In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
april 7th, 2025 by Jaap de Jong

Mijn geloof is sterk en blind, en ongefundeerd

Afgelopen weken ordende ik de boeken met de vertalingen van Gerard Rasch (1946-2004). Het zijn er tenminste zevenentachtig, de nummering is van Gerard Rasch zelf. Ze begint bij De kaneelwinkels van Bruno Schulz, zijn eerste liefde en misschien ook wel de laatste. De lezing van Schulz raakte hem, dat is zeker. De genummerde exemplaren van de vertalingen staan in een kast die deel uitmaakt van de huisbibliotheek van het antiquariaat In ’t Wasdom; boeken die je kunt raadplegen, maar die niet worden verkocht.

Tijdens het beschrijven van de collectie Rasch maakte ik opnieuw kennis met poëzie van Czeslaw Milosz, Tadeusz Rózewicz en Wilslava Szymborska. Het gedicht Vallen [of: over de verticale en horizontale elementen in het leven van de moderne mens] van Rózewicz sloeg naar binnen als de bliksem in Luther’s eikenboom: alles werd verlicht in een punt des tijds. Even.

Tadeusz Rózewicz is net als Jan Arends een kale dichter die het onomwonden zegt: “Ooit | heel lang geleden | was er een stevige bodem | waarop de mens | neer kon storten.” Daarna trekt er een stoet denkers en dichters voorbij in het gedicht of beter: de collage. Ze worden niet allen bij name genoemd, maar zijn er wel: Albert Camus, Aurelius Augustinus, Fjodor Dostojewski, Françoise Sagan, Christine Keeler. De laatste twee worden opgevoerd in verband met lage lusten of misschien dat er na de val geen laag of hoog meer is. Niet in de literatuur, niet in het leven en niet in andere kunsten.

We zijn rebellen, verdoemde engelen die alle richtingen opvallen: omlaag, omhoog en naar opzij, schrijft Tadeusz Rózewicz. Aan het einde van het gedicht besluit Rózewicz met de tien woorden die als een deksel op een doodskist vallen: “vroeger viel en herrees men verticaal | tegenwoordig valt men horizontaal.”

Het is bijna Pasen, tijd voor een belijdenis, of beter: de ontdekking.

De ontdekking is een sterk gedicht van Wislawa Szymborska. Haar bundel Einde en begin lag afgelopen vrijdag op een centrale plek op mijn marktkraam. Niemand die de bundel oppakte, niemand die bladzijde 162 opensloeg waar Szymborska ons haar, of beter De ontdekking, beschrijft. Ik las het vrijdag driemaal, nee vier keer. Het gaat over een mens met schrik in het lijf; schrik over een ontdekking die alles bedreigt. Hij neemt in vrijheid (ofwel in-zijn niet-gedetermineerd-zijn), verantwoordelijkheid èn stilte, ja vooral stilte, het besluit om zijn ontdekking – die de mensheid bedreigt – te verdonkerenmanen. In dat verdonkerenmanen toont zich zijn humaniteit. Humaniteit heeft een persoonlijk gezicht. Altijd. Daarover gaan de laatste zeven regels die ik citeer:

Ik geloof in de hand die zich terugtrekt | ik geloof in de gebroken carrière | ik geloof in de teloorgang van vele jaren werk | ik geloof in het geheim dat meegenomen wordt in het graf.

Ik zie deze woorden boven alle regels zweven | Ze zoeken geen bevestiging in welke voorbeelden dan ook | Mijn geloof is sterk en blind, en ongefundeerd.


Het gedicht De ontdekking van Wislawa Szymborska is te vinden op de site van Miriam Rasch

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com