Gistermiddag zat ik met mijn zoon in de tuin te praten over politiek, boeken en sport. Met Paulus acht ik het laatste van weinig nut, maar ik laat mij graag verleiden om over boeken en politiek van gedachten te wisselen. We spraken over het debat in de Kamer en concludeerden dat het van een beschamend niveau was. Een parmantig spreken dat de kern niet raakt: een kernloos-pralen.
En juist op dat moment – in dat ondeelbare moment of beter nog: het punt des tijds – moest ik denken aan de bestuurder, sociaal werker en literator A.B. Davids (1863-1926) en zijn vertaling (uit het Hebreeuws) van wat vlg. de Statenvertaling dwazen zijn: kernloos-pralenden.
A.B. Davids was naast bestuurder ook diamantair en letterkundige. Een veelzijdig man. Hij vertaalde de bijbelboeken Jesaja, Job en de Psalmen (1-73) uit het Hebreeuws. Ik heb ze in mijn catalogus staan. A.B. Davids was na de vertaling van psalm 73 vast van plan door te gaan, maar overleed op 28 juli 1926. Zijn vertaling verscheen rond 1928 bij de bekende Amsterdamse uitgever Menno Hertzberger (1897-1982). Davids zette zich als sociaal werker en bestuurslid in voor de emancipatie van het (orthodoxe) Jodendom in Amsterdam. Hij was daar o.m. bestuurder van het Joodse Jongensweeshuis, de Handwerkersvriendenkring, de Ziekenzorg en Nijverheidsschool. Er werd na zijn overlijden een school naar hem vernoemd, die in de oorlogsjaren tenonder ging.
Davids – Joods èn anti-zionist – debatteerde niet alleen met voorstanders van de oprichting van een Joodse staat, maar ook met gereformeerden over, wat heette, ‘het Joodse vraagstuk’. Het ontbrak hem niet aan visie en stellingname. Zo hekelde hij Abraham Kuyper die in zijn reisverslag Om de oude wereldzee een heel hoofdstuk wijdde aan ‘het Joodsche probleem’. Volgens Davids (1909, p. 5) paarde Kuyper in zijn beschrijving en analyse van dat vraagstuk een ‘religieus-mystiek-getinte historische bewondering aan een onbemantelde antipathie (Davids, 1909, p. 5)
Psalm 73 dus. Ik ben een liefhebber van de wijsheidsliteratuur en daarbij past wat mij betreft naast Prediker en Spreuken ook het Boek der Psalmen, en zeker Psalm 73, de laatste psalm uit de vertaling van Davids. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was het een gewoonte van jongeren om hun bijbel vol te kalken met eigen kanttekeningen, inzichten en onderstrepingen. Tot mijn schande deed ik daaraan mee. Een woord staat immers niet voor niets in de H.S., wat moet men daar nog aan toevoegen? Mijn onderstrepingen in de H.S. – met lineaal, dàt moet worden gezegd – bleven beperkt tot drie korte woordjes en een heel vers (vers 25) uit psalm 73, een m.i. uitermate reflectieve en psychologisch diepgravende psalm, die men gewoonlijk aan de leviet Asaf toeschrijft.
Asaf begint in die psalm met voorwaardelijke lof & liefde. Ik citeer de vertaling van A.B. Davids: ‘enkel liefde jegens Israël is God, zoo het rein van hart is.’ Daarna komt de blaam ofwel de zelfkritiek: ‘maar ik – weinig ontbrak – of mijn voeten waren afgeweken (…) want ik benijdde de kernloos-pralenden’.
Een betere uitdrukking van het menselijk bedrijf, de verspreiding van lucht en ledigheid, ken ik niet: kernloos-pralenden.
Psalm 73 is niet mals over de mens en zijn ondeugd; zijn gezwollenheid en eigendunk. De ik-figuur realiseert zich tijdig zijn verbittering, onvernunft en nietswetendheid. Als ook dat een verbitterd hart tot niets leidt: ‘toen was ik dom en begriploos, voor U was ik reedloos dier’, zo vertaalt Davids. Het scheelde maar weinig of hij – Asaf, de ik-figuur die zichzelf ‘een groot beest’ noemt – was op een gladde plaats tot stilstand gekomen en in verwoesting gevallen.
Elke dag gaan we op het scherp van de snede, zo suggereert Asaf. Het goede doen om een andere reden dan omdat het goed is, betekent ‘in verwoesting vallen’. Maar zo’n reden is natuurlijk wel weer beter dan het kwade doen. Het goede doen om het goede is het geluk zelve, maar laat ik stoppen anders beweer ik zo nog dat je deze psalm ook spinozistisch kunt lezen en kom ik op plekken waar ik nu niet wil zijn.
Overigens laat Spinoza zich ook zijdelings over deze psalm (en andere psalmen) uit. Het ware geluk (als ook, zo stelt Spinoza, "de gelukzaligheid van Asaf") bestaat in het navolgen van de rede (TPT (1997, p. 196 e.v.), hoofdstuk 6, zie ook Morrow, 2015), maar dit alles uiteraard geheel terzijde.