In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
juni 16th, 2024 by Jaap de Jong

Het Scheveningse strandavontuur van James Joyce

Het is vandaag 16 juni; Bloomsday, de dag die uitgebreid beschreven wordt in Ulysses van James Joyce (1882-1941). De roman verschijnt in 1922 bij de Parijse uitgeverij Shakespeare and Company. Het succes van het boek – overigens een raadsel van onleesbaarheid – is niet gering. Het werd in Amerika en Groot-Britannië verboden wat waarschijnlijk bijdroeg aan de populariteit. In 1927 komt er een negende druk uit.

In het voorjaar van dat jaar, tussen 21 mei en 20 juni, verblijft Joyce in Scheveningen. Hij oefent zich in het leren van Nederlandse en Vlaamse woorden en wandelt langs de kustlijn. Op woensdag 25 mei doorleeft hij op het Scheveningse strand een gruwelijk ogenblik met een “wilde” hond. Joyce werd in zijn jonge jaren gebeten door een hond en hield er een fobie aan over, gewoonlijk een goudmijn voor een schrijver.

Joyce beschrijft zijn avontuur twee dagen later in een brief aan uitgever Sylvia Beach (1887-1962). Zij is boekhandelaar en tevens eigenaar van Shakespeare and Company waar iedereen die een naam heeft, of er een wil krijgen, langs komt. Sylvia Beach durfde het in 1922 aan om de roman Ulysses uit te geven.

De boekhandel van Beach is er niet meer, anders zou ik er – mits er nog een lente komt – langs gaan om met de eigenaresse een dansje te doen op Frühling in Paris (Rammstein). Er bestaat nog wel een boekhandel met eenzelfde naam, maar ook in dit geval ‘[ist] Name (…) Schall und Rauch’. Dit niet geheel terzijde. Terug naar het strand, terug naar James Joyce.

Terwijl zijn dochter Lucia met haar moeder Nora Barnacle (ook bekend van de stoute brieven van & aan Joyce) thee drinkt loopt James Joyce langs het Scheveningse strand waar hij een kilometer verderop zijn jas in het zand legt en in zijn reisgids, een Baedeker, gaat lezen. Maar dan komt de hond, ‘de woesteling van God mag weten waarvandaan’, op hem af. Joyce probeert hem van zich af te slaan, maar dat valt niet mee: ‘Ik voel me zo hulpeloos met die afschuwelijke dieren. Revolver? Ik denk dat hij me zou hebben voor ik had besloten te schieten.’ Joyce wordt tot vier keer aangevallen en in alle ontstane paniek valt een van zijn brillenglazen in het zand. Samen met de eigenaresse van de hond gaat Joyce door de knieën. Na enig tastwerk wordt het glas teruggevonden.

Joyce heeft, zo schrijft hij, Silvia Beach nog veel te vertellen, maar belooft dat binnenkort in de Parijse boekhandel te doen. Hij eindigt zijn brief met de wens dat ‘Ulysses IX gauw de pauselijke Stoel zal bestijgen. Zijn motto moet worden: Triste canis vulpibus, wat betekent: deze hond hier zal die vossen ginds de nodige hoofdbrekens bezorgen.’

Hoofdbrekens? Zeker en zonder enige twijfel, maar ik begin er niet nog eens aan. Om Ulysses te begrijpen kun je misschien een lijntje cocaine snuiven. Maar beter is het naar Rammstein’s Frühling in Paris te luisteren en wat te neuriën. Voelen ook: “… Sie rief mir Worte ins Gesicht | Und hat sich tief verbeugt | Verstand nur ihre Sprache nicht | Ich hab es nicht bereut … ” Name ist Schall und Rauch. Gefühl ist alles.

Dan valt alles op zijn plek; als het deksel op de doodskist.

Naar aanleiding van de brief van James Joyce aan Sylvia Beach (27 mei 1927) in:

Afbeelding: James Joyce aan het strand van Scheveningen - Princeton University Libraries
PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com