Het komt voor dat ik in het halfduister in het antiquariaat rondtast. Het is dan fijn dat op mijn spreken – ‘Er zij licht’ – Apple het licht laat aanfloepen. De vraag naar licht, méér licht, ‘programmeerde’ ik met de woningapp, de verbale reactie van Apple – ‘klaar’ – krijg ik er gratis bij. Liever heb ik dat het ding zwijgt.
Het is natuurlijk helemaal niet klaar, het begint pas. Mooi is het als het licht ons aanstoot opdat dingen niet verwaaien en wij, als sommige boeken in het antiquariaat, doelloos en onvindbaar zijn. Of zelfs uit elkaars genade vallen, waarmee alles nog droeviger en zwaarder wordt.
Toen ik vanmorgen om licht, méér licht, vroeg en Apple ‘klaar’ zei, dacht ik aan de tekst van Huub Oosterhuis (Licht dat ons aanstoot) en ook aan Franz Schubert die in zijn Serenade (D.957, No. 4) met cello en piano het zware van het lichte onderscheidt en daarmee ook datgene wat daartussen zit aan het licht brengt. Of beter: bij het oor.
Zonder licht dat aanstoot gaat het niet. In Deventer staat ergens een wit bemuurde woning met daarop een dichtregel van Hans Andreus. Toen ik die regel voor het eerst las trof zij mij als de bliksem: “natuurlijk is het mijn schuld als het licht daar niet is, waar ik ben.” Het ‘als’ [niet: ‘dat’] maakt de regel minder zwaar, al blijft wel dat eerst het licht moet aanstoten. Hans Andreus is sowieso de dichter van het licht. Zo problematiseert hij in het gedicht Achterhaald symbool het licht, de leegte en het Niets in relatie tot het ik dat het met woorden omspeelt. Wat weten we er van? Misschien dat we er soms rakelings aan voorbij gaan, maar in elk geval is het niet klaar.

Weg met het binaire. Ruim baan voor het poëtische en voor de lichtdichters: Hans Favery en Hans Andreus allermeest.