In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
april 12th, 2025 by Jaap de Jong

Campo dei Fiori en het wereldeinde bij Czesław Miłosz

In de zomer van 1989 kocht ik laat in de middag in het antiquariaat Antica Libreria Cascianelli in Rome een boekje van Giordano Bruno met de titel Von der Ursache dem Princip und dem Einen. Ik had eerder die middag op het plein Campo dei Fiori het standbeeld van Giordano Bruno bekeken. Op zijn versteende hoofd staat een hoodie, zo weet ik nog.

De in Rome gekochte bundel met gedichten en een vijftal dialogen staat nog steeds in één van mijn boekenkasten. De vertaling, inleiding en aantekeningen werden verzorgd door Adolf Lasson (1832-1917), hoogleraar filosofie (colleges rechtsfilosofie, ethiek en religie) aan de Humboldtuniversiteit in Berlijn. Adolf Lasson zag religie niet als een systeem met regels en leerstellingen, maar als een innerlijke spirituele ervaring, als ethiek.

Uit de inleiding komt ook duidelijk naar voren dat Adolf Lasson en Giordano Bruno geestverwanten zijn. Die verwantschap blijkt onder meer uit de door hem vertaalde gedichten van Giordano Bruno. De laatste regel van het oorspronkelijk Italiaanse gedicht An den eignen Geist vertaalt Lasson als: Denn wenn ein Gott dich berührt, wirst du zu flammender Glut. De idee dat aanraking van het goddelijke de ziel in vuur en vlam zet, transformeert en tot waarheid en inzicht brengt. Meister Eckhart is niet ver, het martelaarschap ook niet. Eckhart werd veroordeeld, Bruno kreeg vanwege zijn pantheïsme de brandstapel – hij stierf op de plek waar ik op die zomermiddag in juli zijn standbeeld zag: op het plein Campo dei Fiori. De bloemen geurden na zijn verbranding als tevoren en de bomen waren niet minder groen. Ja, de vlam was nog niet uit of de taveernen zaten alweer vol, schrijft Czesław Miłosz in zijn gedicht Campo dei Fiori dat hij tijdens de opstand in het getto van Warschau (Pasen 1943) schreef.

Pantheïsme was niet de enige aanklacht tegen Bruno; ook zijn opvatting over een oneindig heelal met vele werelden werd verworpen. In de ochtend van 17 februari 1600 verging de wereld voor Giordano Bruno die al zeven jaar in gevangenschap had doorgebracht met een even zolang durend proces. 

Terwijl ik naar het beeld van Giordano Bruno keek, tastte ik in mijn jaszak naar sigaretten. Ik zag om me heen voor een vuurtje en werd getroffen door de blik van een straatmadelief die ik om een aansteker vroeg. Vuur. Haar ogen spiegelden verloren werelden en dat was genoeg om ander vuur te doven. Een wereld verging, wel hield ik mij staande.

Met het vergaan van werelden was ik bekend. Ook wist ik wat bleef. Mijn grootmoeder stelde mij meermalen de vraag: “Jongen, is de wereld al eens voor je vergaan?” Zij geloofde, nee, zij wist dat alleen het woord blijft bestaan. Tot in eeuwigheid.

De vraag van mijn grootmoeder resoneert ook bij Milosz. Die existentiële laag gebruikt hij in zijn Liedje over het wereldeinde (1944). Het gedicht werd door Gerard Rasch, de vertaler van de Gedichten van Milkosz, direct achter Campo dei Fiori geplaatst. Ik vermoed vanwege de thematische eenheid.  Het gedicht gaat niet per se over een einde der tijden langs een lineaire lijn die tot aan de Apocalyps voert. Integendeel, het gaat over een vergaan van de wereld dat zich telkens herhaalt. Het gebeurt nu, maar niemand gelooft het, zo schrijft Miłosz. En aan het einde van het gedicht herhaalt een grijsaard – die een profeet had kunnen zijn, ware het niet dat hij iets anders te doen had – het tot tweemaal toe: “een ander wereldeinde komt er niet.” Mijn grootmoeder dacht daar anders over, maar dit geheel terzijde.

Waar voor de een de wereld vergaat, gaat hij voor de ander door. Op Campo dei Fiori in Rome waar het naar fruit en bloemen ruikt en om de hoek de boeken worden gekocht. Naast het getto van Warschau waar de wijn wordt gedronken en de zweefmolens door de lucht razen.

Hier, juist op dit plein, werd ooit
Giordano Bruno verbrand.
De beul stak de brandstapel aan,
door het nieuwsgierige plebs omringd.
Maar de vlam was amper gedoofd,
of de taveernen zaten al vol.
Op de hoofden van de kooplui
manden met olijven, citroenen.
Uit brandende huizen joeg
de wind zwarte vliegers naar ons
en zij die zweefden en draaiden
vingen de flarden op in de lucht.
Die wind van brandende huizen
woei de meisjesjurken omhoog.
En de mensen lachten erom,
die mooie zondag in Warszawa.
   
Ik dacht aan Campo dei Fiori
bij de zweefmolen in Warszawa,
op een zachte voorjaarsavond,
terwijl vrolijke muziek weerklonk.
De melodie overstemde
de salvo’s in het getto vlakbij,
en in de zachte voorjaarslucht
stegen de paren steeds hoger.
Campo dei Fiori & Liedje over het wereldeinde (vertaling Gerard Rasch) in: Czesław Miłosz (2003). Gedichten. Amsterdam | Antwerpen: Atlas [pp. 52-54].

Niet te koop, wel in te zien bij antiquariaat Cornelissen & De Jong in 't Wasdom
   

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com