Hoe het boekje Het vrolijk pessimisme van Henri Roorda (1870-1925) in mijn boekenverzameling terecht kwam kan ik mij niet precies herinneren. Het zal te maken hebben met leesavonturen in boeken van andere vrijdenkers en anarchisten als Multatuli, Domela Nieuwenhuis of Alexander Cohen. De laatste zwabberde – afgaande op de titels die zijn boeken kregen – van uiterst links naar uiterst rechts. De term vrijdenker is sowieso nogal bedenkelijk; mijn denken wordt na twee glazen wijn wat minder scherp en zonder fosfor zijn er in het geheel geen gedachten, zo begreep ik van iemand die zegt het te weten.
Henri Roorda stamt uit een oud Friese familie: de Roorda van Eysinga’s, een geslacht dat nogal wat dominee’s op de markt zette. Zijn vader Sicco Roorda (1825-1887) kreeg vanwege zijn gedicht Vloekzang, de laatste dag der Hollanders op Java, een noot in de Max Havelaar en bovendien onmin met de Nederlandse regering. Dat laatste stond niet los van zijn brochure tegen Willem III, die hij als Koning Gorilla ten tonele voert, waarin hij hem beschuldigt van machtsmisbruik, seksuele uitspattingen, mishandeling en dronkenschap. Het is natuurlijk erg als het niet waar is. Als het wel waar is, is het ook erg. Met zo’n vader word je – dat kan niet anders – pessimist, maar in Henri’s geval “een vrolijke pessimist”.
Sicco Roorda verhuisde met vrouw en gezin naar de oevers van het meer van Genève. Zijn zoon Henri woonde zijn ganse volwassen leven in Lausanne, erft de satirische pen van zijn vader en heeft net als hem een gat in zijn hand. Als jong student staakt hij in 1892 zijn ingenieursstudie en wordt wiskundeleraar. Reden is dat hij de familieschulden moet helpen delgen. Als docent hekelt hij het Zwitserse onderwijssysteem. Naast het docentschap schrijft hij columns voor de krant. Humoristische stukjes. Het lijkt wel alsof Simon Carmiggelt zijn pen doopte in de inktpot van Roorda.
Zo is er een verhaal waarin Roorda betoogt dat er niets gebeurt als we voor het raam staan en dat we daarom moeten leren houden van wat we nooit te zien krijgen. Ik citeer: “Nadat ik koffie had gedronken, ging ik naar het raam en keek er naar buiten. Vaak genoeg had ik in mijn minuten van ledigheid zo naar de straat gekeken zonder ook maar iets opmerkelijks te zien. Maar ditmaal werd ik, al na een paar seconden gegrepen door het schouwspel dat ik voor ogen had. Vagelijk voelde ik het kapitale belang van wat ik zag. De fundamentele vergissing van heel mijn leven werd me duidelijk. Ik was ontroerd, alsof de waarheid eindelijk mijn geest zou verlichten: de vrijwel uitgestorven straat was stil – er gebeurde niets bijzonders.”
Henri Roorda zou om iets van verandering te zien nog wel tweeduizend jaar voor dat raam moeten staan, zegt hij ergens verderop.
“Menselijke samenlevingen zijn voortdurend in ontwikkeling. Maar wanneer zien we de Nieuwe Maatschappij? Morgen? Volgende week? Over een jaar? Hadden we geen boeken waarin de geschiedenis voor ons wordt samengevat, dan zouden we geen flauw benul hebben van het belang van gebeurtenissen die verstrekkende gevolgen hebben gehad voor het leven van mensen. Om te kunnen zien hoe de wereld verandert, zouden we tweeduizend jaar aan ons raam moeten blijven staan. Laten we niet rekenen op de vernieuwing van het schouwspel en laten we proberen gevoelig te zijn voor de schoonheid van wat we elke dag zien. Of laten we anders leren te houden van wat we nooit te zien zullen krijgen.”
Dat is denken èn kijken. Vrij denken al dan niet met fosfor, zonder beneveling.