Ik las vanmorgen Het lied van een berooide, een filosofisch-mystiek gedicht van de Litouwse dichter en (toneel)schrijver Moisje Koelbak (1896-1937). Hanny Michaelis (1922-2007) vertaalde het gedicht van Koelbak uit het Jiddisch.
Koelbak geloofde ooit in de oogst van het communisme, maar diende zelf als mestvaalt. Op het net kon ik maar weinig over hem vinden, behalve dat hij enige tijd in Berlijn woonde om Europa te leren kennen. En er circuleert nog een vertaald gedicht van hem waarin hij zijn eigen dood en nagedachtenis esthetisch voorbereidde (“Zorg dat hij kaddisj leert, zonder te talmen | misschien, je weet niet… Moge God zich erbarmen.” ->Sterretje).
Moisje Koelbak werd tijdens de Zwarte Nacht van 29 op 30 oktober 1937, samen met zo’n 130 andere intellectuelen uit Minsk, omgebracht. Hij zou een Trotskist zijn, een contrarevolutionair, een spion van de Polen en wat al niet meer. Gevangen, beroofd van zijn broodwinning (het theater) en daarna ook nog de dood. Berooid van alles, behalve van de schaduw.
Als ik Het lied van de berooide lees – en dat doe ik met enige regelmaat – denk ik vaak aan de vijf nieten van Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750). Dat is een ander verhaal; anders, maar toch eender. Moisje Koelbak ging tot op het bot en stroopte de mens van zich af. Wel had ik liefst van hemzelf gehoord wat hij nu precies bedoelde met dat afstropen en het worden tot ‘hagelwit papier’. Misschien dat ik daarna in het licht van zijn schaduw kan staan.
Hieronder de vertaling van Hanny Michaelis (Michaelis, 2022, p. 234).
Bij het schijnsel van vloeiende tranen | heb ik de mens van mij afgestroopt. | Heerlijk is het niets te hebben en onder de sterren te gaan.
Wie zijn leven niet heeft vertrapt, | zal zich nooit van de pijn bevrijden. | In de schaduw ben ik een hagelwit papier | dat God beschrijven gaat.
Bij onbekende, modderige drempels | Groef ik onverwachts mijn vreugde op. | Heerlijk is het niets te hebben | En niets te willen.