Vanmiddag nam ik de Statenvertaling met kanttekeningen ter hand. Mijn kompaan, Igor Cornelissen, kreeg die bijbel (in luxe box) in 2019 van de predikant C. Hogchem uit Genemuiden: “Ik mag Cees zeggen”, vertelde Igor mij meermalen met twinkels in de ogen.
Ik was op zoek naar het verhaal over de honing aan de roede die verlichting brengt. En dat verhaal, in die exacte bewoordingen, staat natuurlijk niet in een Groot Nieuwsbijbel of een andere moderne vertaling. Een vertaling die vrijwel altijd minder poëtisch is dan de Statenvertaling.
Toch vond ik niets, althans geen verhaal over “honing aan de roede.” Wel een hoofdstuk over Simson die op weg naar de schone Delilah honing uit een bijennest likt, afkomstig uit het geraamte van een eerder door hem gedode leeuw. Simson eet de honing uit de hand en niet van de roede. Hij wint aan kracht, zoekt en vindt daarna opnieuw zijn Delilah. Maar vertelt zijn ouders niets over de honing, noch over zijn avonturen met Delilah. Na mijn vergeefs, maar toch beloond zoeken, raadpleeg ik het naslagwerk van Abraham Trommius (ook al van Igor). Ik vind bij Trommius wel de honing, maar los van de roede. Ook vind ik bij deze 17e eeuwse theoloog wel de roede, maar los van de honing.
Honing aan de roede – ik hoorde die uitdrukking gisteren bij mijn ouders waar ik met mijn geliefde was. Ik vertelde hen over ons plan om die middag het graf van de doopsgezinde predikant en journalist Simon Gorter (1838-1871) op de Herenweg te bezoeken. Dat graf ligt op een steenworp afstand van mijn geboortehuis, tegenwoordig een zorgflat, aan de Nieuwe Veenendaalseweg te Rhenen. Ik vertelde hen ook over zijn ziekte, vroege dood en zijn preken. Simon Gorter was niet alleen de vader van de dichter Herman Gorter (1864-1927). Hij was zelf ook een man van het woord. Anders dan Alexander de Grote, die op zijn drieëndertigste de gehele toenmalige wereld had veroverd, haalde hij die leeftijd niet eens. Hij overleed op 5 juni 1871, op zijn tweeëndertigste, aan de gevolgen van TBC. Simon Gorter verbleef op dat moment in Rhenen, in een hotel aan de Grebbeberg, samen met zijn vrouw Johanna Catharina Lugt (1839-1923).
“Was er ook honing aan de roede van Simon Gorter” vroeg mijn vader mij? Tja, wat weet ik daar van en wat kan men weten over het ondervonden leed van de ander en de verwerking daarvan? In een bundel met twaalf nagelaten preken van Simon Gorter is wel een preek opgenomen over de waarde van de gezondheid en de verborgen zegen van krankheid. Aanleiding is een bijbeltekst over Naäman, een succesvolle Syrische generaal, “een strijdbaar held, doch melaatsch”. Feitelijk is de preek, naar ik vermoed, ook het verhaal van de ziektegeschiedenis van Simon Gorter zelf, maar geen woord over zijn eigen situatie. Krachtig. In de prekenbundel van Gorter vind ik wel de roede en de opwekking om onder de druk van de roede Gods te profeteren van zijn genade en zijn goedheid te ondergaan. Ja, “op te springen vol blij vertrouwen”. Eigenlijk had ik de uitdrukking bij hem wel verwacht: honing aan de roede, maar neen, ook bij Simon Gorter is de roede alleen los verkrijgbaar. Maar toch staat het er wel degelijk: in de geest natuurlijk, de letter doodt.
Uiteindelijk vind ik de honing toch, althans in combinatie met een staf. Als Jonathan, de zoon van Saul, samen met een aantal strijders in het woud der Filistijnen geraakt vinden ze er honing. Niemand echter die het aanraakt, want Saul had bevolen dat niemand mocht eten voordat de Filistijnen in een Blitzkrieg verslagen werden. Een beetje dom wel, dat bevel van koning Saul. Maar het woord van Saul gaat aan zijn zoon Jonathan ongehoord voorbij en dan komt het: “hij reikte het einde des stafs uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honingraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht (1 Sam. 24:27).” De rest van het volk bleef gehoorzaam aan Saul en doopte de staf niet in het honingraat.
Let op: wel de staf, niet de roede, althans in de Statenvertaling. Een roede kan volgens het WNT ook best een staf zijn. En die roede kan nog veel meer zijn, althans vlg. datzelfde WNT. Ik durf het hier niet alles te vermelden. Ergens heeft men dus de staf ingewisseld voor de roede. En dat bij de doorgaans zo standvastige bevindelijk gereformeerden. Hoe kan dat?
Dan is er nog een vondst: ik tref de uitdrukking honing aan de roede voor het eerst aan in een Leidse bundel, een verhandeling over het vierde gebod van ene A.v.d.B uit 1735. Ik vermoed dat een piëtistisch-puriteinse auteur de uitdrukking muntte en dat ‘ie later door bevindelijk gereformeerden is hergebruikt, zoals de Scherpenzeelse ouderling Bart Roest (1892-1974) die de uitdrukking gebruikte in een briefwisseling met Mientje Vrijdag (1884-1943), een talige zielsverwante vriendin uit Rijssen. Ook de Twentse streektaalkenner Gerrit Kraa kent de brieven van Mientje Vrijdag en wees op haar originele taalgebruik. Haar plaatsgenoot Belcampo, de schrijver Herman Pieter Schönfeld Wichers (1902-1990), zal Mientje Vrijdag hebben gekend. Ze overleed in 1943: “Mientje ter Haar-Vrijdag oet de tied” En zo is de cirkel rond: honing aan de roede. Ik vergeet het nooit meer.
Eduard Visser gaf in 2017 een bundel uit met werk van Simon Gorter. Eerder wees de historicus Jaap Meijer in de bundel Lieve ouders op de fraaie brieven van Simon Gorter aan zijn ouders in Balk. Jaap Meijer leerde die brieven via Garmt Stuiveling kennen. De vader van Simon, Douwe Gorter (1811-1876), was afkomstig uit een doopsgezind geslacht met meerdere lekenpredikers. Hij werd in 1854 als eerste gestudeerde predikant in menniste Balk beroepen. De vermaning werd eerder uitsluitend door leken- ofwel liefdepredikers bediend. Het scheelde maar een haar of ook zoon Herman Gorter was predikant geworden. Maar dat is een ander verhaal.