In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
mei 5th, 2025 by Jaap de Jong

“Een roerend blauw dat met het groen geniet”. Over de hortensia

https://cornelissenendejong.nl/wp-content/uploads/262809.jpg In Blauwe bloemen is een gele post-it geplakt bij het gedicht Blaue Hortensie van Rainer Maria Rilke (1875-1926). Mijn plan was het boek op te schonen, maar de geliefde zegt dat de post-it er niet voor niets is ingeplakt. Dat is ook zo.

De post-it is een merksteen van de germanist Leo Ikelaar (1937–2024). Hij was niet alleen een kenner van Goethe, maar ook een liefhebber van het werk van Rilke. Hij had het gehele oeuvre in huis, inclusief belangrijke secundaire literatuur. Leo plakte briefjes tussen de bladzijden. Net zoals Igor Cornelissen, mijn kompaan, dat deed — maar dan anders; Igor maakte potloodaantekeningen op het achterplat van het boek (meestal trefwoorden met paginaverwijzingen).

Leo Ikelaar was bibliothecaris en tot op het laatst een geroepene. Hij zorgde dat de boeken bij de juiste mensen terechtkwamen, zo vertelde hij mij meermalen. Tot kort voor zijn dood kwam hij elke week langs op de boekenmarkt op het Spui. Hij bekeek de boekenstallen van de handelaren en liep rond met boeken, mapjes en krantenknipsels: “Dit mapje moet naar X en dit knipsel moet naar Y, dit boek naar Z.” Intussen praktiseerde hij de lessen van Seneca. De laatste keer dat hij naast me zat, zei hij me dat het met het lichaam wel wat minder ging, maar dat zijn geest over de wateren zou blijven zweven. Intussen besprenkelde hij zijn lippen met het water uit mijn fles: “Kijk, ik raak je waterfles niet aan. Je kunt hem zo weer gebruiken,” zei hij.

Terug naar de gele post-it van Ikelaar in Blauwe bloemen, terug naar de primaire bronnen; de brieven die Rilke na zijn verhuizing binnen Parijs aan zijn vrouw Clara schreef. Over zijn nieuwe kamer, over Dora en de blauwe hortensia. Als de latere pianiste, violiste en componiste Dora Pejačević (1885–1923) de hortensia van Rilke niet zo goed had verzorgd, dan had Rilke “het roerend blauw dat met het groen geniet” niet zo bezongen als hij deed in zijn gedicht Blaue Hortensie. Rilke betrok in juni 1907 een kamer op nr. 27 van de Rue Cassette. Hij had de kamer (kamernummer 12 op de tweede verdieping) overgenomen van de schilderes Paula Modersohn-Becker (1876–1907), die iets verderop een studio betrok. Paula, een goede vriendin van de dichter, schildert in diezelfde lente een wat triest ogend portret. Rilke ziet eruit als een angstige en uitgebluste vijftiger, terwijl hij nog geen eenendertig is.

Die indruk van onrust en angst komt overeen met de brief aan zijn vrouw Clara. Verheugde hij zich een dag eerder nog over de nieuwe kamer (“Das Zimmer kann lieb werden”) met het raam dat zicht geeft op de kloostertuin — op 7 juni schrijft hij dat het hem niet meevalt te acclimatiseren: hij voelt zich een vreemde; een hotelbewoner tussen meubels en in een omgeving die “beunruhigend drückend ist – von so betonter Heimatlosigkeit”. Maar hij heeft tenminste zijn hortensia:

“Meine Hortensie hat bei Dora gut überwintert, ist wieder ganz hoh und hat viele Knospendolden am Fusse ihrer obersten Blätter: etwa so, wie die in der Discopoli im Cortile standen. Das freut mich, und das zögert nicht und hat Vertrauen und lebt schon in meiner fremden Stube und kann gar nicht anders als leben. (Wir aber können zu viel anders.)” In dezelfde brief schrijft hij Clara dat Dora niet alleen de hortensia goed verzorgde, maar dat het hem dankzij haar aan niets ontbreekt. Zij slaagt er bovendien in om betaalbare boodschappen te kopen (Rilke, 1939, 324-326).

Die hortensia leeft in de mij nog vreemde kamer en kan helemaal niets anders dan leven, schrijft Rilke. Een zin die de echo is van een aforisme van Angelus Silesius. Weliswaar heeft Silesius, grootmeester van de negatieve theologie, het niet over de hortensia, maar over de roos als hij schrijft: “Die Rose ist ohne Warum; sie blühet, weil sie blühet.” Het Zijn (en de heiligheid ervan) behoeft geen toelichting. Het spreekt uit het ding zelf. Alle Duitse gymnasiasten kennen Silesius, dus ook Rainer Maria Rilke, die toen nog René heette.

Vreemd is die onrust, de angst en het ongemak dat Paula Modersohn-Becker uitbeeldt niet: Rilke staat in 1907 ook wat betreft zijn dichtkunst op een keerpunt. introspectie maakt plaats voor observatie. In dat jaar verschijnt het eerste deel van Neue Gedichte, in 1908 gevolgd door het tweede deel met nog een gedicht over de Hortensia (Rosa Hortensie). Het plan was om het tweede deel de titel Rosa Hortensie mee te geven en het eerste deel Blauwe Hortensie (bij herdruk). Dat plan is niet doorgegaan, maar geeft wel aan hoe belangrijk beide gedichten voor Rilke waren.

Het is niet zomaar een nieuwe bundel: met de Neue Gedichte verandert Rilkes verhouding tot de taal fundamenteel. En dat is merkbaar in zijn gedichten. Zijn blik richt zich naar buiten in plaats van naar binnen. Vanaf nu zoekt hij het niet meer in zichzelf, maar wacht af tot het Ding gaat zingen, zichzelf toont. De zogenaamde Dinggedichte worden geboren. De dichter zwijgt, het werk toont zich.

Helemaal nieuw is deze verandering niet. De kiem is al hoorbaar in zijn gedicht Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort, een drempelgedicht waarin Rilke zich uitspreekt over het loze taalgebruik:

“sie wissen alles, was wird und war | kein Berg ist ihnen mehr wunderbar”

Wat zingt, is wat zwijgt, schrijft de dichter Adam Zagajewski (1945–2021) zo’n honderd jaar later. Het is de echo van Rilke: “Die Dinge singen hör ich so gern.” In datzelfde voorjaar, tijdens zijn verblijf in Parijs, raakt Rilke onder de indruk van de schilderijen van Cézanne, die telkens opnieuw dezelfde berg schildert in andere kleuren met een andere lichtval. Hij toont het tegendeel van de achtelozen voor wie geen berg meer wonderbaar is.

Dan komt de dichter los van zichzelf en kijkt: Der Panther, die Gazelle en Blaue Hortensie staan op terwijl hij luistert en observeert. Luistert naar flarden uit zijn brief van 7 juni 1907 aan zijn vrouw Clara. Het gedicht schrijft zichzelf:

Blaue Hortensie [zie hier voor de vertaling]

So wie das letzte Grün in Farbentiegeln | sind diese Blätter, trocken, stumpf und rauh, hinter den Blütendolden, die ein Blau | nicht auf sich tragen, nur von ferne spiegeln.

Sie spiegeln es verweint und ungenau, | als wollten sie es wiederum verlieren, | und wie in alten blauen Briefpapieren | ist Gelb in ihnen, Violett und Grau;

Verwaschnes wie an einer Kinderschürze, | Nichtmehrgetragnes, dem nichts mehr geschieht: | wie fühlt man eines kleinen Lebens Kürze.

Doch plötzlich scheint das Blau sich zu verneuen | in einer von den Dolden, und man sieht | ein rührend Blaues sich vor Grünem freuen.

Vanmiddag plaatsten de geliefde en ik een blauwe en een roze hortensia in de tuin van het antiquariaat Cornelissen & De Jong. De geest van Leo Ikelaar zweeft nu niet meer alleen boven de wateren, maar ook boven zwarte grond in ’t Wasdom. De dichter kan zwijgen, daar het werk wordt gedaan; de dingen leven, omdat zij leven. Als de grond daar wat zuur is, dan wordt de roze hortensia blauw.

Roerend blauw dat met het groen geniet.


Geraadpleegde literatuur: Leopold, Rob & Rieteke Verel (samenst.) (1990). Blauwe bloemen. Zutphen: 't Widde Vool | Terra; Rilke, R.M. (1939). Briefe aus den Jahren 1904 bis 1907. Leipzig: Insel-Verlag; Rilke, R.M. (2010). Nieuwe gedichten. Vertaald en toegelicht door Peter Verstegen met een nawoord van F. Starik. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com