In 2006 bezoekt Kester Freriks in verband met de herdenking van het honderdste sterfjaar van Henrik Ibsen de achterkleindochter van de toneelschrijver. Haar naam is Nora Ibsen en het is niet alleen de naam die haar herinnert aan het beroemde toneelstuk van haar overgrootvader. Haar leven lang kwamen actrices op bezoek om te zien hoe Nora een kopje thee drinkt, want ‘ze denken dat ik de echte Nora ben’. Het toneelstuk Nora heette oorspronkelijk Een Poppenhuis en is één van de meest gespeelde stukken in de wereld.
Net zoals zijn achterkleindochter Nora was Ibsen klein van gestalte. Hij probeerde dit te compenseren door op hoge hakken te lopen en een hoed te dragen van het model kachelpijp. En hij kamde zijn haren omhoog.
Henrik Ibsen was geïnteresseerd in het vrouw-zijn in relatie tot het thema vrijheid, maar aarzelde over de precieze invulling. Moest het gaan over de vrijheidsbeweging van vrouwen, de getrouwde vrouw die onafhankelijk wil zijn, vrouw-zijn en het moederschap of om vrouwen die hun man doodschieten. Andreas-Salomé (1861-1937) schreef in 1892 een studie over het werk van Ibsen: Frauengestalten waarin uiteraard ook de zelfverwerkelijking centraal staat. Hoewel Lou Andreas-Salomé volgens sommigen een mannenverslindster – of was het andersom? – zou zijn, deed ze dat anders dan de Nora die de achterkleindochter van Ibsen in Berlijn opgevoerd zag: daar schoot Nora haar echtgenoot dood, jaagt hem niet één, maar acht, negen kogels door het hoofd en gooit hem tot slot in een aquarium waarvan het water bloedrood kleurt. Ze was niet geschokt, vond dat de interpretatie van de regisseur recht deed aan de vrijheidsdrang van Nora.
Die vrijheidsdrang en de wens tot onafhankelijkheid is de ene kant van de medaille, de andere zijde doet zich in het mensenleven ook gelden: verantwoordelijkheid nemen, begrip en mededogen tonen. Tijdens en na het opvoeren van Een poppenhuis ging er een golf van echtscheidingen door Europa. In de opvatting van Ibsen gaan huwelijk en liefde niet samen, zo lijkt. En bij Ibsen is de dood altijd dichtbij, uiteraard vergezeld door de twijfel. Vitalisme, levensdrang en doodsdrift en dat alles in een onontwarbare kluwen. Een leven dat niet leeft naar vooraf gegeven regels, maar dat zich laat leiden door wat zich voordoet.
Dat spelen met de dood gebeurt ook in Hedda Gabler naar voren: Hedda Gabler die verliefd met haar twee pistolen speelt: ze streelt ze en kijkt er naar alsof het juwelen zijn. De vrouw en het dodelijke wapen. Er zijn kunstenaars die er een eenheid van maken, zoals het sculptuur van Hedda dat Nina Sudbye maakte en waarover Freriks schrijft: “pistool en vrouwenlichaam [zijn] één. De welving van de greep gaat over in haar dijen, de loop transformeert tot haar bovenlijf met volle boezem. Ze lijkt op een zeemeermin. Uit haar rug komt de trekker tevoorschijn. Vrouw en dodelijk wapen tegelijkertijd: dit is het ibsenisme ten voeten uit.”
Het toneelwerk van Ibsen lijkt lijkt mij boeiend. Zodra er een opvoering wordt aangekondigd bestel ik de kaarten.