In de boeken van Igor Cornelissen (1935-2021) tref ik regelmatig briefjes aan met verwijzingen en aantekeningen. Vanaf 1973 (misschien eerder) schrijft hij enkel nog met potlood in boeken, soms maakt hij achterin wat korte notities. Na je veertigste weet je dat jij gaat, maar dat het schrift en het boek blijft. Die notities zijn overigens erg interessant, zoals die bij boeken van en over de historicus Jacques Presser (1899-1970).
Als student geschiedenis las ik alles van Presser en zeker ook zijn autobiografie met de poëtische titel Louter verwachting. Dat boek – verschenen in de privé-domeinreeks – ging over zijn jaren als jonge opgroeiende knaap (1899-1919). En natuurlijk vrat ik ook ook de vlot geschreven biografie van Nanda van der Zee. Ja, ik verslond die biografie. De details die Igor noteerde was ik echter vergeten, als ze mij indertijd al zijn opgevallen. Wel herinner ik mij uit haar biografie dat Deborah Appel, de eerste vrouw van Jacques Presser, op 18 maart 1943 op het station Ede-Wageningen werd opgepakt. Nog geen twee weken later werd ze in Sobibor vergast. Vaak als mijn trein daar stopte en ik uitstapte dacht ik ook aan dìe ondergang.
Op één zo’n briefje van Cornelissen staat “geen harde porno… (p. 236)”. Het is de passage waar Nanda van der Zee beschrijft dat Presser het diepzinnige combineert met het poëtische. En dat bij hem het grove naast het scabreuze lag en wel in een voortdurende afwisseling. Dat verbaast niet bij zo’n spirituele en sensuele man, maar voor het schrijven van harde porno was hij te geremd, zo voegt Van der Zee er aan toe. Jacques Presser schreef overigens naast erotische verzen detectives en deed ook verder waar hij zin in had in een wereldje waar men op elkaar let en de ander weinig gunt. Verstandig.
Igor Cornelissen was benieuwd wat Nanda van der Zee over de Weinreb-affaire schrijft die Presser aanzwengelde en door hem en Renate Rubinstein werd voortgezet. Hij vroeg zich af “wat daarover bij Nanda van der Zee?”, staat, zo lees ik op een bijgevoegde notitie in de biografie van Presser. “Pagina 255, 285, 286, drie pagina’s slechts en inhoudelijk zeer mager. Renate R. komt er helemaal niet in voor.”
Igor was een leerling van Jacques Presser en volgde als student zijn colleges. Ik weet dat hij een groot liefhebber was van zijn stijl. En een navolger. Presser was geen theoreticus, maar documenteerde zich heel precies en ging daarbij uiterst systematisch te werk. Hij bezat het vermogen, zo schrijft Van der Zee, om “daar een eenheid in te brengen en er een bepaalde visie aan te ontlenen.” De anekdotes die hij als verteller inlaste, hadden een didactisch doel, zij vormden het cement van een ingemetseld raamwerk.
Maar alles gaat voorbij. Toen Igor in De Hete Brei tegenover een jonge historica zat, werd zijn interesse gewekt. Wat was haar specialisme, vroeg hij haar. Het was de eerste helft van de twintigste eeuw: de Russische revolutie, twee wereldoorlogen en de massamoord op de joden. Wat vond ze van Ondergang van Presser, was zijn vervolgvraag. Presser? Wie? Professor Jacques Presser? Ze had nooit van de man gehoord, zo schrijft Igor in Mijn opa rookt ook een pijp (Cornelissen, 2020, p. 62). Ik zat er toevallig bij en meen dat de betreffende historica ook docente geschiedenis was. Althans, ik heb daar een actieve herinnering aan.
Er is natuurlijk genoeg Presser over om die schade in te halen. Van Ondergang zijn er indertijd bijvoorbeeld meer dan honderdveertigduizend exemplaren over de toonbank gegaan.
Verder lezen? Voor méér nieuwe oude boeken, ook van en over Presser kunt u terecht bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: #privé-domeinreeks
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ik sloeg vanmorgen het brievenboek van Alfred Döblin (1878-1957) op een willekeurige plaats open. Het was direct raak: de dood, het meisje en de dichter. Eros en Thanatos. Op 7 maart 1950 condoleert Döblin Claire Goll (1890-1977) met het verlies van haar man: Yvan Goll (1891-1950). Hij herinnert haar aan het ziekenhuisbezoek dat hij aan Ivan bracht. Het was een mooi bezoek geweest, schrijft hij. Goll was opgewekt, levendig en volledig bij de dag. Hij had niet de indruk dat hij met iemand sprak die in de schaduw van de dood leefde.
De expressionistische dichter Goll leed vanaf 1947 aan leukemie en kreeg in zijn laatste jaren zo’n zestien bloedtransfusies van bevriende schilders en dichters toegediend en bovendien schoof men hem ook nog allerlei toe. Hij verliet het leven, zo schrijft Goll in haar autobiografie Alles is ijdelheid, “met een Frans hart, een Duitse geest, Joods bloed en een Amerikaans paspoort.”
Alfred Döblin stelt dat hij vredig heen zou zijn gegaan, zonder veel pijn, zo meende hij. Tijdens zijn bezoek vertelde Goll aan Alfred Döblin dat het hem verging als Hokusai, de grootste schilder van Japan, die, toen hij negentig was, op zijn sterfbed verzuchtte: “Als ik nog tien, of zelfs vijf jaar te leven had zou ik mijn kunst eindelijk volmaakt hebben beheerst.
Iedereen kent toch die prent van Hokusai waarop de dronken dichter staat afgebeeld die zijn gedichten door de wind laat meevoeren? Ik ben de dronken dichter die zijn gedichten in alle richtingen verspreidt, ik, Yvan Goll, op wie de dood voor de deur staat te wachten.”
Bij het naderen van zijn dood telt iedere resterende minuut als een extra gegeven jaar. Verzet. Hij wilde niet verscheiden en ook de medici hielden de mythe van hun almacht zo lang als mogelijk in leven. Op het laatst restte er niets meer dan open vlees onder een zuurstoftent. De vredigheid en de rust die Döblin hem toedichtte was vergaan, althans dat is wat duidelijk wordt uit de autobiografie Alles is ijdelheid van zijn vrouw Claire Goll.
Claire Goll overleefde haar man nog zeventwintig jaar en stierf niet voordat zij, op zesenzeventigjarige leeftijd, haar eerste orgasme beleefde met een twintigjarige Fransman. Blijkbaar was Rainer Maria Rilke noch Yvan Goll in staat geweest haar seksueel te bevredigen. Rilke en Goll maakten een droomprinses van Claire Goll die voor hen als in een luchtbel boven de aarde zweefde, zo schrijft ze ergens.
Of het allemaal waar is wat Goll opschreef weet ik niet. De waarheid van haar beschuldiging aan het adres van Paul Celan – die de gedichten van haar man zou hebben geplagieerd – wordt door velen betwijfeld en ze leverde geen bewijs. Er zal veel ijdelheid bij zitten, maar haar autobiografie leest als een (literair) boulevardblaadje. Sinds ik haar las, en dat is al een paar jaar geleden, denk ik bij het lezen van een gedicht van Rilke ook met regelmaat aan Claire Goll. Men kan mij dan betrappen op een lichte gniffel.
De nieuwe oogst bij Cornelissen & De Jong, waaronder de boeken van Döblin.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De dood, het meisje en de dichter: Eros en Thanatos
De wereldoorlog is begonnen in Sarajevo. Op een hete zomerdag in 1914, zo schrijft Joseph Roth (1894-1939) ergens. Hij herinnert zich ook de exacte dag en het tijdstip. Hij was 22 jaar, in de lente van zijn leven, student en zat – dat is bijna zeker – ergens op een terras bij het café. Toen kwam zij: het meisje met de grote gele strohoed in haar hand, “die was als de zomer en deed denken aan hooi, krekels en papavers”. Maar in die hoed lag het telegram, “gekreukeld, schrikwekkend, een bliksemstraal van papier.”
De ernst van haar vader, die uit het café naar huis was gekomen, kan Roth op dat moment niet opbrengen, maar hij weet zich dertien jaar later wel te herinneren dat hij met het meisje met de strohoed in de tram stond, op het balkon. Er was een weg waar de tram langs de jasmijn streek. Je reed “ting-ting, het was een soort sledevaart voor de zomerdag. Het meisje was lichtblauw, nabij, met een koele adem, een ochtend in de middag. Ze had mij een bericht gebracht uit Sarajevo, de naam stond er boven, van donkerrode rook, als een brand boven een nietsvermoedend kind.”
Anderhalf jaar later, in 1916, was zij er ook weer. Op de dag dat Joseph Roth op mars ging met zijn compagnie. Waarschijnlijk dachten ze beiden aan die zondag, het telegram. Sarajevo, zo schrijft Roth. Haar vader ging nooit meer naar het café, hij lag al in een massagraf.
Roth suggereert in zijn artikel in de Frankfurter Zeitung (3 juli 1927) een verliefdheid en zette mij daarmee even op het verkeerde been. Ik dacht dat het om de mooie Friederike Reichlen (1900-1940) ging, maar dat kan niet zo zijn. Haar ontmoette hij pas in Wenen, na de grote catastrofe, in 1919. Friederike was toen met een ander verloofd. Een verloving die ze verbrak om met Roth verder te gaan. Haar wachtte meer catastrofes, maar dat wist zij toen nog niet. Gelukkig maar.
Ik wens u intussen een mooie dag met een goed boek. Geniet van de jasmijn die zich om schutting, boom en heg slingert. En neem het blauw in u op, als ook de twinkeling in de ogen van de verliefde en bedenk dan wat u hebt: een koele adem, een ochtend in de middag.
Naar aanleiding van: Waar de wereldoorlog begon. Frankfurter Zeitung 3 juli 1927 in: Joseph Roth: waarnemer van zijn tijd. Een keuze uit zijn journalistieke werk (Amsterdam, Allert de Lange, 1981).
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Zij was lichtblauw, nabij en “met een koele adem, een ochtend in de middag”
In 1989 verscheen De GPOe op de Overtoom van Igor Cornelissen. Het betreft de zoektocht naar en de reconstructie van het leven van geheim agent Ignace Reiss (1899-1937) die in juni 1937 met Henk Sneevliet over zijn voorgenomen breuk met Moskou sprak. In dat boek beschrijft Igor C. ook het leven van Hildo Krop (1884-1970) die in Amsterdam en elders een spoor trok met zijn beeldhouwwerk. Hildo Krop sympathiseerde met het communisme en ontwierp in de jaren dertig een buste van Ignace Reiss, alias mijnheer Ludwik. Naar dat beeldje was Igor naarstig op zoek.
Gerard Reve noemde de bakkerszoon Krop een ‘koekebakker van geslachtloze beelden’ en hij ergerde zich mateloos aan het werk van Krop in betondorp en elders op de Amsterdamse bruggen en gevels. De gehele stad gaat er onder gebogen en niemand kan meer om de stadsbeeldhouwer Hildo Krop heen. Niet alleen in Amsterdam, maar ook niet in Moskou waar zich nog ergens een door Krop gemaakt beeld van Stalin zou bevinden. De vader van de gebroeders Van het Reve, de schrijver Gerard Vanter, bewonderde Hildo Krop niet alleen om zijn lichamelijke kracht, maar ook om zijn kunstzinnigheid. En hij betrok hem bij het ontwerp van een van zijn boekomslagen.
Hildo Krop kwam uit het Overijsselse Steenwijk, waar zijn vader bakker was. Hij leerde van zijn vader de beginselen van het bakkersvak en volgde boetseerlessen om marsepijnfiguren te maken. Alles, dus ook de beeldhouwkunst, begint met het kneden en er gaat niets boven het kneden van deeg. Ik kan dat weten, want ook ik ben een bakkerszoon en weet van het begin en van het einde van het gerezen deeg: is er iets dat verleidelijker is dan de geur van versgebakken brood – eindsel van het geknede deeg – in de morgenstond? In Steenwijk is er ook een museum dat het werk van Hildo Krop tentoonstelt. Dit geheel terzijde.
In 1984 kwam Igor Cornelissen in contact met mevr. E.J. Lagerweij-Polak die toevallig – dat wat ons toevalt – met Igor het ontbrekende puzzelstukje legde en het door Krop gesmede beeld thuisbracht. Een week later lag de foto van de buste van Ignace Reiss (mijnheer Ludwik) op de deurmat van de Vondelkade in Zwolle: “een schok van ontroering maakte zich van mij meester. Een halve eeuw nadat Ludwik met Stalin brak en daarom werd vermoord, zie ik zijn krachtige kop met een breed en hoog voorhoofd, een geprononceerde neus en een wilskrachtige kin. Geen geslachtsloos beeld door een koekebakker. Wel de scherpe en nobele trekken van een beginselvaste man die de moed had een moordzuchtige dictator aan te klagen.”
Het exemplaar van De GPOe op de Overtoom, speciaal voor Igor C. gebonden bij de Zwolse handboekbinderij H. Habes wordt natuurlijk niet verkocht. Wel de monografie van mevr. E.J. Lagerweij-Polak over Hildo Krop (Den Haag, 1992). Lagerweij-Polak maakt daarin ook melding van De GPOe en geeft de afbeelding van “mijnheer Ludwik” (Lagerweij-Polak, 1992, p. 74).
Lagerweij-Polak, E.J. (1992). Hildo Krop. Den Haag: SDU. I.g.st., mooi gaaf exemplaar uit de collectie van Igor Cornelissen. Gebonden in geel linnen met stofomslag en rijkelijk geïllustreerd met foto's (in kleur en zwart-wit). Met register/index en bibliografie, 144 pp. Incl. pak- en verzendkosten binnen Europa € 67,50. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: Overijssel
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De krachtige kop van mijnheer Ludwik: “een geprononceerde neus en een wilskrachtige kin”
Ik moest vandaag denken aan de verdwenen kaak van Thomas a Kempis (ca. 1480-1571). Aanleiding is de 550e sterfdag van de man van de Agnietenberg die door de stad Zwolle heilig is verklaard. De katholieke kerk bevestigde dat nooit en die gaat echt over de heiligverklaring, zo is mij verteld. De sterfdag van Thomas is vandaag groots gevierd: op de hoek van de Sassenstraat-Goudsteeg werd zijn portret onthuld.
Ooit wilde men Thomas dus heilig verklaren. In die gang tot ‘de eer van de altaren’ werden de stoffelijke resten onderzocht op wondertekenen. Stel, zo schrijft Pieter van der Ven, in een artikel in Trouw “dat de hand waarmee hij zoveel had geschreven gaaf was gebleven. Dan was daarmee overtuigend het bewijs van heiligheid geleverd”
Het mocht niet zo zijn. Het graf ging open en daar lag hij zonder gave hand en zelfs op de zij gedraaid. Wat was er gebeurd? Het verhaal gaat dat de broeders van de Agnietenberg de oude Thomas levend in de kist hadden gestopt en dat hij een poging had gedaan zich daaruit te bevrijden. En daarmee zou hij zich tegen Gods wil hebben verzet en zich diskwalificeren voor de heiligverklaring. Die laatste poging maakt Thomas sympathiek voor mij: de mens in opstand en tegenspraak maakt de mens tot mens.
Tien jaar geleden, in 2011, is de schrijn in de Peperbuskerk opnieuw geopend om, zo was het idee, met de overblijfselen van de schedel het gezicht van Thomas te reconstrueren. Toen bleek dat de kaak ontbrak, naast nog wat andere onderdelen. Er is dus nogal wat gerommeld in de schrijn van Thomas. Zo zou in 1847 de kaak als relikwie naar een klooster in Frankrijk zijn gebracht en bevinden zich andere resten in Keulen. De Zwolse historica Lydie van Dijk vond het bewijs en checkte het in de archieven van de abdij van Solemnes.
Het portret van Thomas a Kempis is gemaakt door de kunstenaar Donovan Spaanstra. De Thomas die ik uit andere portretten ken ziet er een beetje tobberig uit. Zo iemand schopt het niet tot influencer van en voor Zwolle. De Thomas van Donovan Spaanstra heeft een meer jeugdig uiterlijk, ietwat wulpse lippen ook. Ten laatste zijn er door Spaanstra nog wat denkrimpels aan het gezicht van Thomas toegevoegd, de finishing touch: alles voor de stadsmarketing en de god van het toerisme.
Schone schijn.
Zelf had Thomas niet zoveel met Zwolle en ook niet met de eeuwige roem. Lucht en ledigheid, ja louter ijdelheid was dat wat zich daar in de stad afspeelde. Thomas zat op de berg en keek in het dal, kopieerde de bijbel tot vijf keer toe en beschreef met onontkoombare regelmaat het afgeleefde leven van een uitgeleefde broeder. En natuurlijk de bestseller die hem wereldberoemd maakte: de Navolging.
Thomas a Kempis was de schrijver van de Navolging van Christus waarvan de titel in elk geval meer gelezen werd dan de bijbel. Ik denk niet dat het opnieuw een bestseller wordt. In mijn adolescentiejaren las ik een protestantse, dus gekuisde versie van de Navolging. Ook schijnt er een versie te zijn die als handboek bij een cursus voor managers werd gebruikt. Zelf heb ik nooit een manager ontmoet die de Navolging na die cursus ook werkelijk praktiseerde. Dit terzijde.
Het laatste woord aan Thomas a Kempis. Het is niet de meest praktische, wel een meer mystieke uitspraak – en misschien de uitkomst van een leefwijze – en het zou ook wel een citaat van Eckhart of Lao Tse kunnen zijn.
“Hij, voor wie alle dingen één zijn, die alle ding op dat ene betrekt, en alles in dat ene ziet, hij kan vast staan in zijn hart, en in God een ongestoorde vrede bezitten.”
En hier nog eentje vanaf de top van de Agnietenberg: “Vraag niet wie iets gezegd heeft, maar geef acht op wat er gezegd wordt. Mensen gaan voorbij, maar het woord van de Heer blijft een eeuwigheid.”
De papieren uitgave van de Navolging van Christus is niet te koop, althans niet bij ons. Er staat wel een digitale versie van de vertaling van Is. van Dijk op de onvolprezen website van de DBNL.
Wilt u toch “met een boekske in een hoekske” dan zijn er altijd nieuwe oude boeken bij het antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In het kerkblad De Reformatie van 15 januari 1926 wijdt de gereformeerde hoogleraar Klaas Schilder (1890-1952) positieve woorden aan een boek van F.J.G.W.C. Engelberts (1880-1929). Zij schreef in 1925 een biografische roman over de politicus en dichter Onno Zwier van Haren (1713-1779) die door een onfris gebeuren in de belangstelling kwam.
Klaas Schilder haalt in zijn recensie wel uit naar de uitgeefster G.J.A. Ruys die het aan hem geschonken exemplaar uit zuinigheid van een aantal stempels voorzag. Was de uitgeefster misschien bang dat Schilder zijn recensie-exemplaar aan de plaatselijke boekhandel zou slijten? Schilder schrijft:
“De uitgave is uitnemend verzorgd; mijn exemplaar bekoort me tenminste. En iedere kooper krijgt nog iets beters in bezit dan ik; want de uitgeefster heeft mijn ingenaaid exemplaar (evenals van het hierboven besproken boek) voorzien van heel dikke en heel leelijke stempels, ook in den tekst. Precies als de bibliothecarissen doen, die bang zijn, dat hun boeken door vreemden gestolen zullen worden.”
Klaas Schilder was boekenliefhebber, veelweter en een gevreesd polemist. Hij was tevens één van de hoofdrolspelers bij de scheuring van de Gereformeerde Kerken in 1944. Schilder schreef over alles; uiteraard ook over de hemel. Ik las bij Buskes – in Hoera voor het leven, als ik mij niet vergis – dat zijn veelweterij hem definitief ontroofde van zijn plaats in de hemel. Die plek werd hem door kerkelijke tegenstanders betwist. Een student schrijft bij zijn dood het grafdicht: Hier ligt professor Schilder / heel eenzaam in zijn kist / Hij mocht niet naar de hemel / omdat hij alles al wist. Dit terzijde.
De hier aangeboden biografische roman van Engelberts gaat over de Friese politicus en dichter Onno Zwier van Haren. Aan zijn glanzende politieke carrière komt abrupt een einde als hij in het openbaar door zijn aanstaande schoonzoon Van Hogendorp van incest wordt beschuldigd. Eerder was hij onder druk gezet, gaf hij de beschuldiging toe, tekende een zwijgcontract en zocht hij de politieke luwte op. Maar iets later weerspreekt Onno Zwier van Haren de beschuldigingen. Dat doet hij door in zijn Deductie op de onaantrekkelijkheid van zijn dochters te wijzen: “de één verschrikkelijk door de kinderziekte aangetast, met bloeddoorlopen ogen en stinkvoeten, de ander ziekelijk, zelfs nog niet huwbaar en sinds 11 jaar lijdend aan een zwaar ongeluk.” De door de dichter-politicus gekozen “strategie” – eerder een soort prisoner’s dilemma – leidde er mede toe dat het nooit meer goed kwam tussen hem en zijn dochters Betje en Carolina. Het heeft er veel van weg dat de beschuldigingen niet los staan van politieke intriges en machtsspelletjes.
Anders dan het exemplaar van Klaas Schilder bevat het door Cornelissen & De Jong aangeboden exemplaar géén stempels.
L.E. [Engelberts, F.J.G.W.C.] (1925). Een vergeten proces. Utrecht: G.J.A. Ruys. I.z.g.st., hardcover, mooi exemplaar, maar met wat vlekjes op het voorplat. Omslagillustratie en band van R. Mijnssen. Zeer zeldzaam. Uit de collectie van Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De stinkvoeten van de dochter en de bekoring van Klaas Schilder
Vanmiddag ging de roman Strooschippers van J.K. van Eerbeek (pseudoniem van de bakkerszoon Meindert Boss, 1898-1937) door mijn handen. Het boek komt uit de collectie van Igor Cornelissen die er ook aantekeningen bij maakte (met potlood). Hij schafte de roman van Van Eerbeek op 17 maart 1983 aan.
De datum is er met potlood bijgeschreven. Na je veertigste schrijf je niet meer met een ballpoint in een boek. Het schrift is eeuwig, maar jij en ik zijn van de dag, zo werd mij onlangs verteld.
In Strooschippers staan prachtige beschrijvingen van een religieuze schipperscultuur; binnenschippers die met hun vracht de Overijsselse Vecht en de Regge bevaren en in Zwolle afmeren om op zoek te gaan naar een nieuwe vracht. Ze lezen Smijtegelt en uit de weergave van Van Eerbeek komt een nogal innig christendom naar voren; zeker niet strak-kerkelijk, juist meer mystiek-bevindelijk.
Die mystieke schipperscultuur deed mij overigens ook denken aan de beweringen van de Zwolse historicus en archivaris Thom J. de Vries (1904-1975). Hij stelt in Nescire quaedam dat vroeger bijna alle Vechtschippers Davidjoristen waren. Schippers die er volgens hem om bekend stonden dat ze een losbandig en wanordelijk leven leidden. Volgelingen van de doperse spiritualist David Joris (c. 1501-1556) die in zijn Wonderboeck de indruk wekt een minder gebruikelijke moraal voor te staan. De uitdrukking mijn geest begeert uw vlees stond bijvoorbeeld voor het spel waarbij de heiligheid op de proef werd gesteld door naast een naakte vrouw te slapen. Het was daarbij de bedoeling haar niet aan te raken. Dat mislukte nogal eens, hoewel de geest ongetwijfeld gewillig was. Volgens De Vries werden de schippers door de Zwolse predikant Ds. Assuerus Doyer (1758-1838) overgehaald het Wonderboeck van David Joris aan hem af te staan. Daarna werden zij gewoonlijk rustige doopsgezinde mensen, zo voegt hij er aan toe (Vries, 1962. p. 32).
De beweringen van Thom J. de Vries zijn helaas niet te toetsen; hij vergat gewoonlijk voetnoten en bewijzen toe te voegen. Wel is bekend dat de Davidjoristen in Overijssel een redelijk grote aanhang hadden (tot in de achttiende eeuw). Ik zou er graag meer, veel meer, over willen weten. In deze heb ik dus niets met Thom J. de Vries die beweert dat het juist van wijsheid getuigt bepaalde dingen niet te weten.
Dit alles terzijde en los van de inhoud van de roman Strooschippers waarin de naam van David Joris zelfs niet wordt genoemd.
Igor vertelde mij eens hoezeer Van Eerbeek geraakt was door een recensie van Menno ter Braak die hij bewonderde en waar Van Eerbeek ook een beetje bang voor was. Ik zocht de beschouwing van Ter Braak over de roman Gesloten grenzen op en begrijp de innige tevredenheid van Van Eerbeek. Ter Braak wijdt maar liefst zes volle bladzijden aan de roman èn de cultureel-religieuze en filosofische positie die Van Eerbeek volgens Ter Braak inneemt.
Van Eerbeek schrijft daar over als hij op zijn einde ligt, in de herfst van 1937:
“Eindelijk erkenning. Ik ben meer dan een verspochte tuberculoselijder. Ik heb iets ontdekt over de waarheid. Het is gehoord. Ik ben erkend. Kan ik nu doodgaan? Ik hou zo van de witte windveren en het blauw boven het weggekamde loof van de linden in mijn straat. Maar er is een koele plek in me. Ik word koud. Is dit de dood?”
Als ik door de Thomas a Kempisstraat langs de vroegere bakkerswinkel van Boss fiets (nr. 69) denk ik altijd aan het blauw van Van Eerbeek. Aan het blauw en het weggekamde loof van de linden. Nu staat er nog steeds een boom voor het ouderlijk huis van Van Eerbeek. Hij liep er rond 1900 als kind langs en schrijft hoe de lindebomen met hun kruinen door zijn raam keken, maar er is in geheel Zwolle nog geen straat die aan J.K. van Eerbeek herinnert.
En dat laatste is natuurlijk een tamelijk grote schande voor de stad Zwolle.
Vries, Thom J. de (1962). Nescire quaedam. Magna pars sapienta est. Bepaalde dingen niet te weten is een groot deel der wijsheid. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink. Niet in mijn handel 😉
Nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: #zwolle, mennonitica
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Van Eerbeek, David Joris en de Vechtse Strooschippers
Op een donderdagmiddag, ergens in oktober 2019, hoorde ik in café De Hete Brij iemand een gedicht declameren. Het was de stem van Igor Cornelissen die aan het hoofd van de houten tafel zat en uit het hoofd de Faust van Goethe citeerde:
Ich bin der Geist der stets verneint! / Und das mit Recht; denn alles was entsteht / ist werth daß es zu Grunde geht; / Drum besser wär’s daß nichts entstünde. / So ist denn alles was ihr Sünde, / Zerstörung, kurz das Böse nennt, / Mein eigentliches Element.
Later (of was het eerder?) deden we dat nog eens over, ook in dezelfde kroeg. Igor zong bij die gelegenheid de Internationale en ik psalm 42. Over het ontwaken der verworpenen en een jong hert dat verlangt naar frìsse waterstromen.
Die herinnering schoot me te binnen toen ik zojuist Vijf eeuwen Faust uit de doos haalde om te beschrijven. Het boek bevat een aantal opstellen over de ontvangst van het Faustmotief in de literatuur en de beeldende kunst (o.a. bij Rembrandt [zie afbeelding hierboven] en de dichter Paul Valery).
In diezelfde doos zit De immoralist van André Gide. De roman werd vertaald door Hendrik Marsman en in 1935 door Querido op de markt gebracht. Het boek kreeg als motto een tekst uit Psalm 139 mee: Ik loof u, o Heer, omdat gij mij zo wonderbaarlijk gemaakt hebt. Gide gebruikte nogal eens bijbelteksten in zijn werk. De psalmist heeft inderdaad een punt: nooit ontmoette ik een wonderbaarlijker wezen dan de mens of het moet de eenhoorn zijn. Het punt dat Gide in De immoralist maakt, moet ik nog achterhalen.
Het Dossier Marinus van der Lubbe 1933 / 1934 is typisch Igoriana en onmisbaar voor de connaisseur. De titel openbaart veel: Dossier Marinus van der Lubbe – 1933-1934 – Brochures, vlugschriften en artikelen over Marinus van der Lubbe en de brand in de Rijksdag uit radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-syndicalistische hoek.
In het register van laatstgenoemde bundel kon ik het gedicht dat Willem Elsschot bij de dood van Marinus schreef niet vinden. Ik sprak eerder met Igor over Van der Lubbe (het item staat tot mijn verrassing op YouTube). Enfin, hier het gedicht:
Jongen, met je wankel hoofd / aan den beul vooruit beloofd / toen je daar je lot verbeidde / stond ik wenend aan je zijde. (…) Moog je geest in Leipzig spoken / tot die gruwel wordt gewroken / tot je beulen, groot en klein / door den Rus vernietigd zijn.
Dan ligt hier ook nog een biografie van Domela Nieuwenhuis op tafel. De man die eigenlijk nergens bij hoorde, “ook niet bij de proletariërs, al noemde hij ze honderd keer zijn broeders”. Domela Nieuwenhuis bleef wat hij was: een heer van stand. Wat ik heel aardig vond is de aantekening van Igor bij de rijkdom van Domela. Of hem dat een schuldgevoel bezorgde? De historici Romein & Verschoor verklaarden de rol van de profeet en revolutionair Domela Nieuwenhuis uit een onbewust schuldcomplex. Jan Meyers stelt dat het een slag in de lucht is en hij voegt er aan toe dat het net zo oncontroleerbaar is als abstracte kunst. Igor hield niet van abstracte kunst.
Ik begrijp dat.
Ik heb ook liever een Rembrandt aan de muur, desnoods de ets die Rembrandt van Dr. Faustus maakte. Maar dit terzijde.
De oogst van zondagavond. Interesse? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Op Twitter zag ik zojuist dat het vandaag de verjaardag van Franz Kafka (1883-1924) is. Ik dacht onmiddellijk aan zijn notities in een reisdagboek waarin Kafka een aantal uitspraken van een arts noteerde tijdens een bezoek in Jungborn. In die plaats was een sanatorium dat hij bezocht met zijn vriend Max Brod. Men bestookte er de bezoekers met rauwe groenten en even onbekookte ideeën, zo schrijft de biograaf van Kafka.
Franz Kafka beschrijft in dat reisdagboek een aantal van die onbekookte ideeën: “Gisteravond lezing over kleding. Bij Chinese vrouwen misvormt men de voeten opdat ze een groter achterste krijgen (…). Uit de lezing van gisteren: ‘als men zelf helemaal misvormde tenen heeft, kan men ze mettertijd recht maken door aan zo’n teen te trekken en daarbij diep adem te halen (…). Ademhaling vanuit het middenrif bevordert de groei en de werking van de geslachtsorganen, hetgeen verklaart waarom operazangeressen die een dergelijke ademhaling moeten ontwikkelen zo wulps zijn.”
Enfin, dit en andere anekdoten en impressies over het leven en werk van Kafka vind je in de biografie van Ernst Pawel. Ik wilde wel dat ik vandaag de tijd had om door te lezen. Het aardige is dat Igor Cornelissen bij dit exemplaar veel aantekeningen maakte (op apart blad), zoals zijn opmerking bij de speculaties van Pawel over de grootte van het lid van Kafka: “Hier vervalt Pawel zelf in die onzin analyse [psycho-analyse van Freud]”. Over de vriendschap met Max Brod, zijn filmbezoek en wat al niet meer? Veel.
De meest indrukwekkende zin van Kafka is volgens mij de laatste zin uit Het Proces: “‘Als een hond’, zei hij, het was alsof de schaamte hem moest overleven.'” Die zin tekent heel treffend de behandeling (en uiteindelijke terechtstelling) van het individu – dat zich verzet – bij het begin, midden en einde van zijn leven in de Kafkaëske samenleving met haar protocollen, binaire werkelijkheid en formats, gehandhaafd door de vinkjesprofessional; de werknemer die het allemaal inhoudelijk niet zo boeit als hij zijn vinkje maar kan zetten en de tijd kan uitzitten. Het zijn dode zielen of het is de Golem zelf, weggeslopen uit de roman van Gustav Meyrink. Je ademhaling zou er van stokken, ook al komt ‘ie vanuit het middenrif.
De Golem van Gustav Meyrink (1915) verkopen wij overigens ook. En er is meer Kafka bij Cornelissen & De Jong, namelijk de Brieven aan Ottla en andere leden van de familie. Een mooi werkje uitgegeven bij Fischer Verlag.
N.a.v.: Pawel, E. (1986). Het leven van Franz Kafka. Amsterdam: Van Gennep. Goed, met leesvouwen (rug) en (losbladige) aantekeningen van I.C.. Paperback met flappen, 515 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen.
Kafka, Franz (1975) Briefe an Ottla und die Familie. Franffurt am Main: Fischer Verlag. I.z.g.st., met als frontispies afbeelding van Franz Kafka als jongen. Ebehard Marhold (omslag), G. Lachenmaier (bandontw.), 248 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen.
Beide exemplaren in totaal € 35,00 (incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: #Kafka
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Ademhalen in een Kafkaëske samenleving. Aantekeningen bij Kafka
Orwell publiceerde in 1949 zijn dystopische roman Nineteen Eighty-Four (Londen, Secker & Warburg). In 1950 kwam de eerste Nederlandse vertaling uit, maar Jet [verdere gegevens onbekend] las het boek in het Engels. Dat deed ze in een editie die bedoeld was voor het Europese continent. Na een paar uur lezen stuurt ze een ansichtkaart naar haar vriendin Griet. Ik vind het een aandoenlijk bericht en geef hieronder de volledige tekst.
“Lieve Griet – Heb zondagavond in dit boek een paar uur gelezen, maar ik ga er niet mee door. Het is een verschrikkelijk boek. Is de tegenwoordige wereld nog niet erg genoeg dan dat we nu al (en volkomen nutteloos) moeten zitten griezelen over wat er (misschien) in 1984 gaat gebeuren? Not me! Groetjes van Jet.”
Het is natuurlijk allemaal nog veel erger dan dat Jet zich in haar stoutste dromen had kunnen voorstellen.
En ook weer minder erg dan anderen dan Jet zich kunnen denken.
Zou het kunnen zijn dat het hier om een schrijfsel van Henriëtte Roland Holst (1869-1952) gaat? Ik sluit niks uit. Het gaat weliswaar niet om het vijfde evangelie, maar wel om de vrouw van de zachte krachten die in het einde zeker zullen winnen.
Ik vraag maar en trouwens ….
“zoo ik zweeg zou alle licht verduistren / alle warmte zou verstarren van binnen.”
Méér Orwell bij Cornelissen & De Jong. Voor Jet en de anderen.
N.a.v.: George Orwell (1950). Nineteen Eighty-Four. London: Secker & Warburg. I.z.g.st., maar met kwetsbaar stofomslag om licht karton. 312 pp., 1e druk [second reprint]. Star Editions to be sold on the Continent of Europe only. Met beschreven ansichtkaart - een lezersreactie. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Tags: #orwell
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Een verschrikkelijk boek: Nineteen Eighty-Four – Orwell
In juli 1945 meldt de journalist Jan Spierdijk (1919-1997) aan de redactie van De Waarheid dat in Hitler’s bunker een bijzonder boek was gevonden; een boek met tekeningen van Han van Meegeren (1889-1947) en gedichten van Martien Beversluis (1894-1966). De gedichten werden eerder uitgegeven bij de firma L.J.C. Boucher (Den Haag, 1942). In de bibliografie bij de bundel Het Zaad. Een sonnettenkrans (Amsterdam, [1944]) maakt Martien Beversluis inderdaad melding van twintig gedichten bij het schilder- en tekenwerk van Han van Meegeren. Onder de tekeningen die aan Hitler werden gestuurd – “Dem geliebten Führer in dankbarer Anerkennung gewidmet von H. von Meegeren” – zat het portret van het echtpaar Beversluis-Verstraate dat ook als omslagillustratie van Het Zaad dient. Dat boekje werd uitgegeven ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Martien Beversluis.
In ‘De collaborateur en de vervalser. Over de schilder Han van Meegeren en de dichter Martien Beversluis’ (De Parelduiker, jrg. 25, nr. 4) vertelt Lo van Driel het verhaal van het illustere tweetal. Daarin wordt duidelijk dat er een intensieve samenwerking tussen van Meegeren en Beversluis bestond: de gedichten waren aanleiding voor de kunstwerken van Van Meegeren en schilderijen/tekeningen van Van Meegeren zouden weer door gedichten worden geïnterpreteerd.
Eén van die schilderijen draagt als titel Barmeisjes. Helaas kon ik niet tijdig achter de tekst van de twintig gedichten komen, maar uit een column van Mario Molegraaf (Provinciale Zeeuwse Courant, 20 oktober 2020) weet ik dat Martien Beversluis bij Barmeisjes een scabreuze tekst verzon: Mocht ik die kelk zijn van kristal/die vonkt en zingend breken zal. Volgens Molegraaf is het een sadomasochistische tekst waarbij Beversluis alvast van de pijn genoot die de “slechte vingers” van het meisje hem zouden toebrengen.
Het is niet vreemd dat de boeken van Martien Beversluis deel uitmaken van de collectie Cornelissen. Igor was dol op dit type mensen dat – door tijd en omstandigheden – gedwongen was een keuze te maken. Beversluis maakte vele keuzes: hij werd groot in een protestants gezin – zijn vader was hervormd predikant – werd lid van de SDAP en kwam in dienst van de VARA. In de beginjaren dertig vertaalde hij linkse Duitse poëzie. Daarna werd hij orangist en publiceerde als christelijk dichter bij Opwaartsche Wegen). Nog weer later voegde hij zich bij het Nationaal Front van Arnold Meijer. Kort na de bezetting in 1940 werd hij lid van de NSB, brak er mee en sloot zich vervolgens met zijn vrouw Johanna Verstraate [schrijfsterpseudoniem: Dignate Robbertz] aan bij de Nederlandsche SS.
In Brandende woorden uit Duitschland (Hilversum, 1934), de Duitse poëzie die Beversluis vertaalde en bewerkte, zijn twee illustraties opgenomen van de kunstenares Käthe Kollwitz (1867-1945), terwijl de omslagillustratie van Melle Oldeboerrigter (1908-1976) is.
Zag Führer Alois Schicklgruber de schrijfsels en schilderijen/tekeningen van het illustere tweetal Van Meegeren en Beversluis en wat vond hij er van? Ik vraag maar, al weet ik dat een eventueel antwoord van geen enkel belang is.
Martien Beversluis (z.j. [1944]). Het zaad. Een sonnettenkrans. Amsterdam: "De Gulden Ster". I.g.st., lichte schade bovenzijde rug, 44 pp., met bibliografie. Op het omslag een portret van het echtpaar Beversluis-Verstraate door Han van Meegeren (4 mei 1942).
Martien Beversluis (1934). Brandende woorden uit Duitschland. Hilversum: De Boekenvrienden. Matige omslag, verder goed. Met twee tekeningen van Käthe Kollwitz, omslagillustratie van Melle Oldeboerrigter.
Beide boeken – uit de collectie Igor Cornelissen – voor € 33,00 (incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De dichter en het slechte meisje. Over Beversluis en Van Meegeren
Zojuist viste ik de bundel In andermans handen van de dichteres Anna Achmatova (1889-1966) uit doos 23. Ik kreeg vanmiddag bericht van JB uit het stadje Groningen dat hij de bundel In andersmans handen wenst. Ik ben een boekhandelaar en volg gedwee en die gedweeheid brengt mij niet niks. In doos 23 ligt namelijk ook het verzameld werk van Jacques Gans (1907-1972). Niet in dundruk – zoals eigenlijk verdiend – maar in aparte boekjes. Over Gans schreef ik eerder een blog [over liefde, goudvissen en de kunst van het versterven].
Ik bladerde door Een onaangepast mens (Amsterdam, 1981) en stuitte op de weergave van een intrigerend gesprek dat zich afspeelt in Londen (ca. 1944). Bij dat gesprek is, naast Jacques Gans, ook minister van Justitie Gerrit Jan van Heuven Goedhart (1901-1956) en Bernhard van Lippe-Biesterfeld aanwezig. De uitnodiging ging uit van Van Heuven Goedhart en was, zo denk ik, bedoeld om Jacques Gans te ‘sensibiliseren’, onder meer omdat die over gevoelige informatie beschikt over de handel en wandel van het oorlogskabinet. Informatie die wel bekend was bij de leden van het “comité tegen het neofascisme” (waaronder Loe de Jong, Jacques Gans, A. den Doolaard, Henrie Wiessing).
Of de prins zich in tijdens dat gesprek wel of niet van enig kwaad bewust is weet ik niet, wel dat Bernhard tijdens dat gesprek plots een vraag stelt aan Jacques Gans: “Is het waar dat u gedreigd heeft in Engelse bladen te schrijven dat ik lid zou zijn geweest van de S.A. of de S.S.?” Op de vraag van de prins geeft Gans als antwoord dat hij niet aan dreigen doet en zegt hem vervolgens dat “als u lid van de S.A. of de S.S. bent geweest, dan hadden we elkaar kunnen treffen, want ik ben met die lui in de jaren dertig in de straten van Berlijn op de vuist geweest.” Bernhard lacht, maar het gezicht van Van Heuven Goedhart betrekt. “Hoe komt het”, zei hij wrang. “dat u meer weet dan de ministers?” “Is het mijn schuld”, gaf ik terug, “dat de ministers niet intelligenter zijn dan zij blijken te zijn, en dat Gans niet dommer is dan u zich had voorgesteld?”
Daar moet Van Heuven Goedhart het mee doen, evenals alle ministers na hem. Tot op de huidige dag.
Daar komt nog een anekdote bij waarbij Van Heuven Goedhart zuurzoet kijkt en Bernhard opnieuw lacht. Bernhard stelt Jacques Gans namelijk de vraag of hij in bezet gebied – voor zijn vlucht naar Engeland – inderdaad drie cent aan een Duits matroos gaf. “Jawel, hoogheid”, bekent Gans, “dat is geheel waar. Als ik daarvoor na de bevrijding een proces wegens collaboratie tegemoet mag zien, dan met een gerust hart.” En dan doet Gans zijn verhaal.
Drie matrozen van de U-boten dronken bij de tafel een biertje waar ook Jacques Gans met Ed Hoornik, Bertus Aafjes, Gerard den Brabander en Bob van Kampen zat. Tegen spertijd moest worden afgerekend, maar zij haalden het bedrag niet. Gans ziet het en trekt een van de matrozen aan de mouw: “wieviel fehlt da?” vroeg hij. “Drie cent” zei de matroos beteuterd, waarop Gans, die over de vestzak gaat, betaalt en zegt: “Bitte, vom internationelen jüdischen Grosskapital”. De Duitsers springen in de houding en riepen: “Die Firma Hitler dankt das internationale jüdische Grosskapital.” Zoals ik schreef: Bernhard lacht, Van Heuven Goedhart kijkt zuurzoet.
Prins Bernhard krijgt het tijdens zijn leven niet moeilijk wat betreft zijn SS-verleden. In de NRC van 2010 (23 januari) (evenals in andere kranten) wordt het als primeur gebracht dat het oorlogskabinet het SS-verleden van Bernhard kende. Had men Een onaangepast mens gelezen dan was er misschien iets eerder, iets meer gebeurd. Misschien. Dit alles terzijde uiteraard.
Jacques Gans (1948). Berlijnsch dagboek. Bussum: F.G. Kroonder – Jacques Gans (1946). Liefde en goudvisschen. ’s Gravenhage: Daamen – Jacques Gans (z.j. [1956]. Van ganser harte. Amsterdam: A.J.G. Strengholt – Jacques Gans (1981). Een onaangepast mens. Amsterdam: Peter van der Velden – Jacques Gans (1953). Nonchalante notities. Maastricht: Letier-Nypels – Jacques Gans (1980). Het Pamflet. Weekblad tegen het publiek [fotomechanische herdruk]. Amsterdam: Peter van der Velden.
Zes keer Jacques Gans - Uit de collectie Igor Cornelissen. I.g.st., zes titels, alles in één pakket, incl. pak- en verzendkosten (binnen Europa): € 73,50
Tags: #JGans
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Jacques Gans – van de prins geen kwaad
Vannacht droomde ik dat ik met drie stevige riemen was vastgebonden in een zwartleren stoel in de kapperszaak Visser op het oude stationsplein in Veenendaal. De oude kapper Visser – de man met de witte kuif – stond achter de kassa en keek door het raam naar buiten. Daar stond het oude Veenendaals stationsgebouw – ooit het pronkjuweel van de lijn Rhenen-Utrecht – maar nu leek het wel alsof het ieder moment kon instorten.
Op de vraag hoe er geknipt moest worden antwoordde mijn vader: “Kort Amerikaans, wat anders?”. Op de kapperstafel lag een blauw boek met een rare titel: Bij ’t barnen van ’t gevaar. Ik vond dat barnen een vreemd, maar toch ook spannend woord. De kappersknecht, die Rik Valkenburg heette, begon te knippen en het zag er naar uit dat hij voorlopig niet zou ophouden. In een mum van tijd veranderde hij mij in een jonge skinhead, een soort nazi-jongen van nog geen negen jaar oud. Een kaalkop tussen de Veense langharigen. Ik was wel in de wereld, maar niet van de wereld en dat zou ik weten. Dat is eigenlijk altijd zo gebleven, zo wist ik in mijn wakkere, lucide, droomtoestand: in de volle verzekerdheid van mijn schuldig leven.
Toen was het plots 4 mei, 20.00 en speelde er een grote blonde jongen Last Post op een trompet die ineens veranderde in een saxofoon. Ook stond de tram stil, hoewel er in heel Veenendaal geen trambaan te bekennen was.
Buiten liepen drie mannen. Een soldaat en twee andere mannen in een pak. Het was hetzelfde drietal dat de oude kapper Visser voorbij zijn raam zag lopen. Eén van hen was keurig gekleed. Hij droeg een suède pak. De andere man had een bril en twee borstzakjes op zijn colbert. Ze kwamen mij vagelijk bekend voor en eensklaps wist ik het. Ik had ze eerder gezien, in een wolwinkel op de Kerkewijk – De Eenhoorn – een plaats waar ik niet komen mocht en toch kwam. Ondanks mijn komen was het dak niet ingestort. Niet neergekomen op Teigertje, noch gevallen op Woelrat en ook niet op mij.
Later nog zag ik hen weer. Op de Boslaan waar ik tante Johanna en oom Co de wekelijkse leverworst bracht. Er werd over hen gefluisterd, ook dat er gevochten was in een supermarkt. Toen verscheen mij een droomgezicht en daalde er een wit laken vanuit de hemel waarop met grote letters stond: “In Veenendaal heb ik een evenwicht gevonden, dat ik nooit eerder heb gekend. Eindelijk ontplooit zich mijn talent in volle kracht. Ik hoop op enkele goede jaren nog, om te maken wat ik wil”
Toen werd ik wakker en ziet, het was een droom.
Maas, Nop (2009-2012). Kroniek van een schuldig leven [3 dln., De vroege jaren 1923-1962 - De rampjaren 1962-1975 - De late jaren 1975-2006]. Amsterdam: G.A. van Oorschot. I.z.g.st., als nieuw en met leeslinten. Gebonden in linnen met stofomslag, 1e druk. Met illustraties, bibliografie en noten. € 95,00.
Meer Reve bij Cornelissen & De Jong.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Reve in Veenendaal. Bij kapper Visser op ’t Stationsplein
Louis Paul Boon (1912-1979) was van vele markten thuis: huis- & kunstschilder, soldaat, fotograaf, (hoorspel)schrijver. In de jaren zestig en zeventig werd hij regelmatig, naast Hugo Claus, als kanshebber op de Nobelprijs voor de Literatuur genoemd en ook wel voorgedragen. Er zijn zelfs stemmen die verkondigen dat hij de prijs zou krijgen, maar net voor de uitreiking aan een hartaanval stierf. Op 11 mei 1979 was hij namelijk op de Zweedse ambassade uitgenodigd, mogelijk i.v.m. de toekenning van de Nobelprijs. Hij overleed op 10 mei aan de schrijftafel, met de pen in zijn hand. De Nobelprijs wordt, zoals u weet, alleen aan levende schrijvers toegekend.
Waar Boon was, daar was lawaai. Ook na zijn dood nog. In de jaren tachtig (1986) en in 2008 zorgde hij voor ophef, onder meer vanwege de Fenomenale Feminiteek; zijn collectie met vrouwelijk naakt. In Antwerpen werd de tentoonstelling verboden, maar in Gent kreeg curator Anna Provoost het wel voor elkaar om tijdens het literair festival “Zogezegd” de collectie toch te tonen. Ik begrijp dat wel, Gent is immers altoos een godloos libertijns nest geweest. Veel naakt dus en in allerlei soorten (erotische prentkaarten, strips, foto’s), want Boon was een liefhebber. Tijdig en ontijdig, zo blijkt ook wel uit de afbeelding van de werkkamer van Boon bij het Gentse socialistische dagblad Vooruit. In de Memoires van Boontje schrijft hij over de dolle tijd bij deze krant.
In de roman De bende van Jan de Lichte beschrijft Boon een historische figuur uit de achttiende eeuw die met zijn bende (de Bokkenrijders) het Vlaamse platteland onveilig maakte. Hij plunderde kastelen en postkoetsen en verdeelde als een Robin Hood de buit onder de armen. Boon maakte Jan de Lichte tot een idealist die het uiteindelijk toch moet afleggen tegen de verdorvenheid van de menselijke natuur. In De zoon van Jan de Lichte maakte Boon overigens geen gebruik van historische documenten. Wel schemert zijn levensvisie door op dit ondermaanse: niets is er volmaakt.
En dat kan ook niet, schrijft Boon in Geniaal…maar met te korte beentjes. Het was de bedoeling om bij al die Vlaamse Meesterwerken die er dagelijks verschenen wat kanttekeningen te zetten. Fouten en gebreken zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven. Men kan het niet al hebben: veel geld verdienen, een schone positie hebben, gedecoreerd worden en dan ook nog meesterwerken schrijven. Dat kan inderdaad niet. Kanttekeningen dus.
Tot slot ligt er hier de meest sombere roman van Boon voor mij: Niets gaat ten onder. Erg actueel ook. Om dat te bewijzen behoef ik slechts de achterflap te citeren: “vol woede richt Boon zich tegen een maatschappij die zich aandient als een monument van vooruitgang, maar die in werkelijkheid alle trekken van een oerwoud heeft behouden.”
U bent weer bij. Aan het einde van de middag: méér Boon bij Cornelissen & De Jong. Als u zich vanmiddag nog meldt krijgt u de zeven titels die hier voor mij liggen voor 69 euro (€ 75,00 incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Ik wil het zo snel als mogelijk de deur uit hebben.
Interesse? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De man die de Nobelprijs misliep: Louis Paul Boon
Vandaag beschreef ik een aantal titels uit de collectie Igor Cornelissen. Niet zomaar iets, maar een eerste selectie uit zijn zeer grote verzameling Orwell. Zijn vrienden kenden die fascinatie van Igor voor George Orwell (1903-1950) uiteraard en herinnerden hem er aan. Zo ontving Igor van Karel van het Reve een ansichtkaart met de foto van Orwell (voor de BBC microfoon) en op de achterzijde een bedankje. Ik vond de kaart in één van de biografieën over Orwell.
Toen ik Igor eens bevroeg over zijn fascinatie voor Orwell vertelde hij mij dat niet alleen de stijl, maar ook de waarheidsliefde van Orwell hem aansprak: “Anders dan veel journalisten van vandaag, die de waarheid veelal ten onder houden, was Orwell waarheidslievend; ondanks dat hij wist dat het vertellen van waarheid een prijs heeft.”
Aan die waarheidsliefde (en aan de prijs van waarheid) moest ik denken toen ik vanmiddag het titelverhaal van Orwell uit de privedomeinreeks Een olifant omleggen (Amsterdam, 1973) herlas. Daarin vertelt Orwell tot in detail hoe hij – een door de Birmezen gehate politieofficier (want bezetter) in Birma – een olifant doodt onder het toeziend oog van tweeduizend mensen. Niet omdat de olifant op dat moment gevaarlijk was, ook niet omdat het kon; praktisch en juridisch. Maar alleen maar ‘om zich niet belachelijk te maken’.
Hij wilde koste wat kost vermijden dat – als er iets mis zou gaan – tweeduizend Birmezen zouden zien hoe een witte man “achterna werd gezeten, gepakt, vertrapt en gereduceerd tot een grijzend lijk (…) op de heuvel. En als dat gebeurde was het heel waarschijnlijk dat sommigen zouden gaan lachen. Dat nooit. Er was maar één alternatief. Ik schoof de patronen in het magazijn en ging op de weg liggen om beter te kunnen mikken”.
In dit verhaal beschrijft Orwell zijn machteloosheid. Weliswaar met een geweer in de hand, maar toch “machteloos” door de preoccupatie met zijn witheid en stand. Verplicht tot handelen in het zicht van tweeduizend mensen en een gevoel voor eigenwaarde die hem belet anders te handelen.
Gedepriviligeerd door de privileges die hij genoot als witte man tussen tweeduizend Birmezen. De massa als totalitair systeem die het individu vermorzelt. En, door dit precies en op nietsontziende wijze op te schrijven, te demonstreren dat het de keuze is van het individu om dit zo te doen en niet anders. In dit geval zij́n keuze.
Precisie en feitelijkheid zijn een veel dodelijker gereedschap in handen van een goed journalist dan moraliserend gebabbel.
Ergens schrijft Orwell dat er voor hem vier redenen zijn om te schrijven: (1) het pure egoïsme en verlangen om een intelligente indruk te maken; (2) esthetische geestdrift – het zien van schoonheid in de wereld. In woorden en de juiste rangschikking daarvan; (3) de historische sensatie – verlangen om de dingen te zien zoals ze zijn, om de waarheid uit te zoeken en vast te leggen voor het nageslacht; (4) het politieke doel – verlangen om de wereld een bepaalde richting in te drukken.
Hij doet dat goed Orwell, ook in dit verhaal. Juist omdat hij daarin méér dan een olifant neerlegt.
Interesse in de collectie Orwell? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Tags: #orwell, #privé-domeinreeks
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Een olifant omleggen. Orwell in Birma
Wij zijn thuislezers. Na lezing van Kierkegaards verhaal over de blijheid en het leren van de lelie en de vogel was er wijn in de tuin: L’Arjolle Chardonnay en een doolhof van geuren. Jij was er en ik. En er was een hommel die van de ene bloem naar de andere vloog, maar de rozen sloeg ie over. Hij taalde niet naar rode, roze of witte rozen. De hommels, die ik zag, hadden een groot, ietwat log, lichaam, en tegelijk kleine vleugeltjes. Vleugeltjes die ze heftig heen en weer slaan om op te kunnen stijgen, gedragen door de luchtwervelingen die ze zelf veroorzaken.
Voor Rilke was de roos wat de nectar voor de hommel is: “hoe zouden we zonder haar/ooit kunnen uitspreken wat wij hoopten/en wat ons teder heeft onderbroken/in het voortdurend vertrek”, dicht Rilke ergens in zijn bundel Les Roses.
Voortdurend vertrek in de hoop op wat nectar. Dat is de staat van de hommel. En wat Rilke betreft was de vrouw voor hem als een roos. Hij vertrok voortdurend van de een naar de ander. Een tedere onderbreking. Dat was het.
Een hommel is een efficiënt insect: hij schenkt geen aandacht aan de roos of de bloem zonder nectar. Hij zoemt zich een weg en heeft daarbij een ietwat onhandige manier van voortbewegen. Zijn gang doet me denken aan de manier waarop die geniale, ietwat autistische collega van weleer zich bewoog. Een beetje houterig alsof hij nog kleefde aan het ene, maar toch naar het andere wilde. Hij rook de nectar, maar wist nog niet precies waar.
Goed is het om een lelie te zijn, een roos of desnoods een vogel of een hommel en op te gaan in het heden: Selbstvergessenheit en een eeuwig heden zonder reflectie. Nu zeggen of beter: stil zijn en luisteren naar Brahms String Quartet nr. 3 in B-flat Opus 67 zoals de buurvrouw dat vanmiddag speelde: telkens opnieuw, maar met kleine variaties.
Hommel-zijn en opgaan in de luchtwervelingen die we zelf veroorzaken.
Kierkegaard, S. (1937). De lelie des velds en de vogel des hemels. Rotterdam: A. Voorhoeve. Vertaald uit het Deens door A. Alma. Met een inleiding van W.J. Aalders. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Vandaag een lelie en morgen een hommel
Vorige week was ik met de geliefde in het hof van mijn schoonouders. Zij wonen vlakbij het punt waar de beroemde hoofdstraat van Notter een bocht maakt. Ik stond met een volgeladen kruiwagen bij de boerenschuur en net als iedere hopende ziel verwachtte ik iets nieuws. Iets dat nog niet gezien wordt, maar toch komende is; komende vanachter de scherpe bocht. Het kan de ijscoboer zijn, twee wapperende zomerjurken, een club van de Hells Angels die Overijssel verkent of de Messias zelf.
De ziel die niet meer hoopt is een dode ziel.
Er was wel iets nieuws. Op het boerenerf lag een stapel met boeken voor de komende bazar ter ondersteuning van het koor. Bovenop lag een van de boeken die de onderwijzer P. de Zeeuw J.Gzn (1890-1968) schreef: Paul Kruger. De leeuw van Zuid-Afrika. Ik heb vroeger tientallen boekjes van P. de Zeeuw verslonden. Tijdens mijn geschiedenisstudie vergruisde het door hem gekweekte geschiedbeeld tot wat zandkorrels. Erg is dat niet. De kaffers, zoals De Zeeuw de oorspronkelijke bevolking van Zuid-Afrika noemt, zijn volgens de schrijver wel slim of listig, maar nooit eens wijs. Het etymologisch woordenboek maakt duidelijk dat het woord ‘kaffer’ ook al in de jaren zestig als kwetsend werd ervaren. Het oeuvre van De Zeeuw is geschikt om de relativiteit van ieder oordeel te onderstrepen. Toen en nu. In die zin mooi materiaal voor bijv. een onderzoeksproject voor scholieren (en volwassenen). Het is onzedelijk dit materiaal te vernietigen.
Het boek van De Zeeuw heeft overigens een prachtige omslag van Agnes van den Brandeler (1918-2003). Zij illustreerde in de jaren vijftig en zestig een aantal boeken van Van Goor uit Den Haag. Van den Brandeler maakt in haar werk gebruik van prachtige kleurencombinaties: blauw met oranje, rood en zwart. Een uitbundige expressionistische stijl. Mooi, zeker als het gaat om haar figuratieve periode (er was namelijk ook nog een abstracte abberatie ;-))! De Fundatie & Nijenhuis kan uit eigen bezit zo een grote tentoonstelling organiseren. Maar dit terzijde, ook daar ga ik al niet over. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik ga er niet over.
Binnenkort opnieuw naar de bocht in Notter. Ik hoop op iets nieuws. Neen. Er is louter verwachting.
Meer nieuwe boeken, waaronder De Antichrist van Joseph Roth, Karel Čapek en ander moois. Daar ga ik wel over.
Tags: #DeBocht
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Louter verwachting
Er ligt hier van alles op de hardhouten leestafel: Paul Kruger, de leeuw van Zuid-Afrika van P. de Zeeuw J. Gzn met een prachtig omslag en illustraties van Agnes van den Brandeler. Daarover zou ik misschien een interessant verhaal kunnen vertellen. Verder is er Shosha van Singer en de Verzamelde Werken van Van Oudshoorn. En dan heb ik het nog niet eens over Reis naar het einde van de nacht van meesterschrijver Céline. Dat boek verkoop ik nog niet, want die wil ik eerst zelf lezen. Shosha is schitterend, kan ik alvast meedelen. Het voldoet.
Maar vandaag verschijnt de biografie over Nescio en is het gepast om open en bloot te zijn over Weemoed en verlangen met als ondertitel Over Nescio, Bavink en Johannes Zwolsman (1877-1945). Weemoed is de gemoedstoestand van de lethargische mens die zich een geïdealiseerd, maar nooit werkelijk bestaand verleden herinnert. Minder gevaarlijk misschien dan het verlangen in het hoofd van de activistische niets en niemand ontziende mens. Dat is dodelijk. Maar dit terzijde.
Het onderhavige werkje werd in 1984 uitgegeven door de uitgeverij De Uitvreterij. Nescio merkte in een gesprek met Nol Gregoor op dat zijn vriend, de schilder Johannes Zwolsman, model had gestaan voor Bavink. De twee vrienden, Zwolsman en Nescio, hielden allebei van het observeren van de natuur en hadden oog voor detail. Dat is goed: Der Herr Gott steckt im Detail, zeg ik vaak tegen mijn studenten.
De schilder Bavink had dat dus ook – oog voor het detail – misschien dat daarom alles wat hij deed gedoemd was te mislukken. Zo had hij 34 zonsondergangen tegen de muur staan, althans volgens mededeling van Nescio. Ze voldeden niet. Onvoltooid. En het door hem geschilderde gezicht op Rhenen had hij in 64 gelijke, rechthoekige brokken van 15 bij 12,5 centimeter gesneden. Met een bot knipmes. Dat moet een heel werk zijn geweest, schrijft Nescio ergens. In de nalatenschap van Zwolsman is wèl een gezicht op Rhenen teruggevonden en dat is opgenomen in deze uitgave.
Helaas zitten er geen zonsondergangen bij de overgeleverde illustraties van Zwolsman, wel bospaadjes bij Rhenen (?) – maar het kan ook Notter zijn – die naar niemandsland leiden: Holzwege, noemt een bekend filosoof dat soort wegen. Ook mooi. Ja, van alle wegen die er zijn, hou ik het allermeest van de Holzwege, en daarmee ook van het pad dat in de zee is en in zeer diepe wateren; daar waar de voetstappen niet worden geteld, noch gezien.
Nu naar de boekhandel om de biografie van Lieneke Frerichs over Nescio te kopen.
Weemoed en verlangen. Over Nescio, Bavink en Johannes Zwolsman. Uitgeverij De Uitgeverij (Deventer, 1984). Geïllustreerd met drie bladvullende tekeningen + foto van Johannes Zwolsman. Oblongformaat (24 x 32 cm), 8 pp. I.z.g.st., met wat roestvlekjes. Uitgegeven ter gelegenheid van de expositie Tekeningen van Johannes Zwolsman (Nescio’s ‘Bavink’). Oplage: 125 genummerde exemplaren, waarvan dit nr. 79 is. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, ook over kunst en kunstgeschiedenis.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Tussen weemoed en verlangen
Gisterenavond vond ik de nieuwe Parelduiker op de salontafel en wie kijkt mij recht in de ogen? Elisabeth Eybers (1915-2007), geschilderd door Marlene Dumas. Ik wilde haar ooit interviewen, maar het plan ging helaas niet door. Haar gedichten vind ik nog steeds prachtig en aan de Dagdroom bewaar ik de beste herinneringen. Over haar wordt in De Parelduiker de vraag gesteld of zij ten onrechte de P.C. Hooftprijs ontving. Natuurlijk niet!
Heel fijn dat binnenkort de biografie van Nescio verschijnt. Lieneke Frerichts was er vele jaren mee bezig. Ik hoop dat ze veel over Rhenen en Nescio schrijft. Nescio kwam daar wel en keek vanaf de overzijde van de rivier naar de Cuneratoren. Hij beschreef dat gezicht op Rhenen ook al op z’n allerprachtigst, door Japi te laten buikspreken over de schilder Bavink: “Jaren had Bavink met tusschenpoozen gewerkt aan zijn gezicht op Rhenen, aan de rivier, den berg, den Cuneratoren, de bloeiende appelboomen, de roode daken van ‘t stadje, de kastanjes met hun witte en roode bloemen en de bruine beuken tusschen de huizen in de hoogte, en ‘t molentje ergens op den berg.”
Later vernietigt Bavink het schilderij. Het kan ver gaan met een mens. Ik ken dat gezicht op Rhenen nogal goed. Uit eigen ervaring. Mijn vader had een bakkerij & specialiteitenzaak op de Molenweg, onderaan ’t molentje van Nescio. Rhenen is vaak bezocht door kunstenaars, maar ook plaatselijk werd de stad bezongen, getekend en geschilderd. Bij mijn ouders hangt tot op de dag van vandaag een knappe tekening van Jo Baars in huis. Hij was een halve eeuw geleden ouderling bij wat kletskousen de zwartekousenkerk noemen en hij was ook een kunstenaar. Dat kan. Ik vraag mij trouwens af wanneer dat standbeeld van Nescio op de brug bij Rhenen wordt geplaatst. De echt belangrijke kwesties worden door politici blijkbaar tot het laatst bewaard. Dit alles terzijde natuurlijk. In dit nummer schrijft Frerichs overigens over de uitvreter en wie daar model voor stond. Toevallig schreef ik afgelopen week een blog over Jacques Gans die zijn leven lang een uitvreter was en ook wilde zijn.
Op vijfentwintigjarige leeftijd werd ik verliefd op Lou Andreas-Salomé of in elk geval op haar geest en intellect. Ik trof haar voor het eerst in een antiquariaat in Ede, in boekvorm natuurlijk. In dit nummer wordt het verhaal over Lou von Salomé opnieuw vertelt. Het oude beeld van de muze en vooral dat van de femme fatale wordt overigens niet doorbroken. Tsja. En helaas zijn er geen bronnen opgenomen in het stuk. Jammer is dat.
De rubriek De laatste pagina is voor kompaan Igor Cornelissen. Het stuk is geschreven door Vic van de Reijt, vriend en uitgever (Nijgh & Van Ditmar). Een mooi en waar portret waarin veel werk van Igor wordt gememoreerd. In de weken voor zijn dood was Igor bezig met een verhaal voor De Parelduiker. Dat moest gaan over het gedicht van Elsschot over Marinus van der Lubbe. Het is er helaas niet van gekomen. Maar we hebben nu wel een beeld van de vriendin van Marinus van der Lubbe: het verkreukelde pasfotootje dat Van der Lubbe altijd bij zich droeg. Vic van de Reijt schrijft niet alleen over het werk en leven van Igor, hij memoreert ook zijn laatste jaren bij antiquariaat ’t Wasdom. Bij veel van zijn aangeboden boeken schreef Igor een lezenswaardig mini-essay. U kunt ze hier nalezen.
Nu maar verder met dozen inpakken. Het nieuwe antiquariaat gaat er komen. Ergens in Twente: met de rode boekenkasten van Igor en andere parafernalia. Als G’d het geeft natuurlijk.
U kunt zich abonneren op De Parelduiker via de website. Oude nummers kunt u hier kopen.
Tags: #DeParelduiker
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De Parelduiker toont zijn parels: over Nescio, Lou en Igor
Jacques Gans (1907-1972) was, wat je noemt, een uitvreter. Op het Barlaeus gymnasium kreeg hij les van de Neerlandicus Arnold Saalborn (1888-1973). Saalborn deed – zoals iedere docent die zijn vak verstaat – het coachen erbij, was een liefhebber van het toneel en promoveerde in 1931 op het sociale bewustzijn in de literatuur (tussen 1840-1880). Ik ben wel benieuwd naar dat proefschrift, misschien is het een vroege vorm van ‘woke’, met specifieke aandacht voor de onderliggende partij in het sociale verkeer. Anders en toch eender, maar naar verwachting zonder de verongelijkte toon vanuit het perspectief van de slachtoffers. Die waren indertijd meestal geen penvoerders.
Toen Saalborn voor de eerste keer het klaslokaal binnenging stal hij het hart van Jacques Gans. Saalborn ging voor de lessenaar staan, sloeg een boek open en slingerde daarna de eerste zin het klaslokaal in. Als een fanaal, schrijft Gans, ofwel een seinlicht of vuurtoren. Die eerste zin kwam uit Nescio: “Behalve de man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gezien dan de uitvreter.”
Het leven van Jacques Gans zou nooit meer hetzelfde zijn. Hij zoog het door Saalborn voorgelezen verhaal op met stijgende aandacht. “Dat is het!” dacht hij en “die vent is er achter!”. Het was het verhaal van Japi, die op banken in de regen aan de waterkant zich oefende in het versterven, om onaandoenlijk te worden voor honger en koude en ongrijpbaar voor het verdriet en het gezeur van de maatschappij.
En het verhaal was daarmee niet afgelopen voor Gans: “Nee”, zei Japi tegen de schilder Bavink, “ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme mensen. Ik denk ook niet. ’t Is jammer dat ik eten en slapen moet. Liefst zou ik dag en nacht blijven doorzitten.” Dat was ook voor Jacques Gans wel een pracht van een programma. Het programma van de uitvreter.
Hij voerde het ook uit. In zijn eigen tempo en op geheel eigen wijze. Als een bohemien zwierf hij door Parijs en Amsterdam. Toen hij op een morgen, ietwat aangeschoten, de sleutel in het slot van zijn woning stak, realiseerde hij zich dat er nu wel eens iets mis zou kunnen gaan.
En dat was ook zo.
Het was half vijf en daar zat zij: rechtop in bed, als een beledigde roos met alle lichten op en alle dorens uit en haar woede kwam als een dolkstoot op hem af. Hij realiseerde zich dat geen citaat van Baudelaire of Appolinnaire hem verder zou helpen. Het was over en uit. Of beter, het was een nieuw begin. Hij scheidde van de Deense Ester Margrethe Steffensen en schreef er een roman over: Liefde en goudvissen. Ik pakte het boek zojuist uit een van de dozen. Alleen al de titel is fantastisch! Elke zin is als met bloed geschreven. Ik citeer de eerste zinnen:
Te bedenken, dat ik van deze vrouw gehouden heb – en nog houd – en dat ik haar toch met evenveel liefde het mes tusschen de ribben gestooten had. Zij stond in de portiek van haar atelier, naast den postzegelwinkel.
“Je komt terug!” smeekte ik. Omdat ik niet smeeken kan, klonk het als een bevel.
De mislukking zit er al vanaf het begin ingebakken.
Jacques Gans schreef prachtige columns en deed heel veel andere interessante dingen. Nadat hij in de jaren vijftig voor De Telegraaf ging werken, schreven vele vrienden hem af. Willem Frederik Hermans was onder degenen die met hem afrekenden. Ook hij was een leerling geweest van Saalborn.
Nog steeds bezocht Gans de cafés, maar steeds vaker zat hij eenzaam aan een tafeltje. Als hij al genood werd verjoeg hij door zijn bulderend gelach de klandizie. Een hartinfarct maakte in 1972 een einde aan zijn leven. Hij had intussen wel het woord waargemaakt dat hij zijn vader toevoegde nadat hij van Saalborn het verhaal van Nescio hoorde: “Nu weet ik wat ik later ga worden! Zijn vader Levie vroeg wat dat dan wel zou zijn. “Een uitvreter”, had i geantwoord.
[Over de foto in cafe Scheltema (met v.l.n.r. Jacques Gans, Marlies Scholten, H.J.A. Hofland, Wim T. Schippers en Remco Campert), zie H.J.A. Hofland in De Groene Amsterdammer. Voor het proefschrift van Arnold Saalborn, zie de DBNL].
Gans, Jacques (1946). Liefde en goudvisschen. ‘s-Gravenhage: Daamen’s uitgeversmaatschappij. I.z.g.st., illustraties van C.A.B. Bantzinger, 318 pp., uit de collectie Igor Cornelissen. Gouden belettering op rug en gulden vignet op voorplat. € 25,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, waaronder ook Het Pamflet van Jacques Gans.
Tags: #JGans, #Saalborn
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Over liefde, goudvissen en de kunst van het versterven
Bij het ordenen van de collectie Jaap Meijer stuitte ik vanavond op een speciale uitgave van het gedicht Bensjen; ballade. Jaap Meijer (1912-1995) verhaalt in veertien strofen over de dag dat zijn vader, de venter Samuel Meijer, stierf. Filmisch, in buitengewoon krachtige beelden vertelt hij het verloop van die fatale dag. Het was op een woensdag, op 31 oktober 1923 dat hij als elfjarig jongetje door zijn moeder uit de klas wordt gehaald en op klompen naar de sjoel in de Boschstraat (nr. 24) van Winschoten rent.
Daar aangekomen treft hij tien vrome joden en de rebbe die in de tora-rol naar een naam speurt om als plaatsvervanger te dienen voor zijn vader. Want in de aloude tred/van ons joodse bestaan/zoekt de mal’ach ha-mowet [engel des doods]/een dode op zijn naam.
“Mousje”, fluistert de rebbe. Maar het is duidelijk dat het te laat is.
De jonge Jaap Meijer wijt de dood van zijn vader aan zijn klompen. Die moesten hem wel in rouw dompelen door verlies van wat tijd. En die rouw ging niet over. Nooit niet: “Nu kan geen sjoel meer die last/van mijn klompen verzoenen/want de kille – vergast/ging naar polen op schoenen.”
Het Bensjen wordt uitgesproken voor het herstel van een ernstig zieke en gaat gepaard met een naamsverandering van de zieke. Dat is niet zonder reden, de naam is immers een wezenlijk bestanddeel van de persoonlijkheid. Uit een geopende tora-rol kiest men de eerste naam die men tegenkomt. Het doodsoordeel dat over x wordt geveld, geldt zodoende niet voor y, drager van de nieuwe naam.
Meijer dateert het gedicht op 21 chesjvan 5738 (21 september 1977), de dag waarop Yom Kippoer werd gevierd.
Bij Jaap Meijer telt ieder detail.
Er zijn gedichten van Meijer uitgegeven in combinatie met werk van de schilder H.N. Werkman, maar hoe indrukwekkend zou het kunnen zijn als dit gedicht in filmbeelden (bij voorkeur zwart/w. & zonder geluid ) wordt vastgelegd. Hij speelt nu al door mijn hoofd. Zonder ophouden.
Op Jaap Meijer kom ik nog wel eens terug. Dat is zeker, voor zover er iets zeker is in dit bestaan.
Messel, Saul van (1977). Bensjen; ballade. Haarlem: Carlinapers. 1e druk, zwart omslag. Gaaf genummerd exemplaar. Dit is nr. 4 uit 100. Het gedicht telt veertien strofen met een toelichting. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet leverbaar.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Oude boeken weggooien. Ik kan het niet, ook al is het een onooglijk boek. Zijn de vochtvlekken de zichtbare resten van oude jenever of is het opgedroogd regenwater uit Igor’s tuin aan de Vondelkade? Het omslag is aan de achterzijde ietwat gekruld, ook nog nadat het drie dagen onder de Essays van Montaigne en zeven delen van de Winkler Prins encyclopedie lag.
Hoogstwaarschijnlijk werd het omslag van Het aards tekort beschadigd door een wat ongelukkige opbergplek. Igor stopte de autobiografische roman in het mapje van Hans Koning (1921-2007) (ook wel: Hans Koningsberger) dat hij over hem aanlegde. Het is overigens zeker dat hij de ontmoeting met Hans Koning in Londen heeft vastgelegd in een agenda & notitieboekje: 22 maart 1985 In the Ordnance: “Igor, je bent een goeie vent. Hoera. Dag – Hans Koning”. Die agenda’s liggen binnenkort bij het IISG.
Hans Koning, die in 1951 naar Amerika emigreerde en daar succes had als schrijver, was niet zomaar een schrijver. Hij was ook de kleinzoon van Abraham van Collem (1858-1933) die in zijn gedichten een pantheïstisch-mystieke interpretatie van de Ethica van Spinoza verwoordde. En dat combineerde hij met een socialistische kijk op de dingen. Ook zìjn werk verzamelde Igor. En – niet terzijde – eerder schreef Jaap Meijer een studie over Van Collum. Hans Koning bleef tot de laatste snik trouw aan het socialisme. Dat was in elk geval een ander socialisme dan dat van Wim Kok en Wouter Bos, schrijft J.L. Heldring in een column. Heldring wist wat het understatement vermag.
Hans Koning was twaalf jaar toen zijn grootvader Abraham van Collem overleed. Hij droeg Het aards tekort aan hem op en memoreert hem ook omdat hij dankzij hem zonder de erfzonde van het racisme was geboren: “Hij was communist, een van de eersten in Holland. Hij schonk de rij van huizen die hij bezat weg, iets waarover ik geen wrok probeer te koesteren. Hij was tevens een min of meer bekend dichter en in Holland wordt zijn werk, dunne bundeltjes met pacifistische en socialistische gedichten, nog altijd sporadisch gelezen. In het begin kwam Christus ‘met zijn zacht gelaat’, er nog in voor, maar later schreef hij God, ‘een vreemde naam’ afgeworpen te hebben en een nieuwe en andere mens, die niet haatte, niet liefhad, maar deed, te zijn geworden.”
Hans Koning was niet bang voor de dood, zo schrijft hij in zijn autobiografisch getinte roman. Hij had Schopenhauer gelezen en ook nog eens begrepen. De dood betekent een bevrijding van de last van de individualiteit: de wil tot voortbestaan. Dat wat verlangt te bestaan is slechts op indirecte wijze het individu. Het bestaan bevredigt de wil slechts tijdelijk. Als je weet dat je diepste zelf slechts de universele wil tot leven is, dan besef je hoe kinderachtig en belachelijk die zorgen over je individualiteit zijn, schrijft Hans Koning ergens.
Een andere leraar dan Schopenhauer zei eerder al dat je naar de lelies op het land en de vogels in de lucht moet kijken in plaats van je zorgen te maken over je diepste eigenste Ik. Maar ik dwaal af en moet bij de tekst van Hans Koning blijven.
In Het aards tekort staan namelijk tal van behartenswaardige zaken. Zoals de opmerking dat wij ooit de eenzaamheid kenden. Niet de eenzaamheid die je voelt temidden van een onverschillige menigte, maar die van de oneindige duisternis van de nacht onder een open hemel, en de onmetelijke leegte van de wildernis. Alleen voelde je je dan niet verloren. Je vond jezelf.
Dat was eens.
Nu noemen wij een verlaten plek een plek waar we geen hulp kunnen vinden tegen iemand van onze eigen soort. Dat is iets anders.
Oude boeken weggooien. Ik kan het niet, ook al zitten er vochtvlekken op en is de achterkant van het omslag gekruld. Het ging door de handen van boeiende mensen. Het is gewaarmerkt en waar gebleken.
Koning, H. (1974). Het aards tekort. Amsterdam: Meulenhoff. Matig; vochtvlekjes op omslag, gekruld achterplat, binnenwerk goed, 207 pp., paperback. Stempel [archief Igor Cornelissen]. Gesigneerd en met opdracht van Hans Koning aan Igor Cornelissen. Niet zeldzaam, maar wel uniek. In combinatie met een gesigneerd exemplaar van bovenstaande column € 75,00 dan wel een ander aannemelijk bod. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Het Biographisch-Bibliographisches Kirchenlexikon (BBKL) is geen enghartig naslagwerk, maar breed van opzet en bevat lemma’s rond het werk en de levensweg van betekenisvolle figuren uit de theologie, geschiedenis, literatuur, pedagogiek, filosofie en de kunsten (muziek en beeldende kunst). Het naslagwerk (Duitstalig) is internationaal van opzet, maar ook tal van Nederlanders zijn vertegenwoordigd (Anna Maria van Schurman, Voetius, Spinoza, Erasmus etc.).
Het eerste deel van de BBKL verscheen in 1975 onder redactie van Friedrich Wilhelm Bautz. De serie wordt tot de dag van vandaag voortgezet door Traugott Bautz. Ik maak zelf met veel genoegen gebruik van de BBKL (en dat blijft ook zo, maar dat is een ander verhaal).
’t Wasdom biedt de banden 1 tot en met 26 aan, bestaande uit: Grundwerk (A-Z): 14 Bände + Ergänzungsbände I-XIII. Hrsg. von Friendrich Wilhelm Bautz und Traugott Bautz + los toegangsregister (Register zu Band I-XXVI). De 14e band van het grondwerk is tevens band I uit de latere toevoegingen ofwel Erganzüngen I-XIII). I.z.g.st., als nieuw, met een stempel van de vorige eigenaar op het schutblad. € 350,00 (excl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Bernard Canter (1870-1956) was een interessante man met veel talenten: journalist, literator, schilder, musicus, dichter en uitvinder. Misschien dat ik nog iets vergeet. Ik vermoed dat hij ook zijn eigen boekbanden ontwierp. Aan die boekband is veel aandacht geschonken. De tragiek van Canter was dat hij slechts 152 cm en 5 mm lang was. Igor Cornelissen – die niet alleen zijn oeuvre kende, maar ook een Voetnoot aan hem wijdde – beschrijft de foto waarop Bernard Canter iets langer lijkt dan zijn tweeëntwintig jaar jongere vrouw Nelly van der Laan. Canter was op een trapje gaan staan, had een te lange broek voor zijn benen gehouden en er schoenen onder gezet. Wie het niet wist, zag het niet. Iedereen die hem kende, wist het, zo voegt Igor eraan toe. Zijn lengte was niet de reden dat men hem over het hoofd zag, negeerde en miskende. Je kunt beter niet op te veel terreinen uitblinken; dat wekt de jaloezie op, zo vertelde Igor mij eens. Vooral van de kruideniers en andere dunlippigen. En niet van de gulle geesten, zo voeg ik er aan toe.
Toen ik een schilderij van Bernard Canter zag – dat met de groenblauwe papegaai op zijn linkerschouder (zie afbeelding) – moest ik direct denken aan een schitterend gedicht van Bukowski – Bluebird. Anders dan de melancholicus in het gedicht van Charles Bukowski hield Bernard Canter zijn mond niet en liet hij zijn “bluebird” wel in- en uitgaan en niet bij nacht alleen. Zo sprong hij tijdens een theatervoorstelling op om te protesteren tegen de negatie van het werk van Nederlandse toneelschrijvers.
Zijn Droomer ter haringvaart (ca. 1896) – over de misstanden op zee – was een groot succes. De toneelschrijver Herman Heijermans vierde later zijn successen met het toneelstuk Op Hoop van Zegen waarop Canter hem beschuldigde van plagiaat en een vriendschap, die in Berlijn begon, was kapot. De roman over de haringvaart viel in het genre van de sociale roman dat Canters als een van de eersten beoefende. In 1915 werd hij tot gevangenisstraf veroordeeld omdat hij een bevriend staatshoofd (Wilhelm II) zou hebben beledigd, waarna hij een reportageroman (Op water en brood) maakte over de toestanden die hij in de gevangenis aantrof.
En zo is er meer. In de roman Kalverstraat vertelt Canter het verhaal van de meedogenloze opkomst van het grootwinkelbedrijf dat de bekende Amsterdamse winkelstraat tot een soort oorlogsgebied omvormde. Ook dat boek werd een succes en meerdere malen herdrukt. Overigens had de vader van Canter in de Kalverstraat een winkel waarin ridderorden, eredegens, sabels en andere verfraaiingen werden verkocht.
Canter kreeg nooit een ridderorde. In het literaire milieu was Canter weinig geliefd en de heren van de Vereniging van Letterkundigen mochten hem niet erg, meldt het overlijdensbericht in De Telegraaf (26-05-1956), de krant waarvan hij jarenlang medewerker was. Het artikel maakt ook melding van zijn journalistiek die zich kenmerkte door mededogen met de “under-dog”.
Bernard Canter werd oud in een heel klein huisje in Scheveningen, maar wel met schilderijen van de Haagse School en een mooi serviesgoed waar hij dol op was. Hij overleefde zijn veel jongere vrouw Nelly. Hij vermaakte zijn schaarse bezoek met gefantaseerde verhalen waarin vaak koninginnen in voorkwamen. En hij zette de sociale (undercover)journalistiek op de kaart.
Je kunt met minder verdiensten het leven verlaten.
Tags: #canter
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Bernard Canter, een kleine man met een te grote broek
Ergens schrijft Lou Andreas-Salomé (1861-1937) dat ze bij het lezen van het werk van Arthur Schnitzler ‘net als bij het dansen’ het gevoel had van ‘opgeheven zwaartekracht’. Dit laatste hoorde ik van iemand die het weten kan. De thematiek van Arthur Schnitzler (1862-1931) is zwaar en somber (melancholie, liefde en dood), de toon in zijn werk is daarentegen licht, speels en muzikaal. De ene helft van het werk van Schnitzler is gewijd aan thanatos, de andere helft aan eros. Toen ik in de zomer van 1989 het huis van Freud in Wenen (Bergasse 19) bezocht liep ik niet langs de woning van Schnitzler. Hij was een buurtgenoot van Freud. En dat niet alleen, Schnitzler was ook sterk geïnteresseerd in het werk van Freud, hoewel hij sceptisch stond tegenover diens psychoanalyse. Nochtans analyseerde hij wel zijn eigen dromen in zijn dagboeken.
Leven en werk van Schnitzler zijn sterk met elkaar vervlochten. Rond zijn dertigste kampt hij met toenemende doofheid waardoor somberheid en wantrouwen een paranoïde vorm aannam. Drie jaar voor zijn dood pleegde zijn dochter Lili zelfmoord: “Op die dag in juli was mijn leven voorbij’, schrijft Schnitzler. Toch schreef hij daarna nog een van zijn mooiste novellen: Die Flucht in die Finsternis (1931). De novelle gaat over een man, een lijder aan achtervolgingswaanzin, die zijn broer vermoordt. Door zijn biograaf Ulrich Weinzierl wordt het verhaal in verband gebracht met Schnitzlers eigen, nogal problematische, verhouding tot zijn broer.
Voor de Tweede wereldoorlog was Arthur Schnitzler een populair en veelbesproken schrijver in Nederland. Zijn werk werd vertaald en opgevoerd. Ik weet niet of de vroegere eigenaars van het verzameld werk van Schnitzler – Grete en Felix Wolff – in Nederland ook naar de toneelopvoeringen gingen. Het echtpaar Wolff vluchtte in juni 1933 – samen met hun dochter Erika – vanuit Berlijn naar Amersfoort waar zij een woning op de Van Houtenlaan 12 betrokken. Zij behoorden tot de eerste groep vluchtelingen uit Duitsland na de machtsovername door Hitler. Felix Wolff en zijn echtgenote Grete doken in de loop van de oorlog onder, maar werden uiteindelijk opgepakt en vanuit Westerbork op 8 juni 1943 op transport naar Sobibor gesteld waar ze, drie dagen later, op 11 juni werden vermoord. Er is mij niet meer bekend over het echtpaar Wolff. Hun dochter Erika was al in september 1942 in het vernietigingskamp Auschwitz omgekomen.
Het door hen gebruikte en hiernaast afgebeelde exlibris komt niet voor in het handboek van Aarts en Kooyman (2017) over de joodse exlibriscultuur in Nederland, waarover ik eerder een blog schreef.
Net zoals Rilke, Joseph Roth en Stefan Zweig verdient Arthur Schnitzler het om gelezen en herlezen te worden. Dat kan nu.
Schnitzler, Arthur (1931 [1e tot 15e oplage]). Flucht in die Finsternis. Berlin: S. Fischer Verlag. I.z.g.st., bandontwerp Hans Meid. Met persoonsbibliografie, gebonden in linnen, 172 pp. € 17,50 (incl. verz.kst).
Schnitzler, Arthur (1913). Gesammelte Werke – Die Theater-Stucke [4 delen]. Berlin: S. Fischer Verlag. I.g.st., gebonden in linnen. Vlekken op voorplat van band I en IV, goud op bovensnede (dl.I-III). Exlibris Grete und Felix Wolff (niet in Aarts en Kooyman, 2017). Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Tags: #exlibris
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Eigenbelang is volgens La Rouchefoucauld (1613-1680) de ware drijfveer van het menselijk handelen. Dat geldt ook bij het uitdragen van deugden. Zelfs als het gaat om de schijnbaar belangeloze vreugde die men ervaart in een gesprek met een vriend over boeken of het samen genieten van een goede wijn. La Rouchefoucauld hakt ons het hoofd af: “De eerste opwelling van vreugde die we ervaren bij het geluk van onze vrienden komt niet voort uit onze goede inborst, of de vriendschap die we voor hen voelen, maar uit de egoïstische verwachting dat ook wij een keer aan de beurt komen, of van hun voorspoed kunnen profiteren.”
Waar een lezer van de Heidelberger Catechismus wellicht nog enig licht ziet gloren, verkeert dit bij La Rouchefoucauld in eeuwige duisternis. De mens wordt bij hem naakt, kaal en sidderend aan de dijk gezet, maar niet dan nadat hij door de filosoof gebrandmerkt is met een gloeiend hete ijzeren staaf.
Hans van Straten (1923-2004) was een liefhebber van het werk van La Rouchefoucauld. In het vroege voorjaar van 1988 schenkt hij aan Igor Cornelissen een exemplaar van een clandestiene uitgave van de Maximes (de collectie van 504 principes). In een begeleidend briefje vertelt hij hem iets over de herkomst. Een clandestiene productie van La Rochecoucauld, uitgegeven bij A.A. Balkema (1906-1996). Het gaat vlg. Hans van Straten om een uitgave uit 1944, hoewel de titelpagina valselijk het jaar 1942 vermeldt. Het boekje werd gedrukt door Meijer te Wormerveer. De omslag vervaardigde Hans van Straten zelf “op de Brother-schrijfmaajien”, zo lees ik in de begeleidende brief. Hans wist waar hij over sprak. Hij kwam – met andere anti-Duitsgezinden als J.B. Chartes en Bert Schierbeek – met regelmaat bij de boekhandel en uitgeverij van Balkema en werkte mee aan zijn clandestiene uitgaven.
De uitgever August Aimé (Guus) Balkema kwam ter wereld in Avereest (Ov.) en speelde een belangrijk rol in de boekenwereld. In Amsterdam, maar later ook in Zuid-Afrika. Zijn uitgeverij in het Huis aan de Drie Grachten in Amsterdam werd in de oorlog gebruikt als drukkerij waar zo’n vijftig clandestiene uitgaven verschenen, waaronder ook deze uitgave m.m.v. Hans van Straten.
Réflections ou sentences et Maximes Morales par M. de la Rouchefoucauld (Amsterdam, MDCCCCXXXXII) [1944, niet: 1942] - een niet gepagineerde uitgave van de collectie van de 504 principes (Franstalig). Lichtblauw papieren omslag met flappen, vervaardigd door Hans van Straten op de Brother-schrijfmaajien. Oplage 200 exemplaren naar de editie van M.D.L. Gilbert (Paris, 1868), "en Garament de 8 sur papier des manufactures de Pannekoek pour [volgt beeldmerk met de letters A A B]. Met begeleidend briefje van Hans van Straten. Uit de collectie Igor Cornelissen.
Te koop tegen een aannemelijk bod. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook van Louis-Ferdinand Céline, Max Blokzijl, Sandor Marai en anderen.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Vandaag het exemplaar van Aarts & Kooyman over de Joodse exlibriscultuur in Nederland in de verkoop gedaan. Een schitterend boek, maar anders dan Kees Fens, heb ik geen neiging om een tweede exemplaar (in ongerepte staat) aan te houden. Ik schreef overigens eerder over deze prachtige uitgave.
Verder heb ik met aandacht het exemplaar van Is. Querido over het letterkundig leven (dl. III). in Nederland bekeken. Daarin staan onder meer opstellen van Bram van Collum (1858-1933, pantheïstisch spinozist). Carry van Bruggen en P.C. Boutens. De uitgave heeft enige lichte vochtschade, maar u gaat natuurlijk – net als ik – uitsluitend voor de inhoud. Een bibliofiel kan natuurlijk niet zonder het werk van Piet J. Buijnsters (Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat), maar dat is zo vanzelfsprekend dat ik dat boek hier niet bespreek.
Bijzonder is het werk van de bohemien, dichter en esotericus J.K. Rensburg (1870-1943)(Wereldbouw, Arnhem, 1923).
‘k Ben niet van ’t weerloos soort bourgeois-poëten/Dat leeft voor kunst slechts, niet naar welstand taalt/In week, onmanlijk droomen niet wil weten/Hoezeer het Geld des dichters heil bepaalt.
Het werk van Rensburg is, wat Menno ter Braak schrijft, een “doorlopende ontkenning van het ‘l’art pour l’art’, één uitgebreide encyclopedie van occulte wetenschap”. Ter Braak vergeleek hem met Dè Mouw, maar de laatste bereikte in zijn vers vaak wel de gedichte gedachte, waar Rensburg niet altijd tot het gedachte gedicht kwam. Overigens zit in dit, door Rensburg gesigneerde exemplaar, (t.w. nr. 33 van 250 genummerde exemplaren) een speciaal ingeplakte foto van de utopist, die in Sobibor ellendig aan zijn einde kwam: na een leven lang te zijn uitgelachen, werd hij ook nog eens verbrand, schrijft Carmiggelt ergens. Jaap Meijer schreef over de Joodse graalzoeker J.K. Rensburg een boeiend verhaal en misschien kom ik daar nog wel eens op terug. Over Jaap Meijer volgt t.z.t. ook nog wel meer. Dit echter terzijde van de actuele parels.
Tot slot tip ik De Golem van Gustav Meyrink (1868-1932), die op 47-jarige leeftijd een occulte roman schreef. Eerder hield hij zich weliswaar ook bezig met het spiritisme en andere occulte verschijnselen, maar De Golem gaf hem roem. De roman handelt over de Joodse legende van de uit klei gevormde figuur met een bovennatuurlijke kracht, actief werkzaam ten behoeve van vervolgde Joden. Het boek werd in vele talen vertaald en kwam in Nederland rond 1916 uit in een door Meyrink geautoriseerde vertaling van Lourens.
Dit en nog veel meer bij Cornelissen & De Jong. Zeg nu niet dat ik u niet waarschuwde.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De oogst van vandaag
Op de hoek van Pond St. en South End Road in Hampstead is (vlg. Google Maps, 2019) nu een bakkerij gevestigd. Ooit was daar het antiquariaat en de uitleenbibliotheek van Francis en Mary Westrope gevestigd. Zij waren de werkgevers van George Orwell (1903-1950) die op de bovenverdieping kamers huurde en overdag een handje meehielp in het antiquariaat. Hillary Paynter maakte een mooie houtgravure van de plek waar Orwell in de jaren dertig verbleef en werkte.
Die combinatie van antiquariaat en uitleenbibliotheek was een typisch negentiende eeuwse gewoonte waarmee boekhandelaren hun boterham belegden. Natuurlijk, er werd wel eens een boek gejat en – na verwijdering van het eigendomsbewijs – bij een andere uitleenbibliotheek met winst verkocht. Maar het voordeel van de doorlopende klandizie woog daar blijkbaar ruimschoots tegen op. In Zwolle dreef J.C. der Mouw – de vader van de dichter-filosoof Joan Andreas dèr Mouw (1863-1919) – ook zo’n combinatie van antiquariaat & uitleenbibliotheek op de Nieuwe Markt 24. In 1865 verhuist hij naar de Diezerstraat waar zijn vrouw op de bovenverdieping directrice wordt van de lokale meisjes-H.B.S. Der Mouw combineert op de Diezerstraat zijn bezigheden met de muziekhandel die hij overnam van de vorige eigenaar W. Ezerman, zo wordt duidelijk uit de Overijsselsche en Zwolsche Courant van 15 september 1865. Zoiets (en natuurlijk het allerliefst op de Nieuwe Markt 24, waar de latere dichter Joan Andreas zijn eerste indrukken opdeed en de Staphorster vrouwen in klederdracht op de botermarkt zag rondstruinen) wil ik ook wel: BOLAS (als digitale bibliotheek voor het Voortgezet en Hoger Onderwijs) in combinatie met het antiquariaat waar geurig bedrukt papier te koop is. Kortom, een toegang tot het paradijs, een toegang tot kennis. En ook nog eens dicht bij het cafe De Hetebrij ofwel een paradijs zonder dorst. Er zullen wel wat doornen en distels groeien, maar toch. De idee is wonderschoon!
George Orwell, die eigenlijk Eric Arthur Blair heette, heeft minder romantische herinneringen aan zijn tijd bij het echtpaar Westrope. Er kwamen volgens hem voornamelijk oude dametjes die “boeken voor invaliden” zochten: ze weten niet wat ze zoeken, kennen auteursnaam noch titel, maar weten zich wel te herinneren dat het boek een rood omslag heeft. En dan zijn er verlopen types die naar oud brood rieken en je waardeloze boeken pogen aan te smeren.
Het inkopen van boeken vond Orwell daarentegen fantastisch: nergens had hij zo’n plezier in dan op een dorpsveiling een partij boeken te kopen. Liefst voor een paar stuivers. De beduimelde, onverwachte boeken die je in zo’n collectie tegenkomt hebben een heel eigen aroma, schrijft hij. Toch verloor hij op den duur de liefde voor boeken. Hij kocht ze nog wel, maar alleen als hij ze nergens kon lenen. En hij schafte nooit rommel aan. Boeken zijn stofnesten en de aanblik van het papier deed hem denken aan idiote klanten en dode bromvliegen. Die vliegen, niet de klanten (soms vallen dingen mee), gingen bij voorkeur dood op de bovenzijde van een boek.
Het essay Bookshop Memories van Orwell is een buitengewoon amusant stuk en de bibliofiele uitgave van dit essay maakt deel uit van de collectie Cornelissen waarover binnen afzienbare tijd méér.
Orwell, George (1987). Bookshop Memories.[Baarn]: Arethusa Pers. With a foreword by W.E. Butler and a wood-engraving by Hilary Paynter. I.z.g.st., gaaf exemplaar, gedrukt bij de Rampert Lions Press op "Zerkall mould-made paper". Nr. 109 uit een oplage van 150 genummerde exemplaren. Verkocht.
Interesse in de collectie Orwell? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #orwell, #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In de jaren negentig fietste ik met regelmaat door het Utrechtse Wilhelminapark naar de binnenstad. Reed ik door de Nachtegaalstraat, dan dacht ik altijd even aan de anarchist Erich Wichman[n] (1890-1929), de jongere broer van de feministe Clara Meijer-Wichmann. Bij nummer 37, het geboortehuis van Erich en zijn zus, tikte ik op de rand van mijn hoed. Een klein gebaar, ik weet het, ter herinnering: wat kon ik meer doen? De jong gestorven anarchist Erich Wichman zou het waarschijnlijk niet op prijs hebben gesteld.
Wichman was antiburgerlijk, een komeet aan de kunstenaarshemel, flamboyant, veelzijdig. Hij kon werkelijk alles en deed ook veel. Hij correspondeerde met Kandinsky, was bevriend met Hendrik Marsman en Pyke Koch, schreef een filmscript met Joris Ivens, maakte litho’s die werden afgewerkt door Arthur Lehning en had contacten met de Italiaanse futurist Marinetti. Erich Wichman was een rusteloos denker en een ongedurig doener. Er beklijfde weinig. Had hij iets onder de knie, dan was er weer iets anders.
Die onrust was er al vanaf het begin. In maart 1903 was hij, als dertienjarige leerling van het Utrechtse Stedelijk Gymnasium gestuurd met een brief van de rector die zijn vader Arthur schrijft dat hij zich afvraagt of een leerling die “met geladen pistool in de klasse komt, kortom, hoogst gevaarlijk is nog verder het Gymnasium mag bezoeken.’ Wichman was dol op een polemiek en had hij een eeuw eerder geleefd dan was hij vast gestorven tijdens een duel met een eerrover of met iemand anders door wie hij zich onheus bejegend voelde.
Er is veel te vertellen over Wichman. Ik laat de politiek terzijde en ga niet in op zijn inspanningen voor de Rapaillepartij, een vrije socialistische groep die in Amsterdam twee zetels veroverde waarvan er eentje vergeven werd aan Cornelis de Gelder oftewel de zwerver Had-je-me-maar. Ook flirte hij met het Italiaanse fascisme, m.n. met de persoon van Mussolini. In alles wat Wichman deed speelde alcohol mee: hij was een principiële alcoholist.
In Het Witte Gevaar gaat Wichman los op alles wat volgens hem lelijk is. Hij geeft melk de schuld van al het onheil in Nederland: een land van melkmuilen. Melk, uitsluitend bedoeld voor zuigelingen van de koe, was ongezond en leidde tot kanker en hartfalen. Het is een bedreiging van de geestelijke volksgezondheid en leidt tot duimzuigen, bedwateren, neuspeuteren en wat al niet meer. Alleen kinderen drinken melk. Wichman had de Schrift natuurlijk wel aan zijn zijde en die citeert hij dan ook: Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind (Hebr. 5:13).
Wichman werd op 4 januari 1929 op Zorgvlied begraven. Toen hij met een aantal studenten probeerde de dijken van de Vecht te versterken, vanwege een dreigende overstroming, liep hij een longontsteking op die hem het leven kostte. Een komeet stortte neer. Een anarchist sterft na het vervullen van een burgerplicht. Het was nog geen anderhalf jaar na het ter perse leggen van Het Witte Gevaar.
Wichman, Erich (1928). Het witte gevaar. Over melk, melkgebruik, melkmisbruik & melkzucht. Een ketterij tegen de goden dezer eeuw. Maastricht: Leiter-Nypels. Verscheen gedeeltelijk in “De Vrije Bladen” (augustus 1927). Oplage: 250 genummerde exemplaren (waarvan dit exemplaar nr. 181 is). Boekversiering is naar tekeningen van H. Jelinger, 33 pagina’s. Eerder eigendom van dr. Klaas Steur jr., uit de collectie Igor Cornelissen. Rood-zwarte belettering. I.g.st., rug enigszins gehavend. Binnenwerk uitstekend. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Zojuist wat boeken van Arthur van Schendel (1874-1946) uit de collectie Cornelissen ingevoerd. Igor was een liefhebber van Van Schendel. De schrijver Arthur van Schendel was altijd op reis tussen twee landen: Italie en Nederland. Was hij in Italië dan schreef hij over Nederland, maar was hij in Nederland dan verkoos hij te schrijven over Italië. Het is net zoals met het verlangen. Ben je hier, dan wil je juist daar zijn. Dit natuurlijk terzijde.
Op de eerste bladzijden van De Waterman staat een kind met zijn enkels te verkillen in wind en weer in een mistig land. Op de laatste bladzijde zinkt een man voor eeuwig in de stroom. Daartussenin de geschiedenis van de wat zonderlinge hoofdfiguur, de schipper Maarten Rossaart, die zich aansluit bij de religeuze beweging van de Zwijndrechtse nieuwlichters. Hij is een zwerver, zoveel is duidelijk. Ik ben een dolle liefhebber van dit soort boeken. Marsman, een dichterlijke waterman, die bovendien zijn dood (in het water) in zijn poëzie esthetisch aankondigde, wijst in een prachtig gedicht op de roman van Van Schendel (1933, 1e druk). U weet wel, in zijn Brief aan een vriend:
“Tracht, na uw vijftigste jaar/langzaam te leeren, dat het goed is/als de bladeren vallen; de sterken worden dan toch nog lang niet gerooid; zeg tot u-zelf: ‘ik wil pas vallen/onder den winterstorm’. -/mij kan soms nu het verlangen al overvallen/naar onze latere jaren/als ik niet meer gekooid/in dit zwerfziek verlangen/wonen zal in het huis aan de breede rivier.
hoe goed zal het zijn
(…) dan zitten wij ’s nachts bij het vuur en ik lees u voor uit een boek dat ik dan heb geschreven/een boek als ‘De Waterman’/Of lacht ge, dat dat niet kan?”
In het aangeboden exemplaar van De Waterman zit het exlibris van Wendelien Houwing. Ik heb nergens een spoor van haar kunnen traceren.
Verder wijs ik op de zojuist ingevoerde bundel van Henriette van der Holst van der Schaik. Niet zozeer, of beter, niet alleen, vanwege het mooi uitgevoerde boek, maar vooral ook vanwege het exlibris van Henk Sneevliet (1883-1942) die afgelopen week 79 jaar geleden, op 12 april 1942, op de Leusderheide bij Amersfoort werd gefusilleerd. Ik ben maar een oppervlakkig kijker, maar misschien is het exlibris van de hand van Fré Cohen die in de jaren dertig een stijl voerde die mij doet denken aan de nieuwe zakelijkheid.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook van Van Schendel
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Zwerfziek verlangen. Over Marsman en Van Schendel
Tussen de boeken van Igor zit veel moois, maar de vondst van vanmorgen is erg bijzonder. Het betreft een uitgave ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Petit Hommage Ank van Pagée’ in het Museum De Stadshof dat tussen 1994 en 2001 in Zwolle was gevestigd. Van Pagée schilderde het leven in felle kleuren, soms ook in zwart-wit. Ze maakte tekeningen, collages, maar ook portretten waaronder een zachtmoedige Maarten Biesheuvel, een ietwat trieste – nu eens zittende – Alberto Giacometti en een bloemige Gerrit Komrij.
Er is ook een portret van Igor Cornelissen, een lino (uit 1986). Voor die gelegenheid zat Igor achter piano. De pijp (of is het een cigaar) ontbreekt niet. Dat portret is niet opgenomen in dit boekje.
Ank van Pagée (1956-1995) was naast kunstenares, ook antiquaar. Zij had een antiquariaat op de Brink in Deventer, tussen het station en café Floors. Je kreeg een kop thee en verder werd er gezwegen. Voor boekenbabbels met de antiquaar was geen plaats, zo vertelt P.J. Buijnsters in een essay dat in de bundel is opgenomen. Igor had het plan om een serie te maken over antiquariaten en reisde daarvoor naar Enkhuizen, Amsterdam, Rotterdam, Tiel en natuurlijk ook naar de Brink in Deventer bij het antiquariaat van Ank van Pagée. Helaas raakte Igor zijn aantekeningen kwijt en was daarmee ook het plan van de baan. Ik hoop dat ze teruggevonden worden.
Igor bezocht het antiquariaat met zijn vrienden (Van Straten, Meijer, Wierema, Groeneveld). Allemaal erkende verzamelaars. Hij noemde het antiquariaat aan de Brink een oase van rust. Het speelt een rol in zijn roman De zender van Polk waar eigenaresse Ank vereerd mee was, want voor de eeuwigheid genoteerd. Hij wist niet dat het bij Ank zelf aan rust ontbrak. Zij schonk hem een boek van de Weense koffiehuisauteur Peter Altenberg waar zij een opdracht in schreef: ‘Zwischen Verbitterung und exzeptioneller Sanftmut verbringen wir nun unsere bange Tage’. Later schonk ze nog meer weg en maakte geen rekeningen meer. En daarna was er het einde. De laatste zin uit het opstel van Igor luidt: “Ik heb alleen maar haar zachtmoedigheid leren kennen. Wie kan van een ander mens een volledig portret schilderen?”.
Als ik het boek van Peter Altenberg tegenkom verkoop ik ook dat niet.
Het antiquariaat van Van Pagée had voor Igor veel van het ideale antiquariaat. Je treft er goede boeken (liefst met stofomslag en ingestoken liefdesbrieven). Het is er ruim, overzichtelijk en toch vol met verrassingen. Er zijn geen donkere hoeken met vochtige bananendozen en boekenweekgeschenkjes. Er heerst rust en er troont, zo schrijft Igor, “een eigenaresse, zacht en zonder nadruk als een weelderige prinses tussen haar boeken”.
Die prinses heb ik al, evenals de boeken. Nu nog de ruimte.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Ank van Pagée en het ideale antiquariaat
Renate Rubinstein (1929-1990) en Ischa Meijer (1943-1995) waren bekende journalisten in de tweede helft van de twintigste eeuw. Onder het pseudoniem Tamar schreef Renate Rubinstein columns in Vrij Nederland. Haar stijl was persoonlijk, helder en beknopt. Van haar jongere collega Ischa Meijer wordt wel gezegd dat hij de beste interviewer van Nederland ooit was. Ook wel dat hij vooral zichzelf beschreef in het portret dat hij van anderen gaf.
Hoe verhield Renate Rubinstein zich tot Friedrich Weinreb (1910-1988) en welke rol speelde haar vader daarin? Wat is dat toch; wat willen we wel en niet geloven en wat heeft die zelfmisleiding te maken met ons geheugen? Kan Rubinstein ons iets leren als het gaat om de balans tussen onafhankelijkheid en meebewegen en wat dan wel?
In deze podcast praten Igor Cornelissen, Ronit Palache en Jaap de Jong over het journalistieke werk van Renate Rubinstein en Ischa Meijer. De bewondering die Ronit heeft voor de visionaire blik van Renate en haar kritische kijk op de politiek, haar onafhankelijkheid, maar ook haar ambivalentie. We praten over vrijheid en onafhankelijkheid, maar ook over de grenzen daarvan. Over de liefde tussen Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt. Igor Cornelissen ontdekte na de dood van Carmiggelt dat Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt meer met elkaar deelden dan de liefde voor het woord.
Dat niet alleen; er komt nog veel meer op tafel, zoals de vriendschap tussen Jaap Meijer (1912-1993) en Igor Cornelissen en zijn verhouding tot Ischa. Wat is voor hen belangrijk in die vriendschap en waarom eigenlijk?
De muziekmontage van de podcast werd verzorgd door Sacha Boulogne van AppStudio.nl. Het boek Bange mensen stellen geen vragen is verkrijgbaar in de betere boekhandel en bij antiquariaat Cornelissen & De Jong (gesigneerd op 10 december 2020 in ’t Wasdom).
Beluister hier de podcast!
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Ronit Palache over Rubinstein, de Meijers, vriendschap en nog wat dingen. Een podcast
De afgelopen dagen gingen er duizenden boeken door mijn handen. Heel veel schoons en ook veel dat bijzonder is. Een van de meer bibliofiele boekjes – en niet in de handel – betreft het verhaal dat Igor Cornelissen schreef over J.A.N. Knuttel (1878-1965). Ik las het gisteravond voor aan de geliefde en bedacht toen dat ik Knuttels wederwaardigheden wel openbaar kon maken.
Igor interviewde de Neerlandicus, nudist en communist dr. J.A.N. Knuttel op een snikhete zomerdag in 1963. Ruim vijftig jaar spreekt hij zijn spijt uit over de door hem gemiste kansen: te veel politiek, te weinig literatuur. En Knuttel kende nogal wat schrijvers. Geen kleinen, maar groten: J.H. Leopold, Herman Gorter, Vondel en Bredero. Kortom, een hemel vol. Hij beschreef het eerder in Vrij Nederland:
“Ik had Knuttel helemaal niets moeten vragen over zijn politieke opvattingen. Hij had mij een prachtig verhaal kunnen vertellen over zijn jeugd, zijn studiejaren, zijn korte periode als leraar Nederlands aan het Rotterdams gymnasium en – vooral – over zijn eerste liefdes” (Vrij Nederland, 16 december 1989).
Knuttel was een lyricus, geen purist. Hij hield van een goed glas wijn en na twee of drie glazen had hij vast iets losgelaten uit een goudmijn aan anekdotes en bijzonderheden, bijvoorbeeld over de liefdesgeschiedenis die zich tussen hem en zijn leerlinge Nyza de Jong ontwikkelde. En over zijn dromerijen waarover hij schreef in de bundel Verzen aan N. de J.:
Jouw lijf naast het mijne, en zoo maar te hopen/En om ons de dingen, wier doen we niet zien,/Alleen te verlangen, niet week’lijk te hopen: aan ons is het nemen, geen wachtend “misschien”.
Knuttel lag nooit met zijn leerlinge Nyza in het hete zand. Hooguit was de wens de vader van de gedachte of in elk geval van het gedicht, maar toen hij op 25 mei 1905 met rode rozen op weg ging om Nyza met haar zeventiende verjaardag te feliciteren ging het mis en moest hij zich verantwoorden voor de rector en het curatorium. Hij kreeg het advies ontslag te nemen, waaraan Knuttel gehoor gaf. Nog geen twee jaar later maakte hij kennis met de Zwolse Maartje Visser – toen nog getrouwd met Henk Sneevliet en wist haar voor zich te winnen. Of beter: zij hem. Ze trouwden in november 1908.
De liefde of beter de roman Liefdes Kronkelpaden hield Knuttel intussen wel in de ban. In 1907 verschijnt bij W.L. & J. Brusse Liefdes Kronkelpaden. De roman van een jongen. Het boek verschijnt onder het pseudoniem K.T. Nieulant. In de tweede druk wordt aangegeven dat het boek van J.A.N. Knuttel is. Knuttel thematiseert in zijn roman de relatie tussen gevoel en verstand. Verschillende recensenten prijzen zijn inzicht in de psyche van de vrouw, maar in zijn roman schemert ook de liefde door voor de natuur, de zee, het strand en de fysieke aanraking. Knuttel was een overtuigd nudist en wilde het liefst zonder knellende kleding dichter bij de natuur komen.
Ik besluit met een citaat uit Liefdes Kronkelpaden. Dat deed mij denken aan de laatste zin uit Arthur Koestler’s Nacht in de middag, maar dat is een ander verhaal.
“De zee lag rimpelloos te droomen, bleef zich wonder gelijk tot een dampigen horizon en dat gezicht reeds gaf zekeren vrede. Hij voelde dat hij van de zee hield. Zóó in deze sombere, dreigende stilte en ’t was of zijn armelijk leed smolt in een veel grooter, dat door zijn eigen schoonheid tot geluk werd, of hij in juichtonen van uitrijzen boven lijden de oneindig verdiepte wateren zou willen groeten.”
Nieulant, K.T. [pseudoniem van J.A.N. Knuttel](z.j.). Liefdes Kronkelpaden. De roman van een jongen. Rotterdam: W.L. & J. Brusse. Rug kwetsbaar, deels loslatend en kwetsbaar (papieren) omslag, binnenwerk uitstekend (deels nog niet losgesneden), 2e druk, 226 pp., rode en zwarte belettering. Zeer zeldzaam, niet in de handel. Uit de collectie van Igor Cornelissen.
Knuttel, J.A.N. (1991). Verzen aan N. de J. Rotterdam: Uitgeverij Ordeman. I.z.g.st., 48 pp. beperkte oplage (250 ex.). Eveneens uit de collectie van Igor Cornelissen.
In combinatie met Liefdes Kronkelpaden € 160,00 (incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Liefdes Kronkelpaden
Met Pasen vertelde mij een vriend uit Amsterdam dat ik Heet van de naald van Max de Jong zou moeten lezen. Nog geen dag later trek ik de bundel uit de nalatenschap van Igor uit de kast. En begin het staande te lezen om niet meer op te houden. Het zoemt nog steeds na in mijn hoofd.
Het is een lang, tragisch liefdesgedicht van 91 strofes van vier regels. Het leverde Max de Jong (1917-1951) roem en faam op. Tot op de huidige dag. Het gaat om een romanticus toevend in kamers, volgeladen met boeken die hij van een lastige hospita moet verlaten omdat hij zich niet houdt aan de geschreven en ongeschreven regels. Oorlogen voert hij met haar. Oorlogen die hij dan wel wint, maar wat dan wel met zich meebrengt dat hij “doorgaans op een opgezegde kamer woon – die woningnood is een bezoeking / en verhuizen is ook haast niet te doen met al die boeken! Ik snak er naar”.
Ik deel niet alleen de achternaam met Max. Ook ik moet verhuizen met tienduizenden boeken, net zoals mijn mede kantoorgenoten. Niet van een hospita, maar van een projectontwikkelaar; een soort tollenaar, maar niet eentje die zich, in de Zacheüs-positie, schuilhoudt in een boom.
“Jammer is zo iets”, luidt de laatste regel van het gedicht
Dat is ook zo.
Los van dit alles beschik ik over een unieke uitgave van de bundel, een nog niet bekende variant van Van Oorschot. Het ziet er anders uit dan de haar bekende eerste druk van de bundel, zo mailde Marsha Keja (literair onderzoekster & kenner van het oeuvre van Max de Jong) mij. Na het 29 bladzijden tellende boekje is een gedicht (in handschrift) van de criticus N.A. Donkersloot (1902-1965) afgedrukt. Het gaat om Le Jongleur de Notre-Dame (uit 1934). Ook het formaat wijkt af van die van de eerste druk. Verder weet ik toevallig dat Geert van Oorschot met de naoorlogse papierschaarste kampte. Heeft het daar iets mee te maken?
Jong, Max de (1946). Heet van de naald. Amsterdam: G.A. van Oorschot. I.z.g.st., met rode belettering op voorplat en titelpagina, 29 pp. Mede ingenaaid (laatste pagina): een handschrift van Le Jongleur de Notre-Dame (van N.A. Donersloot). Omslag met flappen, afwijkend formaat van reguliere 1e druk. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Heet van de naald. Over Max de Jong, de hospita en de tollenaar
Zaterdag een lading kunstboeken en reproducties uit een opbergplaats gehaald, gesorteerd en naar het antiquariaat gebracht. Tussen veel ander moois (zoals Millet Mappe – Feuerbach Mappe) vond ik ook een studie over de wordingsgeschiedenis van De aardappeleters van de hand van de kunsthistoricus J.G. van Gelder (1903-1980). Dat verhaal interesseerde mij en niet zonder reden. In de jaren zeventig bezocht ik met mijn familie het Kröller-Müllermuseum. Wij gingen voor het eerst op vakantie en kampeerden in de achtertuin van een tante en oom die op de Veluwe woonden. Het regende die zomer alsof het november was. Alles nat in Nunspeet, dus naar het museum om op te drogen. Ik was nooit eerder in een museum geweest. Dat is logisch, kunst is ijdel vermaak.
Kort voor vertrek uit het museum mochten we een plaat uitzoeken. Ik koos voor De aardappeleters, een schilderij van Vincent van Gogh (1853-1890) uit de beginjaren van zijn carriere, toen hij Jean-François Millet (1814-1875) bewonderde. Millet legde het boerenleven vast en Van Gogh kopieerde hem. (verg. bijv. De Zaaier). Maar dat wist ik toen niet. De reproductie van De aardappeleters hing jarenlang boven mijn bed. Mijn keuze werd, denk ik, ingegeven door het licht dat boven de tafel hing en het vriendelijke gelaat van de boer die zijn, zo lijkt, wat somberende vrouw de melk aanreikt. Het contrast tussen het licht en de somberte. Tussen wat nog jong en dat wat ouder is, ja zelfs de verwelking nabij. Waarschijnlijk zou ik nu een volop bloesemende & bloeiende amandeltak met blauwe achtergrond kiezen. Van Gogh wees mij een uitnemende weg: vanuit het donker naar het licht. Contrast.
De kunstkenner Van Gelder bestudeerde voor zijn opstel ook de brieven van Van Gogh die, zoals iedereen weet, beter schrijft dan dat hij schildert. In een brief aan Anthon van Rappard (1858-1892) vertelt Vincent: “Ik schilder tegenwoordig niet alleen zoolang ’t licht is, doch zelfs ’s avonds bij de lamp, in de hutten, als ik ternauwernood iets op mijn palet kan onderscheiden, om zoo mogelijk iets te vangen van de eigenaardige effecten van verlichting ’s avonds, met bv. een groote slagschaduw op den muur.”
Het motief van het wroetende boerenleven, de lichtheid en de zwaarte, herhaalt Van Gogh. Zoals ook in 1885 als hij de half afgebroken toren op het kerkhof in Nuenen schildert. Het was in het jaar dat zijn vader stierf. “Ik heb willen zeggen”, zo schrijft hij zijn broer Theo, “hoe doodeenvoudig het sterven en begraven gaat, doodleuk als ’t afvallen van het herfstblad (…) hoe echter het leven en sterven der boertjes almee ’t zelfde is en blijft, gelijkmatig uitspruiten en verwelken als ’t gras en de bloempjes die daar wassen op dien kerkhofgrond. Les religions passent, mais Dieu demeure.” Het strak realisme, zoals dat van Anselm Feuerbach (1829-1880) was uit de mode. Maar met zijn techniek, palet en penseel kreeg de anatomie van het landleven het accent dat openbaart. En zo spreekt Van Gogh liegend de waarheid.
Contrast, continuïteit en verandering, bloei, verwelking, dood en opstanding. Veranderende vormen. Het licht blijft.
Gelder, J.G. van (1942). De genesis van de aardappeleters (1885) van Vincent van Gogh, in: Beeldende kunst. Maandblad onder redactie van A.M. Hammacher, J.G. van Gelder en Paul Haesarts. Jaargang 28, 1942, aflevering 1, pp. 1-8. Met acht losse platen (compleet). Gaaf exemplaar, zeldzaam. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Millet Mappe. Herausgegeben vom Kunstwart. Kunstwart-Verlag bei Georg D.W. Callewy in München. 11 Tafeln (zw./w.), ca. 1920: Die Scholle - Der Säemann - Der Frühling - Aehrenlesserinnen - Gebetläuten [ontbreekt] - Der Manne met der Hacke - Die Schäferin - Küh an der Tränke [Holszschnitt von Baude] - Die Wasserschöpferinnen - Der Wildvogelzug - Der Tod und der Reisigträger - Die Kirche von Gréville. € 30,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Licht dat blijft
Eergisteren overleed Cees J. den Heyer (1942-2021). Twintig jaar geleden las ik een paar van zijn boeken: over 150 jaar Jezus-onderzoek, over verzoening en – als laatste – zijn autobiografie Ruim geloven. Een theologisch zelfportret. Den Heyer was voor mij de hekkensluiter, na Albert Schweitzer, Herman Wiersinga, Harry Kuitert en nog een paar anderen.
Schweitzer vond ik de meest fascinerende figuur: filosoof, theoloog, arts en een liefhebber van Bach over wie hij een technisch-muzikale biografie schreef. Dat hij piano speelde in het oerwoud bij Lambarene – Chopin’s Nocturnes uiteraard [maar dat heb ik niet gecheckt] – vond ik fascinerend. Bovendien bespeelde hij in 1932, toen hij tijdens zijn reis door Europa Zwolle aandeed, ook het Schnitgerorgel. Ongetwijfeld tot genoegen van zijn vriend Gerardus Horreüs de Haan (1879-1943), de rode dominee, die hier als predikant actief was en op Groot Wezenland woonde. Maar Schweitzer schreef ook een baanbrekend onderzoek over Jezus, promoveerde later nog eens als filosoof. Ik denk dat hij in zijn filosofie Eerbied voor het leven nog wel het beste demonstreerde dat hij iets begreep van wat het ding van Jezus was.
Na het lezen van Den Heyer was ik wel zo’n beetje klaar met de theologische dogmatiek. Het was een lange weg: van de gereformeerde dogmatiek van G.H. Kersten tot Kuitert’s Algemeen betwijfelde christelijk geloof. Ik was weer terug bij wie ik was als achttienjarige jongen die tegen zijn vader zei dat het allemaal wel mooi en aardig was die godsdienst, die hemel of die hel, maar dat mijn portie wel naar Fikkie kon als het in het hier en nu niks uitwerkt.
Met Jezus had ik nooit zo veel. Zo zoet, zo weeïg als hij meestal werd afgeschilderd. Wel met God die bij mij nooit een baard droeg. Van Hem weet ik natuurlijk veel minder dan de predikers die ik over Hem hoorde. Alleen dat Hij het ontoegankelijk licht bewoont; dat Hij toeft aan de rand van het naderbare en is in het ruisen van de moerbeitoppen. Dat zijn Zijn – wat het ook is – het allermooist verfilmd wordt in Reygades’ Stellet Licht, een verhaal dat speelt in Mexico en opgenomen is met Mennonitische amateur-acteurs. De existentialistische thematiek en de aanpak heeft veel weg van Ingmar Bergman. En dan is er de prachtige filmstijl: adembenemend is de beginscene: het lichtende licht. Dat is genoeg.
Den Heyer was zijn leven lang bezig met het thema die de grote dichter Saul van Messel in een A-viertje samenvat, maar dan van een andere, niet-christelijke, zijde. Wie was Jezus (als jodenjongen)?
Bloed-verwant / envoi – wij noemden hem doodgewoon jeizele / dat klonk grover dan jesulein / de tole heette ook wel thuis: de gehangene aan het kruis // toen ik later bij klausner las / hoe hij als jodenjongen wel was / heb ik dat nauwelijks bevat / binnen het raam van mijn jiddisjkat / hoelang dacht ik was het geleden / dat hij op nieuwjaar was besneden / wie fungeerde als mool / als gevatter / wie zong toen de geijkte gebeden.
Uit: Saul van Messel (1988) – Golgotha met rente. Joodse jezus-poezie. Heemstede: eigen beheer.
Heyer, C.J. den (1997). Verzoening. Bijbelse notities bij een omstreden thema. Kampen: Kok - Heijer, C.J. den (2000). Ruim geloven. Een theologisch zelfportret. Zoetermeer: Meinema - Heijer, C.J. den (1996). Opnieuw: Wie is Jezus? Balans van 150 jaar onderzoek naar Jezus. Zoetermeer: Meinema. Alle boeken in goede staat. Wat leesvouwtjes in de rug, verder geen gebruikerssporen. € 35,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Wie was Jezus? Over de Jezus van Den Heyer, Schweitzer en Van Messel
Gisteren las ik de biografie van Johannes Tielrooy (1886-1953) over Ernest Renan (1823-1892). Ik dacht bij het lezen van de titel direct aan een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995): Verlegen met mijn god. Ik las het voor het eerst in de jaren negentig en het gaf mij toen precies wat ik nodig had.
Ook ik kan wel als Strauss en als Renan/en zoveel andere geleerde heren/het vreemde fenomeen analyseren/de fabels en parabels van de man/die door het koren liep in Kanaän.
Het gedicht – waarvan ik niet weet of het credo quia absurdum van Tertulianus de boventoon voert en het humanisme de ondertoon of juist omgekeerd – eist naast kennis, die ontmythologiseert, de plek op voor emotie en het menselijke. Het al te menselijke: dat wij stervelingen zijn. Dat zou bescheidenheid moeten leren.
Historisch is het ook wel te verstaan/de oude mythe kan men er in horen/een god wordt gaarne uit een maagd geboren/doet wonderen en sterft zoals het graan/om als het graan weer op te staan.
Johannes Tielrooy schreef in 1948 een zeer leesbare ‘biografie’ over Ernest Renan, hoewel veel is weggelaten. Renan had in de jaren zestig een groot bereik met zijn La Vie de Jesus (1863). Het werd in het Nederlands vertaald en was een bestseller in de eerste jaren van de opkomst van de moderne theologie. De jaren dat men zelfs bij de bakker en de kruidenier debatteerde over de al dan niet lichamelijke opstanding van Jezus. De filosoof Opzoomer schreef overigens dat Renan in zijn biografie nog te veel over Jezus beweerde.
Een paar jaar later schreef Tielrooy in een artikel in De Nieuwe Stem (1950) over de contacten van Renan met Nederland, die met de uit Nederland afkomstige Cornelie Scheffer was getrouwd. Renan ontmoette onder meer koningin Sophie (1818-1877), die net als hij, sterk geïnteresseerd was in het werk van Spinoza. Bij haar dood schreef Renan het In memoriam, dat in meerdere Nederlandse kranten verscheen.
Johannes Tielrooy behoorde tot de factie van het humanisme die zich sterk afzette tegenover het christendom. Ik begrijp dat wel, maar vind het wat moeilijk te verstaan. Ik heb meer met de ondogmatische verlegenheid van Schulte Nordholt, geboren vanuit besef dat wij allen uit één lap zijn gescheurd.
Dan ben ik niet verlegen met mijn god/dan is hij vlak bij mij, dan weet ik zeker/dat hij mij aankijkt uit de donkre beker/dat eet ik zijn genadebrood/dan leef ik van zijn dwaze dood.
Zo min als er een humanisme is zonder humanisten is er ook geen christendom zonder christenen, maar toch blijf ik er bij dat het christendom een humanisme is.
Tielrooy, J. (1948). Ernest Renan. Een groot humanist. Amsterdam: EM. Querido. Gebonden in linnen met gouden belettering op rug en logo uitgever op voorplat. Met omslag (licht besch.). 179 pp., met bibliografie. Niet meer leverbaar
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Uit één lap gescheurd: Schulte Nordholt en Ernest Renan
Toen ik gisteravond de voordeur opende rook ik onmiddellijk wat mij gelukkig maakt: de geur van Zwolse mosterdsoep, klaargemaakt door de geliefde. En ik herinnerde mij het verhaal over de knecht die tijdens een bezoek van Rembrandt aan burgemeester Six werd weggestuurd om ingrediënten te halen voor het middagmaal. Men wilde aan tafel gaan toen men tot de ontdekking kwam dat de mosterd ontbrak. De burgemeester stuurde een knecht naar het nabijgelegen dorp om mosterd te kopen. Rembrandt ging hierop met Six een weddenschap aan, dat hij een ets zou voltooien vóór de knecht met zijn mosterd terug was. Het bruggetje van Six was het resultaat en Rembrandt won de weddenschap.
Ik was gisteren bezig met het invoeren van een groot aantal kunstcatalogi, waaronder die van de Tentoonstelling van Oude Kunst (Rijksmuseum Amsterdam, 1929) met prachtige werken uit de zeventiende eeuw. In de catalogus trof ik ook de naam van Bernard Houthakker (1884-1963), één van de belangrijkste Amsterdamse kunsthandelaren uit de twintigste eeuw. Zijn zoon Lodewijk (1926-2008) nam de zaak later over. Ik heb hem eens ontmoet toen ik als twintiger bedremmeld in zijn galerie (Rokin 98) naar de tekeningen en prenten keek. Het bruggetje van Six zat er niet bij, dat hing in het British museum.
Lodewijk Houthakker was een aardige man, daar kon ook de journalist Henk Hofland (1927-2016) [pseud. S. Montag] over mee praten. Toen Hofland eens in somberte over het Spui liep kwam hij Houthakker tegen. Kom mee, zei Houthakker, ik zal je iets laten zien waar je van opkikkert en troonde hem mee naar zijn galerie waar hij hem een grote gravure liet zien. Het ging om de achtersteven van het vlaggenschip van Lodewijk XIV. Ze bewonderden het vakmanschap van de kunstenaar en het optimisme van de scheepsbouwer. Daarenboven schonk Houthakker hem ook nog een glas sherry. Kortom, er was weer leven op aarde, schrijft S. Montag. Zoiets had ik ook toen ik gisteravond bij binnenkomst de geur van de mosterdsoep van mijn geliefde rook. Ik vergat onmiddellijk de Haagse politieke slangenkuil.
Onder de in te voeren catalogi zat er ook een over Hans Memling, prominent schilder van de Vlaamse Primitieven, over wiens werk in 1939 een overzichtstentoonstelling werd gehouden (Brugge). In de catalogus zit een krantenartikel met de titel Memling, de Vlaamsche schilder, die het paradijs op aarde bezat. Het artikel is van 23 augustus 1939, de dag dat het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag werd getekend (Molotov-Ribbentroppact). De Delftsche Courant bespreekt de tentoonstelling op juichende toon. Terecht, want Hans Memling is een grootheid; dat is mij na een middag kijken wel duidelijk. Lezers worden opgeroepen de tentoonstelling te bezoeken: “Kunstliefhebbers uit alle landen en zij die het verstikkende materialisme van onzen tijd ontvluchten voor hoogere waarden van kunst en cultuur zullen van deze eenige gelegenheid gebruik willen maken om Memlings werk te bewonderen, dat als synthese kan worden beschouwd der roemrijke Vlaamsche schilderschool.”
Schoonheid overleeft alles, nou ja: veel. Zelfs het verstikkende neo-liberalisme van onze tijd.
Davis, Martin (1963/'64). Les Primitifs Flamands. Corpus de la Peinture des Anciens Pays-Bas Merionaux au XVe Siecle. Fasciules 6-13. The National Gallery London [two volumes]. Antwerpen: De Sikkel. I.g.st., hardcover, gave exemplaren. Gebonden, geill., met bibliografie en verantwoording. € 85,00 (incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook over kunst.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Vanmiddag een uurtje boeken invoeren: over architectuur en kunst. Een mens moet tenslotte iets met zijn leven. En de Haagse politiek heeft weinig met verheffing, dus moeten we het zelf doen.
Met de kunstenaar Gauguin heb ik weinig. Goed, het is een kleurrijk schilder, maar zijn modellen keren je de rug toe (zoals hier op het omslag) of de door hem geschilderde gezichten hebben nauwelijks uitdrukking. Het is alsof zij geen ziel hebben. Hoewel, het moet worden gezegd, die mensen ook bestaan. En verder plukken de door hem afgebeelde mensen altijd bloemen of zijn anderszins aan het luieren. Gauguin was een kennis van Van Gogh – die wèl goed met kleuren kon omgaan – en beide schilders leefden enige tijd samen in Alres. Het was altijd ruzie tussen die twee. Volgens een Duits onderzoek zou Gauguin in dat jaar het oor van Van Gogh met een zwaard hebben afgehakt, maar er werd afgesproken dat de toedracht geheim zou blijven om vervolging van Gauguin te voorkomen.
In het aangeboden boek is een brief van August Strindberg opgenomen (en ook van Andre Gide). Hem werd verzocht een aanbeveling te schrijven. Strindberg weigerde dat en schreef dat hij de kunst van Gauguin niet begreep en en er ook niet van hield. Wel keek hij met diepe sympathie naar het schilderij van de ‘Arme visser’, die gespannen zijn vangst verbeidde. Maar hem stoorde de doornenkroon van de visser. Strindberg hield niet zo van doornenkronen en ook niet van Christus: “Monsieur, ik haat ze werkelijk, dat moet duidelijk worden gezegd. Ik wil niets met deze deerniswekkende God te maken hebben, die tegenslagen accepteert. Mijn god, dan nog liever de Vitsliputli, die in het zonlicht de harten der mensen verslindt.” Toch opvallend, ik meende dat Strindberg het lijden zag als loutering en het leven met het lijden als een mystiek gebeuren dat ons is opgelegd. Het is een en al schuld en boete bij Strindberg. Ik hou, denk ik, wel van de visser en ook wel van die doornenkroon, zolang ik die tenminste niet zelf hoef te dragen.
Ik begrijp best dat u het boek van Cogniat na deze aanbevelingen niet meer wilt kopen. Toch staan er ware dingen in en mooie brieven, want Strindberg en Andre Gide schrijven goed.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook over kunst. Interesse? Neem contact met ons op.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Eind februari 2021, ruim twee weken voor zijn overlijden, sprak ik met Igor Cornelissen over Marinus van der Lubbe (1909-1934), de werkloze metselaar die in 1933 het gebouw van de Rijksdag in brand stak om het tegenovergestelde te bereiken van wat hij hoopte en beoogde; de revolte van de arbeiders tegen het oprukkend fascisme.
Die daad moest Marinus van der Lubbe – hij was nog geen vijfentwintig jaar oud – met de dood bekopen. Willem Elsschot (1882-1960) schreef in 1934 een gedicht over zijn dood en terechtstelling. En vergat de dag der wrake niet.
Jongen, met je wankel hoofd / aan den beul vooruit beloofd / toen je daar je lot verbeidde / stond ik wenend aan je zijde. (…) Moog je geest in Leipzig spoken / tot die gruwel wordt gewroken / tot je beulen, groot en klein / door den Rus vernietigd zijn.
Het was de bedoeling om met Igor en anderen vlogs over boeken te maken. Dit was de eerste (proef)opname van een voorgenomen serie vlogs met als enig criterium dat de inhoud van de besproken boeken ons interesseert.
Igor was iets nieuws op het spoor rond Marinus van der Lubbe, te weten de naam en de levensgeschiedenis van de Hongaarse die hem, een sportieve aantrekkelijke twintiger, wel wilde helpen om van Calais naar Dover te zwemmen (met geld, een volgboot en een masseuse). Er was vijfduizend gulden aan prijzengeld beschikbaar. Geld dat Marinus zou besteden aan de zaak van de arbeiders. Het kwam er niet van, maar Marinus droeg de rest van zijn leven haar verkreukelde foto met zich mee. Wie was zij en wat was haar rol in het leven van Van der Lubbe?
Het gaat hier om kennis van het detail – misschien minder nog dan een druppel in een onmetelijke oceaan – maar in dat detail openbaart zich het ganse leven. Mits goed opgeschreven natuurlijk. Kennis – ook of juíst van het detail – is liefde. “Ik wil het weten en ik ben het aan hem [=Marinus van der Lubbe] verplicht”, zei Igor tegen mij.
Niet alleen Van de Lubbe komt in dit gesprek aan de orde, Igor vertelt ook over zijn relatie tot Jef Last (1898-1972), over wie onlangs een biografie verscheen en geeft zijn mening over het journalistieke métier, waarbij hij zijn bewondering voor Philip Mechanicus (1889-1944) niet onder stoelen of banken steekt.
Bekijk hier de opname
Tags: #lubbe
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Kennis is liefde. Igor Cornelissen in zijn eerste en laatste vlog over Van der Lubbe
Toen ik Igor Cornelissen op een zomeravond in juni 2018 voor het eerst ontmoette – we keken uit op zijn tuin – vertelde hij mij dat er geen onkruid bestaat: “alles heeft een doel en er groeit niets voor niets, al is het maar om de luiwammesen onder ons aan het werk te zetten.” Ik kreeg een reprimande na mijn opmerking dat er toch wel erg veel onkruid in zijn tuin stond. We raakten die avond niet uitgepraat. Later vertelde ik hem mijn jongensdroom: een eigen antiquariaat. “Doe het nu” zei hij, “ik zal je op alle mogelijke manieren steunen.” Nog geen jaar later zaten we samen op het Dominicanenklooster in antiquariaat ’t Wasdom.
Igor droomde stiekem van een antiquariaat in de Thomas à Kempisstraat met een echte winkelbel en mooie houten boekenkasten – liefst uit de jaren dertig. Een etalage ook, boordevol met boeken. De keuze voor de Thomas à Kempisstraat was, denk ik, niet toevallig. In die straat, op nr. 69 – op loopafstand van Igor – woonde de bakkerszoon Meindert Boss, ofwel de Zwolse schrijver J.K. van Eerbeek [pseud.], over wie Igor een prachtig boekje schreef: Borgtochtelijk lijden. Van Eerbeek, die in zijn boeken door nauwkeurig observatie van anderen de eigen innerlijke strijd op tafel legt: voor of tegen de waarheid? Wat betekent waarheid of het woord eigenlijk nog als het niet wordt waargemaakt? Meer nog, wat gebeurt er met mensen als de twijfel toeslaat, twijfel aan het systeem waarin hij eerder woonde? Igor was mateloos geïnteresseerd in mensen die in de marge geraakten. Die interesse hadden wij gemeen en we reflecteerden er ook graag over. Igor citeerde in dit verband met regelmaat Jaap Meijer: “hoe verder ik er vanaf raak, hoe dichter ik er bij kom.”
Dat antiquariaat waar Igor van droomde mocht ook wel in de Sassenstraat staan, op loopafstand van cafe De Hete Brij van Elles. Hij zou dan op woensdag- of vrijdagmiddag de scepter slaan. Op de achtergrond misschien wat jazzmuziek of Bach of helemaal niets. Dat laatste was eigenlijk wel het beste: een mens komt in een boekhandel voor boeken en in het café om te praten en wat te drinken, niet om onder de muziekvoorkeuren van anderen te lijden.
Vorige week vrijdag, tijdens een wandeling in de tuin van het Dominicanenklooster noemde hij me de namen van de bloemen, wees met zijn stok naar de nectar en vertelde me dat hij de hommel miste. Igor had oog voor het detail. Ik hou daar van: “der Herr Gott steckt im Detail.” Igor zag uit naar de lente. Na onze wandeling sprak hij in antiquariaat ’t Wasdom enthousiast over Marinus van der Lubbe (1909-1934): hij had beet, hij had een nieuw spoor te pakken. “Ik ben het aan hem verplicht. Vanaf 1966 ben ik al met zijn dossier bezig. Misschien komt er nog een nieuw boek. Als ik de tijd krijg en jij weet wel van wie en hoe.”
Volgende week zouden we weer een nieuwe opname maken, een vlog. Dit keer zou het gaan over Jaap Meijer en zijn bundel Golgotha met rente. joodse jezus-poëzie. Een terugkerend thema bij Igor en in onze gesprekken. Ook Jaap Meijer had een scherpe pen en dat geldt niet alleen voor de titel van deze bundel.
We kregen onlangs te horen dat we weg moeten uit het klooster, net als vijf andere ondernemers in t’ Wasdom. We droomden over een nieuwe locatie. Eergisteren, op de avond voor zijn overlijden, mailde Igor mij hoe het staat: “Ik ben aan het bloggen. Wat is het laatste nieuws? Verkoop? Al zicht op een nieuw onderkomen met ouderwetse deurbel en etalage?”
De afbeelding betreft een schilderij van de Zwolse kunstenares Rana Berends: "Muurleeuwenbekje bij Bethlehemskerk". Olieverf op doek, 30 x 50 cm, 2014. Ik zag het werk bij Igor tijdens een ontmoeting bij hem thuis en werd getroffen door het detail en de focus op het 'onkruid'.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor “Hoe verder ik er vanaf raak, hoe dichter ik er bij kom.” Igor Cornelissen (1935-2021)
Met de Provobeweging had ik op twee manieren te maken. Dat vereist uitleg. Ik was journalist bij het weekblad Vrij Nederland dat anti-autoritair was, maar ik was, in mijn vrije tijd, ook trotskist. Bij Vrij Nederland schoof hoofdredacteur Mathieu Smedts alle linkse literatuur naar mij toe. Ter beoordeling. Zat er een stukje of wellicht een reportage in?
Het eerste nummer van Provo bevatte een artikel met een ingedrukt klappertje. Dat was een kleine bom. Je moest er met een hamer opslaan en dan rook je de komende revolutie. Zo gezegd en gedaan. Ik rook een aangename kruitdamp en schreef er een opgewekt stukje over in de rubriek die Bij Ons In Holland heette. Ik deed meer en zocht Robert Jasper Grootveld op voor een vraaggesprek. Hij was de rookmagiër die happenings rondom het Lieverdje op het Amsterdamse Spui organiseerde waar weinigen wat van begrepen. Het trok steeds meer volk. Later werden er krenten uitgedeeld. De politie wist zich geen raad en trok de gummiknuppel. Van het een kwam het ander. Ouderen herinneren zich het Witte Fietsenplan en de hevige ruzies in de gemeenteraad van Amsterdam. Provo is al lang ter ziele. Maar de herinnering aan de roerige tijd bleef. Zo zocht ik tien jaar nadat de rookbommen het feest van Beatrix hadden verstoord, de bommengooiers op voor een interview.
Inmiddels is er veel geschreven over Provo en de initiatiefnemers die anarchistische en theosofische invloeden op zich hadden laten inwerken. Boeken zijn erover geschreven (ook dissertaties?) en Grootveld kreeg zelfs een biografie. Provo wilde geen leiders en geen macht en hief zich daarom op. Ze hadden wel voormannen, zoals Roel van Duijn, die veel zag in het anarcho-syndicalisme. Van Duijn liet en laat nog steeds van zich horen. Het was een leuk weerzien toen we elkaar jaren later troffen op een bijeenkomst van De Groenen. Hij en ik waren daar lid van, maar inmiddels bestaan De Groenen niet meer.
En wat vond ik er destijds als trotskist van? Wij probeerden de arbeiders (of arbeidersklasse) aan te spreken. De Provo’s hadden dat klootjesvolk, tuk op roomkloppers en auto’s, afgeschreven. Er was dus een zekere afstand. Tot mijn verbazing trof ik in een van de Provonummers een artikel over China aan van een zekere G. Barendregt. Ik kan nu wel onthullen dat Barendregt een schuilnaam was van wijlen dr. Fritjof Tichelman, net als ik lid van de (trotskistische) Vierde Internationale, en later onderdirecteur van het befaamde Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Uit twee ingezonden stukken in Vrij Nederland blijkt waarom het IISG zich het provo archief liet ontgaan. Centenkwestie. En in datzelfde nummer lees ik nu pas een artikel van Rudolf de Jong over het anarchisme. Daar wist Rudolf alles van, want hij beheerde op het IISG de afdeling Anarchisme, Spanje en Zuid Amerika. Rudolf en ik troffen elkaar, ook weer jaren later, als medewerkers van het anarchistische blad De As dat, niet droevig worden, ook al weer op zijn laatste benen loopt.
Allemaal zijlijnen misschien, maar wie het neusje van de zalm op zijn bord wil en de oerstukken wil lezen kan zich tot het antiquariaat ‘t Wasdom in Zwolle wenden. Het is wat de kompaan zegt: uw wasdom is ons wasdom.
Originele nummers van Provo (nrs. 1, 2, 3, 5, 7, 11, 12) - Het Beste uit PROVO [1-15] - Provo bulletin Antiquariaat Schuhmacher [bibliografie, pp. 1-17, beschrijving van nrs. 1-210. Zeer zeldzaam!] - God, Nederland & Oranje, nrs. 6 [31 april 1967, cartoons op A-3 formaat o.a. Pierre, met vlekjes op omslag, geniet] en 7 [7 juli 1967, A-3 formaat - J.B. Metz, cartoons van o.m. Pierre, Janke] - Map met krantenartikelen uit de jaren 65 en verder (van de provotijd).
Het complete dossier van de provo-collectie Igor Cornelissen - tegen ieder aannemelijk bod. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Michiel Krielaars recenseerde vandaag in de NRC de nieuwe vertaling van de roman van Arnold Zweig (1881-1924). Hij wijst in zijn recensie op de overeenkomst tussen Jitschak Jozef de Vriendt en Jacob Israël de Haan (1881-1924): “met zijn rossige baard, lichte ogen, ronde hoofd en knijpbril ziet hij er hetzelfde uit. Ook heeft hij als orthodoxe Jood een seksuele voorkeur voor Arabische jongens, dicht hij kwatrijnen, is hij jurist en schrijver, en wordt hij in Jeruzalem vermoord door een fanatieke zionist.” Een onheilspellend boek, noemt Krielaars het.
Arnold Zweig, de minder bekende broer van Stefan, was acht jaar lang bezig met het verhaal van De Haan. In 1933 werd de eerste druk van zijn roman door Querido in omloop gebracht. Die werd in 1939 als nr. 40 van de Salamanderreeks opnieuw uitgegeven, maar in augustus 1940 verdween ook die voorgoed uit de schappen. Toch hebben wij een zeldzaam exemplaar. Meer over deze uitgave in een eerder blog: Acht jaar lang om de slaap gebracht. Arnold Zweig over De vriendt keert weer.
Arnold Zweig (1939). De Vriendt keert weer. Amsterdam: Querido. In goede staat, ingenaaid. Titeluitgave van de 1e druk uit 1933 die als nr. 49 uit de Salamanderreeks in 1939 opnieuw werd uitgebracht. In augustus 1940 uit de handel genomen. Omslag van Jan Bertus Heukelom. Vertaling Nico Rost. Niet in de handel/Zeer zeldzaam. Niet meer leverbaar.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Alfama is een oude wijk, een volksbuurt in Lissabon, die in tegenstelling tot de rest van de stad na de aardbeving van 1755 grotendeels intact bleef. Wie er nu ronddwaalt krijgt de indruk van een ver verleden. Er wonen echter nog altijd mensen, al zullen er weinig vissers meer onder hen zijn: mannen die vanuit hier naar de Taag lopen. Op weg naar hun boten. Bij Alfama horen zowel de fado – een treurig klinkend levenslied (ze is wel vergeleken met de Blues van de Afro Amerikaan) – als de saudade. Twee Portugese woorden die eigenlijk niet te vertalen zijn. Voor een buitenlander zijn ze lastig om te beschrijven. Er zit iets in van weemoed naar een (groots) verleden dat men niet echt gekend heeft en hoop op een toekomst die waarschijnlijk niet zal komen. Gerrit Komrij heeft een poging gedaan die beide elementen te plaatsen op de plek men ze nog beluisteren kan, al wordt men er steeds meer gehinderd door toeristen. Het is Komrij aardig gelukt. Hij heeft tenslotte jaren in Portugal gewoond en hij was bovendien een begaafd schrijver die het woord wist te schikken naar (zijn) gevoelens.
Ik kan er een beetje over meepraten. Ik heb met mijn geliefde door Alfama gelopen (kronkelsteegjes, je verdwaalt subiet) en toen we besloten dat we de fado wilden horen, liep ik een volkscafé binnen. Nadat ik een bagaceira had geproefd, nam ik er nog één. Ik voelde me er goed. Er zaten veel oudere mannen met petten op en dat alles gaf een gevoel van huiselijkheid. Toen ik een derde bagaceira bestelde vroeg mijn verloofde of we nog naar een fado gingen of dat ik daar bleef doorzakken.
Ik had het alles zo gepland. Want bij de derde borrel had ik me als het ware verzekerd van het goeddunken van de eigenaar. Toen durfde ik hem wel naar een fadorestaurant te vragen dat nao turismo was. Hij vatte zijn zoontje bij het oor en gelastte hem ons naar de Beco do Esperito Santo te brengen. Daar zongen enkele fadistas, maar degene die mij bijbleef was Alcindo de Carvalho (1932-2010), een goed geklede heer (niks spijkerbroek) die over wist te brengen wat hij en de begeleiders voelden, al konden wij zijn woorden niet verstaan.
Het restaurant zat vol met Portugezen die soms een refrein meezongen. Naast ons was er nog een beschaafde Duitser aanwezig. Bij het afrekenen betaalde ik graag voor een cassette met Alcindo’s zang. Er volgde een tweede avond. Een gesprek met de artiest was moeilijk, want zijn Engels was pover. Andermaal een onvergetelijke avond. Na het vertrek moest ik buiten even op een bankje zitten, overmand door gevoelens en de rode wijn. Er stond ineens een man voor ons die wat zei en gebaarde. Ik probeerde hem weg te jagen. Nu geen bedelaar die met zijn platte geldhonger mijn diepere gevoelens verstoorde. Mijn vriendin wees mij op de Werkelijkheid. Het was Alcindo de Carvalho die aanbood ons naar ons onderkomen te brengen. Jaren later kocht ik van Alcindo een CD. Ik draai hem nog geregeld. En elders moet nog een cassette liggen van zijn muziek die ik zelf opnam in de Beco de Esperito Santo. Daarop hoor je niet alleen de muziek, maar ook, heel voorzichtig het getik van een vork tegen een bord. Als een fadista zingt is men stil, men praat niet, je luistert. Op Youtube vond ik een filmpje van hem.
Door Alcindo de Carvalho heb ik de ziel van de Portugees leren kennen waarvoor ik hem dankbaar blijf.
Komrij, Gerrit (1998). Alfama. Lisboa. Antwerpen: Pandora. In goede staat, 79 pp., met illustraties van Hans Roels en Serge Vermeir (foto’s). Uit de collectie Cornelissen. € 14,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Gisteren arriveerde de autobiografie van J.H. van den Berg. Op het scherp van de snede. Memoires van een gewraakt schrijver. Ik had ooit het voorrecht Van den Berg te spreken. Het was een lang gesprek in zijn appartement in Antwerpen, dat kort duurde. Of was het een monoloog? Tweeënhalf uur lang tussen zijn boeken en zijn vlinderverzameling zitten en luisteren naar de reconstructie van zijn leven, van een leven zoals hij dat zag. Een belevenis was het zeker. Aan het einde vertelde Van den Berg dat – als hij het onderwijs zou mogen hervormen – theologie als hoofdvak in het curriculum zou staan [zie interview]. Zou het dan wel goed zijn gekomen met het onderwijs?
In zijn autobiografie komt die hang naar boeken, de natuur en de theologie terug. Hij vertelt over de boeken uit de opgeheven universiteiten van Franeker en Harderwijk die in zijn geboortestad Deventer lagen: in het stadhuis. Een prachtverhaal waarin hij alles uit de kast haalt en tegelijkertijd zijn fenomenale vertelkunst demonstreert. Ik laat het hier in zijn geheel volgen.
Enkele weken daarna stapte ik alleen het stadhuis binnen – dat was toen nog mogelijk, omdat niemand op de vreemde gedachte kwam dat er wel eens gestolen zou kunnen worden. Het kamertje met de dame-in-het-zwart was leeg. Ik ging naar de grote zaal en bleef even op de drempel staan. Daar waren al die folianten! Mijn genot duurde kort. Het dametje zag mij staan, pakte mij bij de arm en er bleef voor mij niets anders te doen dan het stadhuis te verlaten. Het deerde mij niet. Het leek mij heel juist dat ik, een onbekend jongetje, geen toegang had. Maar enkele weken later was ik er weer. Zij herkende mij! Ik vroeg haar of ik de boeken mocht zien. Ze nam mij bij de hand en voerde mij tot in het midden van de grote zaal zodat ik alle boeken zien kon. Daar bleef het bij. Maar ik kwam weer. En weer. Ze begon mij te vertrouwen. Liet mij weleens alleen in de zaal. Nam op mijn beleefde verzoek een boek van de boekenplank en opende dat voor mij. – Toen mocht ik zelf een boek van zijn plek nemen en het voorzichtig openslaan. Daarna nam ik een foliant en opende die. Op de eerste bladzijde stond, met vlotte hand geschreven, een naam, welke weet ik niet meer. Wat onder die naam stond, dat weet ik nog goed! Daar stond, in prachtig handschrift: Hoogleraar in de Heilige Godgeleerdheid aan de Universiteit van Franeker. Dat zoiets bestaan had! Dat een mens zoiets had kunnen bereiken! – Later, veel later, toen ikzelf hoogleraar was geworden, nog wel in de inmiddels helaas niet meer zo heilige Godgeleerdheid, herinner ik mij dat boek met het zwierige handschrift – en ik voelde mij voldaan. Op den duur – ik was inmiddels leerling geworden van de Deventer Rijks Hogere Burger School – werden mij meer vrijheden gegund. Toen wachtte mij een tweede verrassing. Ik ontdekte een boek met de titel De Nederlandse Insecten. Schrijver: J.Th. Oudemans. In dat boek werden de Nederlandse insecten beschreven. Elk insect met zijn ‘Latijnse’ en – als die bestond – Nederlandse naam. Daarna de eigenschappen van het insect. In strakke taal, zonder werkwoorden. – Het duurde niet lang of ik mocht het boek mee naar huis nemen. Voor een week. Voor enkele weken. – Nu bezit ik het boek zelf! Het is mij, door veelvuldig gebruik, vertrouwd geworden. Ik kan het te midden van de vele boeken in mijn bibliotheek, geblinddoekt vinden. De magie die ik de eerste keer, daar in de zaal van het stadhuis ervoer, is niet geweken.
Visscher, Jacques de & Hub Zwart (red.) (2013). Op het scherp van de snede. Memoires van een gewraakt schrijver. Aangevuld met vier essays over hedendaagse cultuur – Jan Hendrik van den Berg. Kalmthout:Pelckmans.
Dit item behoort tot de boeken die ik niet verkoop. Hier een opgave van de Bergiana die ik wėl verkoop.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Cordell Hull (1871-1955) was de langstzittende minister van Buitenlandse zaken van de Verenigde Staten. Hij werd in 1933 door zijn partijgenoot Franklin Delano Roosevelt benoemd en trad in 1944 af wegens gezondheidsredenen. In zijn boeiende herinneringen, die hij in precies twee jaar afkreeg, beschrijft hij de moeizame weg van FDR na de grote crisis van de dertiger jaren, de verhouding tot nazi Duitsland, de bondgenoot Groot Brittannië en de andere vijand, Japan. Toen de Japanse ambassadeur hem in 1946 de oorlogsverklaring van zestien velletjes in de handen duwde, verklaarde Hull in zijn loopbaan nog niet eerder zo’n lang stuk in handen te hebben gehad met zoveel leugens.
Hull wordt gezien als een succesvolle minister die zijn land zeer was toegedaan. Hij kreeg de Nobelprijs voor de Vrede omdat hij zich zeer had ingezet voor de oprichting van de Verenigde Naties. Na maar ook al tijdens de oorlog is er kritiek op hem geweest, omdat hij verhinderde dat er in 1939 een Duits schip met 936 gevluchte joden in New York kon aanmeren. Meerdere malen verzette hij zich tegen de immigratie van joden. Dat hij getrouwd was met een een joodse vrouw afkomstig uit Oostenrijk speelde blijkbaar (of juist wel?) geen rol.
Interessant is hoe hij al in 1944 ziet aankomen dat de status van Polen een grote rol zal gaan spelen na de bevrijding. Opmerkelijk is dat hij, toen hij in juni 1941 hoorde dat Hitler de Sovjetunie was binnengevallen direct president Roosevelt belde met het verzoek om de Sovjetunie materieel te steunen. Dat is ook gebeurd en de Amerikaanse hulp (vrachtwagens en medicijnen onder andere) heeft bijgedragen aan de uiteindelijke nederlaag van Hitlers troepen. Een feit dat na 1945 nogal graag door Moskou werd verzwegen.
In zijn laatste hoofdstuk waarschuwt Hull ervoor dat Amerika niet opnieuw mag vervallen in het isolationisme waaraan het zich in de jaren dertig had overgegeven. Het leek onder Trump die kant op te gaan, maar Bidens voorganger zal Hull wel niet hebben gelezen en als hij dat wel heeft gedaan zal hij met de geschriften van deze Democraat waarschijnlijk dingen hebben gedaan die wij niet vermogen uit te spreken.
Cordell Hull. The Memoirs of Cordell Hull [In two volumes]. New York: The Macmillan Company. I.z.g.st., XII, VI, 1804 pp. First edition, met frontispies (foto auteur). Uit de collectie Cornelissen. € 37,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De tsarenfamilie Romanov regeerde drie eeuwen over Rusland. Daar kwam onder Nicolaas II in 1917 een einde aan. In maart 1917 tijdens de eerste revolutie in dat jaar werd hij afgezet. Na de tweede revolutie van de bolsjewiki in oktober onder leiding van Lenin en Trotski verbande men hem naar het platteland. De communisten waren bang – een burgeroorlog was immers nog gaande – dat de contrarevolutionairen hem als symbool zouden gaan vereren. Op een uiterst bloedige wijze werd op 16 juli 1918 een einde gemaakt aan de levens van de ex-tsaar, zijn vrouw en vier kinderen. Er heeft daarna nog een dame in Europa rondgedoold die beweerde een dochter van de tsaar te zijn die het had overleefd. Er werden films over haar leven gemaakt. Het bleek bedrog. De hele familie was echt uitgemoord.
In het boek van Shelayev krijgen we aan de hand van veel unieke foto’s een kijkje op het gezin. De tsaar uiteraard veelal in militair uniform want hij was de opperbevelhebber van de troepen die in de Eerste Wereldoorlog nederlaag op nederlaag leden. Langzaam maakte diepe verering van het volk plaats voor twijfel en daarna woede. Dat Lenin het volk vrede beloofde sloeg aan. Maar aan het hof heerste ook niet louter pais en vree. De van Duitse afkomst tsarina was onder invloed gekomen van een enge monnik. Hij beweerde het zoontje van de familie te kunnen genezen van de bloederziekte waaraan het knaapje leed. Raspoetin was pro Duits en dat deed een deel van de hofkliek besluiten hem uit de weg te ruimen. Met twee foto’s staat Raspoetin in het boek. Eenmaal levend en eenmaal daarna. Volgens de kompaan schreef Achterberg een schitterend gedicht over de laatste dagen van Raspoetin en zijn dood. Ik heb niet zoveel met Achterberg, maar ik geef toe: er zit iets in.
Wat opvalt in het boek is de pracht en praal waarmee de familie zich omgaf. Gelukkig staan er ook foto’s in van de ministers die er nog iets van trachten te maken. Soms met succes. Want voor 1914 was Rusland al een eind op weg een moderne staat te worden. De politici krijgen een kort, maar helder overzicht van hun levensloop. Het rijk geïllustreerde boek heeft een extraatje: er staan stukjes in uit voordien ongepubliceerde memoires.
Nikolaas II had iets hulpbehoevends over zich. Of was het fatalisme? Hij bad veel tot God en bleef denken dat dit zou helpen. En toen dat niet gebeurde, gaf hij zich over aan de gedachte dat God ook het beste met Rusland voor zou hebben zonder hem.
Shelayev, Yuri, Shelayeva, Elizabeth & Nicolas Semenov (1998). Nicolas Romanov. Life and Death. Sint Petersburg: Liki Rossii. I.g.st., vouwtje (rechtsboven in omslag). Verder gaaf exemplaar. 118 pp., met illustraties. Uit de collectie van Igor Cornelissen. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Herman Willem Daendels (1762-1818) werd in Hattem geboren als zoon van een schepen (wethouder). Hij ging in Harderwijk rechten studeren waar een universiteit was die niet zeer belangwekkend was, er was in die tijd slechts één hoogleraar die daar doceerde.
Daendels maakte naam als gouverneur-generaal van Indië in de Napoleontische tijd en vooral als bedenker van de grote Postweg op Java van Anyer naar het uiterste Oosten van wat toen als belangrijkste wingewest gold. Elfhonderd kilometer lang. De reis werd met vele dagen bekort. Negenhonderd kilometer lang en in ieder geval belangrijk voor de handel én de uitvoering van het gezag. Haak meldt dat ‘zeer vele Inlanders’ onder het zware werk bezweken. Daar is wel iets meer over te zeggen. Latere historici telden 12.000 doden. Als het productiedoel niet werd gehaald leidde dit tot de dood van de verantwoordelijke Javaanse heerser en zijn arbeiders. Hun hoofden werden opgehangen aan de bomen langs de weg.
Het is dus de vraag of de patriot Daendels nu nog tot de ‘groote Nederlanders’ moet worden gerekend. De Grote Postweg wordt intussen nog steeds gebruikt en is nu een snelweg geworden waarover duizenden auto’s razen.
Dat alles mag de weetgierige lezer niet beletten een bezoek aan Hattem te brengen waar het Daendelspoortje herinnert aan de beroemde burger. Hij zou zijn geschaakte geliefde, de dochter van kolonel Van Vlierden, hebben ontvoerd. Via dat poortje vluchtte hij met haar de stad uit. Voordat men door het poortje loopt is er een verrukkelijke kruidentuin waar men (met mate) mag plukken van de tijm, munt of bieslook. Elders staat een borstbeeld van de illustere Hattemer.
Toen de Van Rossems onlangs Zwolle bezochten en hun brommerige oordeel gaven over de koepel op het museum De Fundatie gingen ze ook naar Hattem en waren opgetogen over de Hattems schilder Jan Voerman die in zijn artistieke leven wel honderden koeien in de weilanden moet hebben vereeuwigd. Eigenlijk vonden ze het kleine stadje Hattem leuker dan Zwolle. Ik herinner me niet eens of ze ook het kneuterige Anton Pieck museum hebben genoemd. In ieder geval vond ik hun oordeel over Hattem alleraardigst. Er is daar geen Daendels museum. Men moet het doen met boeken over hem. En daar kan ’t Wasdom in voorzien. En zo is de cirkel weer rond: uw wasdom is ons wasdom.
Haak, A. (1938). Daendels. Rijswijk: V.A. Kramers. Uit de serie Groote Nederlanders in Kramers' kleine biografieën. I.g.st., met schade aan plastic omslag, 63 pp. met bibliografie. Uit de collectie Igor Cornelissen. Met ex libris van L.H. Brautjes. € 12,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Rody Chamuleau was leraar Nederlands. De lol van het lesgeven ging er bij hem van af toen hij merkte dat zijn leerlingen niet alleen niets wisten, maar ook niets wilden leren. Zijn liefde voor de Nederlandse letteren in al zijn facetten bleef gelukkig geheel intact. Ook waar het geschonden eer of deugdzaamheid betreft.
Bij het herlezen van deze bundel met door Chamuleau verzamelde onkuise gedichten schoot ik herhaaldelijk in de lach en herinnerde mij hoe ik met mijn vriendin bij de hebraïst en neerlandicus dr. Jaap Meijer op bezoek was die spontaan aanbood één van zijn priapeeën voor te dragen. Ondanks enig tegenstribbelen van Jaaps vrouw Liesje, zette de dichter door. Toen mijn vriendin liet merken dat het resultaat haar wat tegenviel, viel Jaap gepikeerd uit: ‘Ja, jij bedoelt natuurlijk van die rijmpjes met “jouw kutje is mijn hutje”, maar zo dicht ík niet.’
Hoe Jaap Meijer wel dichtte kunt u zelf nalezen, bijv. in de bundel Toverstaf waaruit wij hier het gedicht drinkgewoonten citeren. Mijn collega-directeur van ’t Wasdom zou Jaap Meijer ofwel de dichter Saul van Messel wel opnieuw willen uitgeven. Dit geheel terzijde.
De inhoud van de bundel van Chamuleau kun je samenvatten met het woord: onkuis, waarmee veel doch lang niet alles is gezegd. Ook de tekeningen van Du Perron liegen er niet om.
Het mooiste vond ik eigenlijk een gedicht dat geen gedicht is maar meer een oprisping waarin ik veel, zo niet alles, herken. Hij is van van de inmiddels tachtigjarige Hans Dorrestijn en gaat als volgt:
Als ik een vrouw ontmoet met een intelligent gezicht/een edel gevoelig profiel en beschaafde manieren/met poëziebundels van Rainer Maria Rilke en Hölderlin/en een altviool onder de arm/dan denk ik meteen aan neuken.
Ik heb wel eens het verhaal gehoord dat er vrouwen zijn die hetzelfde denken als ze een ruige, slecht geschoren zeeman tegenkomen met een ongewassen trui aan en een verfvlek op zijn broek.
Maar of dat waar is?
Ik zou er in ieder geval niet zomaar een twee drie een priapee over kunnen maken. Maar daar zijn wij van ’t Wasdom ook niet voor. Wij zijn er voor om dat wat er al is toegankelijk te maken. Dit alles voor beschaafde prijzen waaraan ook door onkuise aanbiedingen niets te veranderen is. Dat laatste niet alleen geheel terzijde, maar ook volmaakt overbodig.
… en een altviool onder de arm…
Zoiets blijft nazoemen.
Chamuleau, R. (1991). Jantje zag een pruikje hangen. Nederlandse priapeeën door de eeuwen heen. Rotterdam: Ad. Donker. I.g.st., met leesvouw in de rug. Paperback, 143 pp., 1e druk. Met illustraties, bibliografie en tekeningen van E. du Perron. € 14,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Meeloper of niet? Die vraag wordt vaak gesteld bij kunstenaars die de jaren dertig van de massa terreur in de Sovjetunie wisten te overleven. Iemand zei over de periode van Stalin: ‘Alles was toen mogelijk. Zelfs dat je niet gearresteerd werd.’ Zoveel is zeker dat er geen liefde was van Paustovskij voor het communistische regime en het omgekeerde gold ook. Hij werd hooguit geduld. Belangrijker is: kenners van de Russische literatuur noemen hem een meesterverteller. Karel van het Reve vertaalde al in 1935 De baai van Kara Boegas. Vanuit het Duits, want Russisch kende hij toen nog niet.
Men kan instemmen met Paustovskij’s opmerking dat het bestuderen van de geschiedenis van oude huizen zeer de moeite waard is. Huizen bestaan langer dan hun bewoners. Ik ben dat pleidooi al eens eerder bij een schrijver tegengekomen, maar wie was dat ook weer?
Zo maar een zin uit een verhaal van Paustovski: ‘Behalve eigengemaakte brandewijn werden er nu in de kamer van Kroerenda bijzonder intensief valse bankbiljetten vervaardigd.’ Ook afgezien van die naam voel je direct dat je in een ver land zit waar men vreemde gewoonten en gebruiken in ere houdt en er zich in heeft bekwaamd.
Toen Michel Krielaars (chef boeken, NRC) juichend mijn laatste boek besprak vergeleek hij mij niet alleen met Graham Greene, maar ook met Paustovski. Ik heb enkele dagen naast mijn schoenen gelopen, al was het misschien net (iets) te veel eer. Maar u kunt zelf vergelijken; mijn laatste boek (Mijn opa rookte ook een pijp. Deel V van mijn memoires) is nog in de boekhandel te koop, evenals Greene en Paustovsky.
Steun uw boekhandel en koop Paustovski, Cornelissen en Graham Greene.
Paustovskij, Konstantin (1967). Begin van een onbekend tijdperk. Herinneringen aan de Russische revolutie. Amsterdam: De Arbeiderspers. I.g.st., vertaling W. Hartog, gebrocheerd, vlekjes op omslag. Paperback met flappen, 267 pp., 1e druk, privé-domeinreeks, nr. 5. Uit de collectie Igor Cornelissen, met wat potloodaantekeningen en krantenknipsels. € 30,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #privé-domeinreeks
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
“Hier zwierven, zwoegden, zwiepten, zwamden en zwegen wij.” Dat zijn de woorden bij de kaart van commando-Oost (waarop de plaatsen van legering). In het boekwerk zelf staan verhalen over het commando, incl. dateringen. Verhalen over oorlogshandelingen, acties, ziekte, dood, religie, kameraadschap en wat al niet meer? Alles dat over het soldatenleven gaat, inclusief het verkeer regelen in Jakarta.
Bataljon 423 behoorde tot de laatste bataljons tijdens de politonele acties in voormalig Nederlands Indië. Het boekje werd samengesteld door leden van het korps zelf en opgedragen aan “onze makkers, die het hoogste offer hebben gebracht in de dienst van ons Vaderland”. Dat is niet niks.
Het boekje is vanuit insidersperspectief geschreven en alleen al om die reden een interessant en intrigerend document humaine. Het taalgebruik (gebruik Javaanse woorden) boeide mij, evenals intertekstuele referenties als “waer werd opregter trouw / dan tussen soldaat en soldaat / op een post ooit gevonden”.
Aan het einde zijn alle thuisadressen van de manschappen – “de zonen van 423 Bat.” – opgenomen. Daarvoor een stichtelijk woord waarin de Dood wordt voorgesteld als het lot dat hen aanwees die Hem moesten volgen.
Het boekje is overigens eerder gezien en niet onopgemerkt gebleven. Zo signaleerde Klooster het al in zijn bekende bibliografie als nr. 5478. Dit alles terzijde.
Reinders, J.H., Den Hollander, P., Hack, P, & Verhoeven, J.L. (samenst.). Dat was 423. Leven en werken van het 423 bataljon in Oost-Java. Heiloo: Kinheim. I.z.g.st., gaaf exemplaar. Gebonden in halflinnen band met stofomslag (enigszins verkleurd). Oblong 8vo., 150 pp. Met embleem van het bataljon op omslag. Met vele foto’s en naam- en adressenlijst (sic!) van alle leden van het bataljon (incl. foto’s en namen der gesneuvelden), kaarten. Met opdracht Jan Reinders (d.d. Almelo, april ’51) die ook onder de samenstellers was en als majoor (wrschl.) actief was binnen het bataljon. Zeer zeldzaam, € 79,50 (incl. pak- en verzendkosten binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op.
Zie ook: Klooster, H.A.J. (1997). Bibliography of the Indonesian revolution. Publications from 1942 to 1994. Leiden: KITLV Press. (Bibliographical series XXI), no. 5478.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor “Zwerven, zwoegen en zwijgen”. Over Bataljon 423 in vrm. Nederlands Indië
Jaren geleden bezocht ik Jacques de Kadt (1897-1988) die mij bij die gelegenheid over zijn vroege jaren vertelde. De jaren dat de drang naar de vrijheid, de menselijke vrijheid, hem naar de keel greep. Hij schreef toen Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Toch schakelde hij in dat gesprek vrij snel over naar het heden en noemde mij de naam van Norman Podhoritz als de schrijver ‘die de moeite van het lezen waard is’. En dat is ook zo.
Podhoritz en De Kadt hadden veel gemeen, al was Podhoritz weliswaar links, maar nooit communist geweest. Beiden waren van joodse komaf. maar de ouders van De Kadt waren, anders dan die van Podhoritz, geen immigranten uit het tsaristische Rusland.
Wat ze vooral gemeen hadden was een onbedwingbare behoefte aan lezen, niet alleen de politieke schrijfsels, maar ze zogen ook de pennevruchten op van de moderne literatuur en hielden van een scherpe pen. De Kadt klaagde dat hij het ongeluk had geboren te zijn in een klein land waar schrijvers niet in het buitenland doordrongen. Naar Podhoretz werd wel geluisterd. En hij werd gelezen, ook door verschillende presidenten van de VS.
Norman Podhoritz (1930), geboren in Brooklyn, was hoofdredacteur van het gezaghebbende Commentary. Hij schreef in veel bladen waaronder de New York Review of Books waarin lange artikelen geen uitzondering zijn. Podhoritz wordt gerekend tot de neo-conservatieven. Het ging hem in zijn latere jaren vooral om het belang dat dat Amerika een wereldmacht moet blijven. Hij was in eerste instantie een tegenstander van Trump, maar uiteindelijk werd hij onder de medestanders gerekend. Wat zijn allerlaatste standpunt is is mij niet bekend. Hij schreef over Saul Bellow, Norman Mailer en ook over Bach deed hij zijn zegje, onder meer in de Groene Amsterdammer. Ook toen hij Making it schreef stond Podhoretz zijn mannetje in de wereld der denkers.
Podhoretz, Norman (1967). Making it. New York: Random House. Goed, vergeeld papier en verkleurd omslag. Gebonden in linnen met stofomslag, 360 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Mijn journalistieke reizen naar Polen waren, al kwamen er wel stukken in de krant, geen groot succes. Niet alleen was mijn Pools minimaal, de medewerking van de burgers was evenmin om over te juichen. Overal (communistische) ambtenaren die je ‘morgen’ lieten terug komen waarna er nog niets gebeurde.
Het was de tijd van de staat van beleg. Lech Wałęsa en zijn vakbond Solidarność en de kerk aan de ene kant, de communistische partij aan de andere kant. Het was een bittere tijd en op de menukaarten was bijna alles doorgestreept. Ik riep de hulp in van de telefoniste uit het hotel. Die sprak wat Duits. Zij en haar vriendin gaven fotograaf Hans van den Bogaard en mij een rondleiding door een troosteloos industriestadje. Zo leerde ik de geheimen kennen van de andere handel: niet wit, niet zwart, maar anders. Een vrijwel lege slagerij moest je via een achteringang benaderen en dan schroeven, bouten of andere schaarse middelen bij je hebben waarmee auto’s konden worden gerepareerd. Dán was er wél vlees.
Toen de situatie meer gespannen werd wilde adjunct hoofdredacteur Joop van Tijn dat ik nog een keer ging. Ik wachtte weken op een visum. Geen respons. Joop beweerde dat ik op het vliegveld in Warschau wel het benodigde stempel zou krijgen. Hij had betrouwbare bronnen die dat wisten. Ik zag het somber in, maar vermomde mij als musicus en stapte met een zwarte jas aan en hoed op het vliegtuig in. Ik had mijn trompet bij mij. In Warschau werd mijn vermomming binnen vijf minuten doorzien. Ik werd uitgelachen en op het vliegtuig naar Kopenhagen gezet. Via die tussenstop was ik dezelfde avond terug in Amsterdam. Een dure reportage.
Ik zeg niet dat een fotograaf het gemakkelijk heeft, maar die vangt sneller wat zonder te hoeven praten. Peter Schumacher maakte schitterende foto’s. Gewone mensen, gewone landschappen. Soms grauw, soms mensen in de zon. Echte Polen. Een oude baas speelt op straat op zijn viool in de hoop op een bijverdienste. Kinderen spelen op straat en vrouwen zitten op een bankje. Net als hier en toch totaal anders. Want dit is Polen, althans het Polen zoals ik mij het herinner.
Schumacher, Peter (z.j.). Polska 1963 - a photo journey | Niezwykla podroz fotofraficzna. Hoofddorp: Dutch Art & Media House. I.z.g.st., zonder gebruikssporen. Hardcover met leeslint. 157 pp., met illustraties. Tweetalig (Engels en Pools). Uit de collectie Igor Cornelissen. € 25,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Toen ik bij het weekblad Vrij Nederland werkte had iedere redacteur een eigen postbakje. Daar kwamen persoonlijk gerichte brieven in terecht; het blad dat al jaren je speciale interesse had, een knipsel van een collega die vond dat het over jouw onderwerp ging of ook wel een artikel met een suggestie van de hoofdredacteur om daar eens op af te gaan. In april 1983 vond ik in dat bakje een knipsel uit de International Herald Tribune. ‘Gypsy writer. From Auschwitz in Fairy Tales. Philomena Franz is an unusual author.’
Zigeuners waren onbetwist het onderwerp van redacteur Jan Rogier Of die nu ziek was of de krant al had verlaten, weet ik niet meer, maar ik ondernam de reis naar Keulen. Daar in de buurt woonde Philomena in een woonwagen met enkele van haar kinderen. Van het interview met haar herinner ik me weinig en in mijn veelgeprezen archief kan ik het niet terugvinden. Haar ouders waren in Mauthausen vermoord en drie van haar broers in andere kampen. Een familie van musici. Ze was 21 toen ze werd gedeporteerd. Ze was uit een kamp ontvlucht en door een Duitse boer verborgen. Er waren dus ook goede Duitsers.
We aten in een restaurant en toen ik zei dat ik maar geen zigeunerschnitzel zou bestellen, moest ze hartelijk lachen. Dat zou haar allerminst storen. Ze vertelde me iets dat indruk op me maakte. Ze was een keer in Israël geweest voor vakantie. Bij de douane was ze spontaan omhelsd door een meisje van de controle. Die had het brandmerk op haar arm gezien. Ze hadden beiden gehuild. ‘Ik heb me in een land nog nooit zo thuis gevoeld,’ zei Philomena Franz en ze hoefde mij niet uit te leggen waarom.
Philomena Franz (1982). Zigeunermärchen. Bonn: Europa Union Verlag. Gesigneerd door de schrijfster. Met artikel over de auteur uit de International Herald Tribune. Met autograaf van Philomena Franz. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 20,00 (incl. pak- en verzendkosten).
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Over een goede Duitser en een fijne zigeunerschnitzel
Het is net als met Hitler. Iedere keer dat je denkt de laatste definitieve biografie hebben gelezen, komt er weer een nieuwe op de markt. De vergelijking gaat nauwelijks mank, want in beide gevallen gaat het om bloeddorstige mensen die, zo leek het althans, een heel volk achter zich kregen Dankzij een enorme propagandamachine en uitgebreid onderdrukkingsapparaat. Als ik dit in 1953 tegen een gestaalde communist had verteld, het sterfjaar van Stalin, had mij dat op zijn minst een muilpeer opgeleverd.
Chlevnjoek behoort tot de Russische historici die toegang hadden tot de geheime archieven die begin jaren negentig even open gingen. Als hij zeker is van zaak, zegt hij dat en hij aarzelt niet om bij twijfelgevallen te schrijven dat er onvoldoende bewijsmateriaal is. Hij vond echter zoveel dat zijn conclusie overtuigt: Stalin werd steeds argwanender, die op den duur zelfs zijn allernaaste en trouwste medewerkers niet meer vertrouwde. Er komt veel aan de orde, zoals het liefdesleven van Stalin en zijn verhouding tot zijn familie. Het meest werd ik getroffen door de beschrijving van ‘s mans volkomen ontreddering toen het leger van Hitler in juni 1941 binnenviel. Ondanks het in 1939 niet aanvalspact tussen Molotov en Von Ribbentrop. Hij was niet in staat het volk toe te spreken. Dat gebeurde pas weken later. Dat het land in oorlog was moest Molotov aan het volk vertellen. Molotov was de minister van Buitenlandse Zaken. Maar ook hij kreeg de volle lading toen Stalin zijn (joodse) vrouw liet arresteren wegens spionage. Er werd in de opperste leiding over gestemd. Allen vóór. Molotov onthield zich van stemming, hetgeen men gezien de omstandigheden als een soort heldendaad zou kunnen aanmerken.
Niet minder geboeid las ik de passages over de speciale dienst die Stalin dag en nacht moest bewaken. Sinds 1952 werd Stalin in zijn werkvertrek of in zijn datsja permanent bewaakt door 335 agenten. En daar kwamen dan nog de 73 specialisten bij die er voor zorgden dat het aan hem aan niets ontbrak. Deze bewakers verdienden tientallen malen zoveel loon als de arbeider. Een boer moest het met nog minder doen. De bewakers was er alles aan gelegen ‘de baas’ ter wille te zijn.
Stalin ging de geschiedenis in als de legeraanvoerder die Hitler heeft verslagen. Chlevnjoek vind het als historicus zijn plicht er op te wijzen dat voordat het Rode Leger in staat was overwinningen te boeken er anderhalf miljoen soldaten waren gesneuveld of krijgsgevangen waren gemaakt. De overwinning kwam niet dankzij Stalin, maar ondanks hem. Hij vertrouwde zijn eigen diplomaten en de in het buitenland werkzame spionnen niet. Zij hadden hem voor de inval gewaarschuwd. Het waren allemaal lasterpraatjes, verhaaltjes om hem op een dwaalspoor te brengen, zo meende hij.
In Nederland loopt ongetwijfeld nog ergens een vereerder van Stalin rond. In het Rusland van Poetin zijn er nog vele. Chlevnjoeks conclusie is helder en duidelijk: uiteindelijk was er één man verantwoordelijk voor de terreur die vele miljoenen het leven kostte. Als hij besliste durfde niemand hem tegen te spreken.
Chlevnjoek, O. (2015). Stalin. De biografie. Amsterdam: Nieuw Amsterdam. I.z.g.st., hardcover met stofomslag. Met potloodstreepjes. Gebonden, 479 pp., 1e druk. Met illustraties, vertaling Toon Dohmen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Het nieuwste nummer van De Parelduiker bevat foto’s in kleur. Het blad vernieuwt zich zoals ook de arend zijn jeugd vernieuwt; eender maar toch anders.
In dit nummer aandacht voor de liefdesperikelen van Bert Schierbeek, Frieda Koch en Lucebert: een ménage à trois, een wrede liefde. Asymmetrisch, kan het anders? Bij het opruimen van zijn atelier vond Michiel Schierbeek de brieven van Frieda Koch en Lucebert in een kartonnen doos. Die vondst levert veel op. Graa Boomsma geeft in zijn artikel een mooi portret van de Vijftigers die regelmatig de Van Eeghenlaan 7 bezochten waar Bert Schierbeek en Frieda Koch hen opving zoals een hen haar kuikens. Ook kompaan Igor Cornelissen woonde er enige tijd. Tekeningen van Lucebert – die er op de grond lagen – herinnerden hem aan “de roemruchte jaren van knarsende liefde en bijbehorend verdriet”.
In Een liefde, een boek, een roeping schrijft Gé Vaartjes naar aanleiding van de brieven van Godfried Bomans over de moeizame vader-zoon relatie. Er is ook veel God in die brieven; goud voor een godsdienstpsycholoog à la William James, vermoed ik, maar ook een mooie aanvulling op wat we al weten over Bomans. Het stuk besluit overigens met een meer dan prachtige zin die ook nog eens waar is: humor is overwonnen droefheid.
Marco Daane schrijft over de spot van Jac van Looy met het socialistische engagement van Herman Heijermans en heeft bovendien aandacht voor het antisemitisme binnen de kringen der Tachtigers. In die kritiek op het engagement wordt ook de consequentie van het credo L’art pour l’art bij de Tachtigers onder de aandacht gebracht.
En dan is er nog het verhaal van Ronald Bos over de relatie tussen Paul Celan en Martin Heidegger. Een relatie die zich onder meer uit in grofheden op een koude kunststoffen achterbank van een Panama-beige VW Kever: in een stilzwijgen mit-einander-sein. Een paar dagen later schrijft Celan zijn beroemde gedicht Todtnauberg. Dat lokte veel speculaties uit over de inhoud van de ontmoeting tussen Celan en Heidegger: veel drassigs.
Het nummer van De Parelduiker bevat natuurlijk nog veel meer lezenswaardigs zoals de uitgebreide aandacht voor privé-drukken en marginale uitgevers in de rubriek van Jan-Paul Hinrichs.
De Parelduiker is een prachtig blad. Abonneer u en koop oudere nummers bij Cornelissen & De Jong of een andere goede boekhandel.
Méér nieuwe oude Parelduikers bij Cornelissen & De Jong
Tags: #DeParelduiker
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Als ik Pressers boek over Amerika lees, is het alsof ik hem weer college hoor geven. Het jaar dat ik hem beluisterde gaf hij voordrachten over Engeland. Hij kwam altijd binnen met een tas vol boeken die hij een voor een uitpakte en behandelde en vertelde daarbij de ene anekdote na de andere. Je moest die boeken niet alleen beslist kopen, maar uiteraard ook lezen. Je kon goedkope uitgaven – Presser bezat natuurlijk de dure gebonden eerste drukken – vinden in de naburige Oudemanhuispoort. Daar lagen de Penguins voor een paar gulden.
Pressers Amerika— hij begon er tijdens zijn onderduik aan – is gebaseerd op secundaire literatuur. Er was, toen al, enorm veel over de geschiedenis van dat land. De historicus lijkt niets over te slaan. Hij begint, uiteraard, met de ontdekker Columbus over wiens origine weinig bekend is. Over het uitmoorden van de Indianen al veel meer.
Wie iets meer weet over Presser zal het niet verbazen dat hij uitgebreid stilstaat bij de positie, zeg maar onderdrukking van alle minderheden die Amerika groot maakten. Niet alleen de Indianen – teruggedrongen in reservaten nadat eerst hun bizons waren uitgeroeid (leuk vermaak: vanuit treinen op die beesten schieten) – ook de negers, de Joden, Ieren en Italianen worden besproken. En dat geldt ook voor Lincoln, Jefferson, Roosevelt; alle beroemde presidenten krijgen hun deel en bij Presser gebeurt dat nooit zonder curiosa. Abraham Lincoln kon nog gewoon het White House uitlopen om een krant te gaan kopen. Zijn opvolger Andrew Johnson was soms dronken (om zijn zenuwen de baas te zijn) en hing in zijn ontvangstkamer de was te drogen.
Er is Presser wel eens verweten dat hij een te grote voorliefde voor de anekdote had. Bij mij werkte dat juist stimulerend: je blijft doorlezen. Over Lincoln vertelt hij dat er toen (in 1949 dus) al een onuitputtelijke rij aan biografieën over de man bestond. Er was er al een die ‘s mans leven van dag tot dag beschreef. Het wachten was, schreef Presser met milde spot, op een uurverslag. Google laat zien dat er de laatste jaren veel nieuwe biografieën over deze ‘slaven bevrijder’ zijn verschenen.
Wie de laatste jaren de Amerikaanse politiek, dankzij of ondanks Trump, heeft gevolgd, zal bij Presser veel herkennen. Zoals zijn constatering dat veel Amerikanen verwachten dat hun vertegenwoordigers iets uitstralen van de circusartiest, de potsenmaker. En wie wil weten wat de oorsprong is van de Tea Parties komt bij Presser aan zijn trekken. Wat het boek extra aantrekkelijk maakt zijn de vele, zorgvuldig uitgezochte illustraties. Soms aandoenlijk zoals de kromgetrokken handen van een pioniersvrouw, gefotografeerd in 1936 door Russell Lee.
Opgemerkt moet nog worden dat Den Hollander – hoogleraar sociologie die indertijd veel colleges gaf over Amerika – het boek van zijn collega Presser opvallend positief recenseerde in Het Parool. Den Hollander stond bepaald niet bekend om zijn mildheid.
In een Voorbericht schrijft Presser dat de eerste versie van zijn boek tijdens de bezetting bij een nachtelijke overval enkele uren in Duitse handen is geweest. Ze hadden er wel in gebladerd, maar het handschrift niet vernietigd. Pressers boek houdt ons ook de spiegel voor. De man die het zo voor alle minderheden opnam, schrijft voortdurend over negers waar wij – die het allemaal beter weten – het hebben over Afro-Amerikanen. Als Presser laat zien hoe zwarten uitblinken, kiest hij voor een foto van Jesse Owens die in 1936 tot grote woede van de nazi’s drie gouden medailles won. Onder de foto staat dat het de ‘neger-atleet’ Jesse Owens was die tot deze prestaties kwam.
Presser, J. (1949). Amerika. Van kolonie tot wereldmacht. De geschiedenis van de Verenigde Staten. Amsterdam: Elsevier. I.g.st., maar met scheurtje bij schutblad (voor- en achterplat), verder gaaf exemplaar. Gouden belettering op roodzwarte achtergrond. Gebonden in linnen, XII, 619 pp., 1e druk. Met illustraties, bibliografie, noten, verantwoording illustraties en register. Met frontispies van Franklin Delano Roosevelt van S.J. Woolf. Rijkelijk geïllustreerd. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 21,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Willem Hubertus Vliegen (1862-1947) kwam uit Limburg en was (dus) van roomse afkomst en bovendien arbeider. Daar waren er meer van. Wat hem bijzonder maakte was dat hij socialist werd, eerst aanhanger van het anarchisme van Domela Nieuwenhuis. Hij liep zelfs met een revolver rond in verband met de komende revolutie. Daarna ging hij over naar de ‘parlementairen’ die meenden dat als er maar steeds meer arbeiders op hen zouden stemmen, het socialisme langs geleidelijke weg bereikt kon worden. Vliegen was in Zwolle aanwezig toen daar in het drank- en spijslokaal De Atlas onder de Peperbus op 26 augustus 1894 de SDAP werd opgericht. Hij was een van de twaalf apostelen, zoals de oprichters werden genoemd. Willem Vliegen was een van de echte arbeiders die het beginselprogram ondertekenden en met zijn katholieke achtergrond een bijzonderheid.
Koos Vorrink noemde hem in 1939 tijdens een SDAP congres een ‘geboren reformist’. Dat wilde Vliegen toch wel even corrigeren. Hij was een echte revolutionair geweest, maar reformist geworden ‘door de feiten’. Die hadden hem ervan overtuigd dat de marxisten voor een groot deel ongelijk hadden. Hun theorie werd door de praktijk gelogenstraft. Vliegen bleef tijdens zijn lange socialistische leven een nuchtere pragmaticus. Wat was behalve wenselijk ook mogelijk? Hij werd langzamerhand de ‘grand old man’ van de parlementairen. Men was trots op de man die jarenlang de beweging had gediend als redacteur van het partij dagblad Het Volk, als wethouder van Amsterdam, als partijvoorzitter en als Kamerlid. Zonder tegenstand was dat niet gegaan. Hij had genoeg tegenstrevers en dat waren niet alleen de marxisten die, mede door hem, geroyeerd werden. Ook met Troelstra lag hij menigmaal overhoop. Politieke meningsverschillen of eerzucht? Meestal beide. Perry schreef een voorbeeldige biografie. Tegenslagen (de Eerste Wereldoorlog) en voorspoed (de groeiende invloed in parlementen en gemeenteraden) krijgen de nodige aandacht. De conflicten binnen het partijbestuur over nu lang vergeten kwesties vervelen door de vlotte schrijfstijl van Perry nooit.
Twee vlekjes in het leven van de man die als typograaf begon en in Luik Frans leerde spreken en schrijven krijgen bij Perry extra ruimte. De SDAP bestond nog maar vijf jaar toen Vliegen naar Parijs werd verbannen waar hij maar als journalist aan de kost moest zien te komen zonder dat hij daar goede contacten had. En anders moest hij maar zien daar als typograaf een baan te vinden. Vliegen had zich schuldig gemaakt aan overspel met de vrouw van een gewaardeerde partijgenoot. Dat kon in de nieuwe partij die openheid en zuiverheid propageerde niet ongestraft blijven. Wat er precies is gebeurd, kon ook Perry niet achterhalen. In ieder geval had Vliegen toegegeven dat er ‘iets’ was gebeurd dat niet door de beugel kon. Het heeft Vliegens latere loopbaan niet geschaad. Hij kon vrij spoedig naar Nederland terugkomen. Het geval zelf werd vooral met de mantel der liefde bedekt. Een methode die binnen en buiten de socialistische wereld tot en met nu veelvuldig wordt toegepast. Ook in kerkelijke kringen wanneer dominee of pastoor al te veel tijd besteedt aan pastorale zorg van weduwen of verdrietige meisjes.
De tweede misstap die Vliegen beging was in mei-juni 1940 toen het de SDAP leden na de Duitse inval niet direct helder was wat ze moesten doen. Kaderleden die Vliegen om advies vroegen kregen wel de mededeling dat de partij niet meer bestond, maar dat men het partijblad Het Volk ondanks de ingestelde censuur moest blijven lezen en dat het lidmaatschap van de VARA niet moest worden opgezegd. Vliegen was zo met de beweging vergroeid dat hij vond dat ‘onze organisaties’ niet in de steek moesten worden gelaten. Het was zelfs zaak, vond hij, om voor het Instituut voor Arbeidersontwikkeling leden te gaan winnen. Hoe Vliegen daar later tegen aankeek is niet helemaal duidelijk. Een collaborateur werd hij beslist niet. Zijn verkeerde adviezen werden hem niet al te zeer kwalijk genomen en hij was dan ook een gewaardeerde gast op het buitengewoon congres in 1946 de SDAP opging in de nieuwe Partij van de Arbeid. Hij was toen de laatste nog levende Apostel van 1894. Hij was het helemaal eens geweest dat de SDAP naar rechts was opgeschoven, maar het ergerde hem wel dat er door partijbestuurders geringschattend werd gesproken over het zogenaamde ‘proletarische sentiment’ dat ze wat te vaak roken. Vliegens herinneringen bleef tot aan zijn dood helder. Hij had dat sentiment niet alleen meegemaakt, hij was er nooit helemaal van losgekomen.
Perry, J. (1994). De voorman. Een biografie van Willem Hubert Vliegen. Amsterdam: De Arbeiderspers. I.g.st., maar met leesvouwtjes in rug. Paperback met flappen, 483 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie en noten. Open Domein nr. 29. Met fotokatern. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 22,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Voor de oorlog was slechts een minderheid van de Nederlandse joden zionist. De (orthodoxe) rabbijnen zagen het als een afwijking. Zionisten kwamen op voor een eigen land op historische grond: Palestina dus dat na 1918 onder Brits mandaat stond. Joden die erheen trokken waren vooral afkomstig uit Rusland en Polen. Die hadden pogroms meegemaakt. In Nederland waren die vervolgingen onbekend. Althans in de praktijk want er werd wel over geschreven. Theodor Herzl was de baanbreker van het zionisme. Zijn naam wordt geëerd in Israël waar zijn stoffelijk overschot herbegraven is. Herzl wordt nu alom geëerd en de meeste Nederlandse joden beoordelen het zionisme nu positief. Die ommezwaai beschrijft Ludy Giebels niet omdat haar studie eindigt in 1941, het jaar dat de zionistische beweging door de bezetter werd verboden.
De vooroorlogse zionisten waren verdeeld. Begin jaren dertig richtten Sam de Wolff en een handvol medestanders een socialistische zionistische beweging op: de Poale Tsion. Zij vonden de NZB, de grote organisatie burgerlijk en vijandig ten opzichte van arbeiders. Ook mijn grootvader was lid van die beweging. Sam de Wolff bezat een zogenaamd Palestina certificaat dat hem het leven redde. De Britten ruilde Duitse krijgsgevangenen – die in Palestina zaten – uit tegen joden. De laatste konden via Bergen Belsen naar Palestina uitreizen. Dat verhaal staat niet bij Giebels, maar dat doet niets af aan haar baanbrekende studie. Sam de Wolff kwam, na korte tijd in Palestina, terug naar Nederland. Ik leerde hem eind jaren vijftig kennen. Een gemoedelijke, maar soms wat halsstarrige man. Hij bleef een vurig socialist én zionist. Met de dichter uit Psalm 137 vergat hij zijn rechterhand niet, maar naar Israël vertrok hij niet.
Op Sam de Wolff komen we nog wel eens terug.
Giebels, L. (1975). De zionistische beweging in Nederland 1899-1941. Assen: Van Gorcum. I.g.st., kleine schade op achterplat. Gebonden in linnen, 223 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie, noten, verantwoording illustraties en register. € 19,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Van de keren dat ik Spanje bezocht waren de laatste de beste. Toen kwam ik echt onder het volk en in de eethuisjes waar zij drinken en snoepen. De laatste keer werd mijn aandacht getrokken in het provinciale blad dat ik af en toe lees en waarin Sevilla ‘de hoofdstad van de tapas’ werd genoemd. Ik ken maar één restaurant in Nederland dat een warme benadering geeft van wat je in Spanje voorgeschoteld kunt krijgen. Die tapasbar staat in Amsterdam vlakbij het Spui. Daar trof ik dan ook Hugh Jans de befaamde receptenschrijver van Vrij Nederland.
In Spanje gaat alles anders. In de eerste plaats wordt er niets voorgeschoteld. Je kiest zelf uit een aanbod dat hier niet wordt vertoond, Visjes, gestoofde niertjes, gebakken levertjes en onvoorstelbaar veel worstsoorten. Of Sevilla nu het allerbeste aanbiedt, weet ik niet, maar de keuze was overweldigend en dat gaat dan de hele dag door. Nog steeds vraag je je af wie er in Spanje ooit televisie kijkt. Het leven speelt er zich – we schrijven over de tijd vóór de Corona ellende – tot laat op straat af. Men wandelt, flaneert en laat zich af en toe verleiden tot een kopje koffie, een biertje een glas wijn plus wat daar dan allemaal bij hoort. Het Spanje uit de aangeboden boeken bestaat in ieder geval nog: monumenten en kerken inbegrepen.
Ik herinner me een bezoek aan Madrid met in het gezelschap een man die voor zijn firma de hele wereld had bereisd. Ik had geen reden daar aan te twijfelen. Hij zat goed in de slappe was. Toen ik die avond enthousiast verslag deed van een tapasbar vlak naast ons hotel, wees hij die zaak neerbuigend af. Hij had er naar binnen gekeken en overal servetjes op grond gezien: ‘Een smerig zaakje’. Blijkbaar wist hij met al zijn gereis niet dat iedereen in iedere tapasbar het servetje waarmee je je mond hebt afgeveegd op de grond laat vallen. Veel wereldreizigers blijken niet verder te komen dan hun Hilton hotel of andere logeergelegenheid met veel modern design maar weinig authentieks.
In Sevilla was trouwens in het straatje naast ons appartement een geweldige hoedenzaak. Ik kocht er meteen twee, plus een pet waarvoor ik nog wel eens een compliment krijg. Ik zou graag nog eens naar Sevilla gaan en dan met die pet op de tapas uitkiezen (vooral ook de gefrituurde sprotjes die je met huid en haar opeet) en dan vaak mijn mond afvegen en opnieuw beginnen. Met een fraaie collectie servetjes rondom mij. Maar een kenner van Spanje ben ik niet, al bezocht ik het Alcazar. Er waren toen wel erg veel toeristen die gehoorzaam de gidsen volgden, herkenbaar aan de kleur van hun vlaggetjes. De boeken van Aubry ademen een zekere rust uit die je in de straten van Madrid, Toledo en Sevilla helaas alleen nog aantreft tijdens de pandemie die ons nu teistert. De kathedralen en paleizen uit de boeken hebben die crisis overleefd. In zijn boeken veel aandacht voor processies, schilderijen, klederdrachten en stierenvechten. Die stierengevechten behoren gelukkig bijna tot het verleden. Ik werd getroffen door een fraaie foto van een zigeunermeisje.
Nu maar hopen dat veel van die tapasbars straks weer open gaan. Niet bij brood alleen. Welzeker, maar met kathedralen alléén, hoe imposant ook, gaat het evenmin.
Octave Aubry (1881-1946) was een Franse romanschrijver met grote belangstelling voor geschiedenis. Hij schreef meerdere boeken over Napoleon. Aubry was lid van de Académie Francaise. Hij was wat men wel noemt een véélschrijver, maar daar hebben wij van het Wasdom geen principieel bezwaar tegen.
Aubrey, Octave (1929). L'Espagne. Les Provinces du Sud. De Séville a Cordoue. [Un volume grand-in-4° orné de aquarelles. Nombreuses héliogravures dans le texte et en hors-texte]. Grenoble: B. Arthaud & J. Rey. Genummerd exemplaar, 160 [+2] pp. Roodkleurige halflederen band met hoekbescherming (moroccan red leather). Goud op bovensnede. Schitterende schutbladen, heliosfotografie door Anderson, Bertault-Foussemagne, Boissonnas, Darcis, Garzon, Laurent, Ruiz-Vernacci, Serrano. Aquarellen (15) van Marius Hubert-Robert (1885-1966), w.o. als frontispies de zigeunerwijk van Grenade (Le quartier des Gitanes). Zeer zeldzaam.
Aubrey, Octave (1930). L'Espagne. Les Provinces du Nord. De Tolédo a Burgos. [Un volume grand-in-4° orné de aquarelles. Nombreuses héliogravures dans le texte et en hors-texte]. Grenoble: B. Arthaud & J. Rey. Genummerd exemplaar, 195 [+3] pp. Roodkleurige halflederen band met hoekbescherming (moroccan red leather) en vergulde bovensnede. Schitterende schutbladen, heliosfotografie door diversen. Aquarellen (14) van Marius Hubert-Robert, w.o. als frontispies de kathedraal van Burgos. Zeer zeldzaam. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Richard Mac Millan was oorlogscorrespondent van persbureau United Press. Verslagen van oorlogscorrespondenten hebben het voordeel dat de schrijvers ter plekke thee (of wat sterkers) dronken met de soldaten, hun voedsel nuttigden en de realiteit van granaten, loopgraven en bombardementen meemaakten. Ze hoefden zich niet, zoals later geboren historici ‘de sfeer eigen te maken’. Het nadeel is soms dat ze het overzicht misten waarover wij nu wel beschikken.
Field Marshall Montgomery (1887-1976) was de held van de Britten zoals de Amerikanen hun Eisenhower hadden en de Duitsers Rommel.
Ik herinner me curieus voorval van enkele jaren geleden. Er was iets in Tobroek of El Alamein gebeurd. De naam kwam in de krant. Het had niets te maken met WOII. Een oudere vriend die zich net al ik de namen van de veldslagen in Noord Afrika herinnerde, mailde me direct. Wist ik het nog? Dat daar de Duitsers hun eerste klappen hadden gekregen? Ondanks die slimme Rommel. Het is waar. De slag om Stalingrad en later de invasie in Normandië blijven hangen, maar die uitputtende gevechten in een moordende hitte, stof, en enge, altijd aanwezige bijtgrage insecten is wat weggevallen.
Het heldendom van Montgomery heeft later nogal wat deuken opgelopen. Men verwijt hem dat hij de Slag om Arnhem verkeerd heeft ingeschat. Dit boek gaat niet over Arnhem. In de woestijn van Noord Afrika stond hij zijn mannetje. Op een foto werd hem door soldaten een tas thee aangeboden. Zo noemen ze dat in Vlaanderen waar het boek verscheen. Een vriend uit Eindhoven vertelde me dat ze dat woord ook bij hem thuis gebruikten. Dat geheel terzijde. Hier gaat het om de mannen van het 8ste leger. Eisenhower, of was het Churchill, had ook nog wel wat andere kritiek op Monty wiens jas (houtje touwtje) wij nog jaren na 1945 droegen. Hij rookte niet en dronk niet. Behalve die tas thee, die natuurlijk wel.
Mac Millan, Richard (1945). Montgomery rekent met Rommel af. De geschiedenis van het 8ste leger. Brussel: Manteau. Redelijk, gebonden in rood linnen, mooie schutbladen, verkleurde rug. Figuur en tekst in goudopdruk op voorplat. 325 pp., 2e druk. Met als frontispies foto van Montgomery, geïllustreerd. Vertaling Jan van Opstal. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 33,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Jazz is muziek en naar muziek moet je (leren) luisteren om er iets van te begrijpen, het daarna te kunnen waarderen en ten slotte met je gespaarde zakgeld naar de winkel te gaan om de begeerde platen te kopen. Wij begonnen met de breekbare 78-toerental platen, daarna kwam LP en nu, ook al weer verouderd, de CD’s.
Twee joodse jonge mannen, eind jaren dertig nog net op tijd uit nazi- Duitsland naar Amerika gevlucht, zorgden voor een extra dimensie. Misschien is de uitdrukking een gat in de markt wat overtrokken, maar de visuele reclame die ze maakten, sloeg aan. Die beide mannen, Alfred Lion (1908-1987) en Francis Wolff (1907-1971), hadden in Berlijn al orkesten gehoord die wat toen heette negermuziek speelden. Ze waren er door geraakt.
Eén van hen had de sopraansaxofonist Sidney Bechet (1897-1959) al in Duitsland horen spelen. Bij een weerzien in New York leidde dat tot een contract. De Summertime die Bechet op de plaat zette is naar mijn mening nooit overtroffen. De klassieke jazz (dixieland!) volgde met o.a. de pianist Art Hodes die wars was van de moderne vormen van jazz die zich omstreeks 1942 begon te ontwikkelen. Bebop. Meer techniek en ingewikkelder akkoordenschema’s. Lion en Wolff begrepen dat ze met hun tijd mee moesten gaan en ze gaven de jonge knapen van de Bebop alle ruimte. Voorspelbaar misschien, maar toch opmerkelijk is dat de oprichters en medewerkers van Blue Note allen behoorden tot het linkse, progressieve deel van de Amerikanen. Een minderheid dus, want de meeste Amerikanen beschouwden de segratie als iets vanzelfsprekend. Bij Blue Note werden de zwarte muzikanten als heren behandeld en overeenkomstig betaald.
Het dikke en loodzware boek over de geschiedenis van Blue Note is uiterst rijk geïllustreerd met foto’s van de kunstzinnige hoezen waarin de LP’s verpakt waren plus de afdrukken van de photo shoots die tijdens en na de opnamen werden gemaakt.
Een stukje onbekende Amerikaanse geschiedenis met namen en afbeeldingen van knapen, altijd cool, die soms al op hun 21ste of nog jonger een kans kregen. Zij grepen die kans bij die twee uit Duitsland gevluchte joden: Wolff en Lion. Zij hadden in elk geval in de States voldoende vrijheid voor hun baanbrekende werk, waarover jazzkenners nog steeds niet zijn uitgepraat.
Havers, Richard (2014). The Finest in Jazz Since 1939. Blue Note. Z.pl.: Lannoo|Terra. I.z.g.st., als nieuw en zonder gebruikssporen, 399 (+ 1) pp, met index, illustraties (foto's in zw./w. en kleur), verantwoording illustraties en discografie. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, wij doen ook aan muziekgeschiedenis.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Journaille was het pseudoniem waaronder Jan Vrijman (1925-1997) tussen 1985 en 1997 zijn frisse en vaak verhelderende rubriek schreef in Het Parool. Vrijman was het pseudoniem van de in de Jordaan geboren Jan Hulsebos die tijdens de bezetting het illegale blad De Waarheid rond bracht. Dat gaf hem een entree tot de legale Waarheid die na de bevrijding onder hoofdredacteur A.J. Koejemans korte tijd de grootste krant van Nederland was. Jan was niet de enige die later elders naam maakten: Gerrit Kouwenaar was chef kunst en Jan Brusse was even correspondent in Parijs, maar ging voor andere kranten en de AVRO werken omdat het communistische blad hem te traag, niet of te weinig betaalde. Jan Spierdijk stapte over naar De Telegraaf waar hij boeken besprak en toneel recenseerde.
Jan Vrijman ging naar Vrij Nederland, maar ging ook daar weg toen hij meende gecensureerd te worden. Inmiddels had hij al wel naam gemaakt met zijn reportages over de vetkuiven op de Nieuwendijk die hij nozems noemde. Hij veroorzaakte landelijk gerucht toen hij een TV-uitzending maakte over de rebellie op de Zeven Provinciën en daarbij een muiter aan het woord liet. Juist in de tijd dat er in Nederland weinig mocht of kon, liet Jan van zich spreken. Hij hield in ieder geval niet van stilte en bleef nieuwsgierig. Ook naar de gewone mensen om hem heen. Jan en ik mochten eens bij de KRO herinneringen aan het verleden ophalen en commentaar geven op het heden. We kregen twee uur. Jan was meer met zijn tijd meegegaan dan ik. We mochten onze lievelingsmuziek draaien. Mijn mooiste jazzmuziek stamde uit de zomer van 1927. Jan liet liederen uit de West Side Story uit de speakers knallen.
Toen ons werd gevraagd hoe oud we ons voelden, kwam ik op dertien jaar uit, Jan op zestien. Maar ook Jan Vrijman ging er onderdoor. Hij stierf aan borstkanker. In ieder geval een bewijs dat ik behoorlijk feministisch ben, grapte hij met de moed der wanhoop kort voor zijn dood tegen mij. In zijn laatste stukje voor Het Parool schreef hij ontroerend over het naderende einde. Als jongen van een jaar of tien was hij bang voor de slaap. Hij staarde dan met wijdopen ogen in het duister loerend naar een denkbeeldige havik. ‘Aan het eind van mijn leven, begin van het sterven, kijk ik naar de grote vogel op de rand van mijn bed. Hij loert niet, hij waakt en wacht tot ik hem roep.’
Uit zijn dagelijkse stukjes bleek dat het verleden hem vaker in de greep had. Hij was in een café in gesprek geraakt met een meisje van tweeëntwintig. Die studeerde aan twee studierichtingen aan de VU en, had ze hem toevertrouwd, ging alleen met domme topsporters naar bed. Dat was dubbel safe: ze hadden geen enge ziektes en van liefde (van haar kant) zou toch niks komen. Toen ze weg ging, vertelde ze dat ze in de Gerrit van der Veenstraat woonde. Als Jan Vrijman antwoordt dat die straat vroeger de Euterpestraat heette ‘terwijl een vloed van herinneringen opwelde’ bleek ze nooit van Gerrit van der Veen te hebben gehoord. “Ik voelde geen spijt toen ze ten slotte “doei” riep en met een taxi naar huis ging.”
Vrijman, Jan (1998). Journaille. Een keuze uit de Parool-columns. Inleiding Felix Rottenberg, samenstelling en verantwoording Tom Rooduijn. Amsterdam: De Bezige Bij. I.g.st., leesvouwtjes in rug. Paperback, 277 pp., 2e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 13,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Lodewijk van Deyssel (1864-1952) beschikte over een “naar clowneske neigende deftigheid.” De karakterisering komt van zijn biograaf Harry G.M. Prick (1925-2006) die overigens ook oog had voor zijn humor en veelzijdigheid. Van Deyssel gold als Tachtiger en was zonder meer een van de meest ‘levenssappigste’ onder hen. De man was op een goede manier nieuwsgierig.
Als scholier schreef Prick een brief naar de oude van Deyssel. Dat was in 1942. Het viel de bejaarde schrijver op dat deze jonge knaap zijn werk zo doorgrond had. Toen ze enkele jaren later kennis maakten benoemde Van Deyssel hem tot zijn biograaf. Prick zou onbeperkt toegang krijgen tot Van Deyssels correspondentie en dagboekaantekeningen. Hetgeen geschiedde. Het zou onterecht zijn te schrijven dat de neerlandicus Prick daar zijn hele leven mee heeft gevuld. Prick heeft over ook veel over anderen geschreven (Gerrit Komrij en Boudewijn Buch bijvoorbeeld), maar hij bleef toch voornamelijk verslingerd aan Van Deyssel, de man met dat enorme hoofd en dat altijd maar loensende oog.
Toen de Gedenkschriften verschenen, oordeelde de anonieme recensent van de Nieuwe Rotterdamse Courant: ‘Als geheel zijn de Gedenkschriften een boek dat Van Deyssel ten voeten uitgeeft, in al zijn vele literaire gedaantes. De minutieuze en liefdevolle beschrijver, de heel persoonlijke, intuïtieve kunstbeschouwer, de merkwaardige wijsgeer, de lyricus, de humorist.’
Kom daar nu eens om, is men geneigd te verzuchten.
Sommigen vonden dat Prick wel wat ruim was in zijn belangstelling. Hij schreef in diverse tijdschriften deelstudies over de door hem bewonderde. In een van die bijdragen noteerde hij hoe vaak daags Van Deyssel onaneerde. Lang dus voordat Reve zulks aan het papier toevertrouwde. Het nazaat van Van Deyssel was ontsteld. Die zelfbevlekking deed volgens Prick niets af aan de grootheid van de schrijver. En bovendien: Van Deyssel had hem toch gezegd dat hij alles mocht gebruiken wat er in zijn handschrift boven water kwam? De meester bleef een Meister, ook “ohne Beschränkung.”
Prick, Harry G.M. (red.) (1962). Gedenkschriften voor de eerste maal volledig naar het handschrift [2 dln.]. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick. Met krantenknipsels. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Herman Jan Friedericy (1900-1962) was in de jaren dertig bestuursambtenaar op Celebes. Het waren, vertelde hij terugblikkend, zijn mooiste jaren. Hij interesseerde zich werkelijk voor de inheemse cultuur. Friedericy was een aanhanger van de zogenaamde ethische politiek die propageerde dat ons Indië uiteindelijk zelfstandig zou moeten worden en dat we daarna als ‘beste vrienden’ zouden voortgaan. Een deel van het bedrijfsleven zag de winsten van hun plantages en andere handel in gevaar komen en richtte in Utrecht een eigen faculteit voor Indische Zaken op, door de tegenstanders spottend de oliefaculteit genoemd.
Friedericy kwam in 1930 terug om in Leiden Indologie te gaan studeren. Daar promoveerde hij op een Makassaars onderwerp. Hij keerde terug naar Celebes en zat drie jaar onder de Japanners gevangen om daarna in diplomatieke dienst te komen. In Washington moest hij de Nederlandse regeringspolitiek verdedigen wat hem zeer moeilijk viel. Hij was tegen de koloniale oorlogen. Maar als diplomaat wordt je niet geacht een eigen mening te hebben.
Toen Friedericy verhalen en romans ging publiceren roemden critici hem om zijn stijl als rasverteller. Toen Gerard Reve hem in Edinburgh tijdens een schrijverscongres ontmoette oogde hij wat vermoeid, maar gelukkig nog net niet cynisch. Het was een man waar Reve niet goed wijs uit kon worden.
In De raadsman blikt de schrijver terug op zijn tijd in Indonesië. Het slot speelt zich af in de bar van het restaurant op het vliegveld in San Francisco. Twee vriendelijke Indonesische studenten en een Nederlander raken in gesprek. De Nederlander denkt aan zijn jaren als bestuursambtenaar op Makassar. En aan de woorden van zijn leraar in Leiden die had gezegd dat als Indonesië onafhankelijk werd de beide landen vrienden moesten blijven. Het was allemaal anders gelopen.
Friedericy moet, zoals Greetje Heemskerk in De Parelduiker schreef, een buitengewoon innemende en erudiete man zijn geweest.
Friedericy, H.J. (1958). De raadsman. Amsterdam: Querido. I.z.g.st., vergeeld papier. Gebonden, 125 pp., 1e druk. Met verklarende woordenlijst. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Albert Carel Willink (1900-1983) was Amsterdammer van geboorte en overleed in die stad. Hij heeft er enkele 19e eeuwse huizen geschilderd die er mysterieus uitzien. Dat werd uiteindelijk zijn stijl, magisch realistisch genoemd. Willink vond dat onzin, want er was niets magisch in zijn werk. Magie deed aan sprookjes denken.
Hij was al op jeugdige leeftijd in Berlijn aan het werk. Dat was in de jaren twintig de stad waar ‘alles’ gebeurde. Hij ontmoette er George Grosz die de decadentie niet uitvond, maar wel in krasse tekeningen uitbeeldde. Daarna kwam Willink in Parijs in aanraking met weer nieuwe schilderstijlen. Hij omarmde het abstracte, daarna het kubisme. Zijn vriend Du Perron ried hem aan het te zoeken in het realisme. Na 1945 leek er geen plaats meer voor alles wat herkenbaar was. De Cobrabeweging eiste en kreeg alle ruimte. Willink verzette zich daartegen in geschrifte met De schilderkunst in een kritiek stadium dat in 1950 voor het eerst verscheen.
Willink was niet gesteld op luxe. Hij had geen rijbewijs en reed dus nooit in patserige auto’s wat veel mensen doen die het ‘gemaakt’ hebben. Maar hij hield wel van lekker eten en kwam graag in de Oesterbar waar als hij binnenkwam de paling al op het vuur werd gezet. Maar dat was pas veel later toen hij als schilder naam had gemaakt.
Bekendheid kwam er ook door zijn derde vrouw, Mathilde die zich om de haverklap kledij gemaakt door Fong Leng liet aanmeten. Deze extravagante Zeeuwse was een willige prooi voor de roddelpers. Oude schilder met veel jongere vrouw. Zulke berichten willen mensen wel lezen die zelf een reproductie van het hertje van Van Meegeren aan de muur hebben hangen. Mathilde werd dood op haar bed gevonden met een schot door haar linkeroor terwijl ze rechtshandig was. Er was sprake van cocaïne en duistere geheimen die ze op schrift bewaarde in een kastje. Over Mathilde is een aantal boeken verschenen. Maar toen ze stierf was Willink al heel gelukkig met de beeldhouwster Sylvia Quiël, ook al veel jonger. Volgens de dagboekaantekeningen van Sylvia kwamen de schilder en de beeldhouwster tot allerhande frivole dingen.
Bij hun huwelijk waren Simon Carmiggelt en diens vrouw aanwezig. Willink was inmiddels erkend als groot schilder en om die dure kleding van Mathilde te kunnen bekostigen was hij, op aanvraag, portretschilder. Hij zag het als een deel van zijn ambacht en schaamde er zich niet voor. Hij liet zijn opdrachtgevers flink betalen. Zijn klanten kwamen uit de zakenwereld of het waren politici. Meestal liberaal of katholiek. Een uitnodiging om de vroegere koningin Wilhelmina te schilderen, wees hij af toen hij de ruimte had gezien waar zijn schilderij zou komen te hangen. Een gele muur. Willink had de pest aan geel.
In Amsterdam is een Willink pleintje met een standbeeld van de schilder gemaakt door zijn laatste geliefde.
Mulder, J. (1983). Willinks waarheid en het dagboek van Sylvia. Baarn: De Fontein. I.g.st.. Paperback, 240 pp., met illustraties (fotokatern (in zw./w). Voorwoord van Simon Carmiggelt en recensies. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 17,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Volg het spoor terug was één van de boeken die ik, nog lang geen twintig, las. Ouders van een vriend bezaten het. Ik mocht het lenen. Het droeg bij tot mijn ‘politieke bewustwording’. J.B. Charles pakte al die oplichters en bedriegers stevig aan: de hele en half collaborateurs. Hij slachtte postuum Colijn en de naoorlogse hele of halve fascisten (zo noemde hij ze) die zich druk maakten over de Nederlandse vlag die op Koninginnedag vijf minuten te laat werd binnengehaald. Zijn latere werk – Van het kleine koude front – maakte niet minder indruk.
Charles, de schrijversnaam van de criminoloog W.H. Nagel (1910-1983) kwam uit Groningen. School met de bijbel, twijfels, opstandig, het verzet in… Het is een lijn die meer Groningers trokken die zich in de literaire wereld een plaats veroverden. Zijn vrienden uit het verzet bleef hij steunen. Toen uitgever Bert Bakker wegens rijden onder invloed de cel in moest, vond Nagel een weg om hem te helpen. Ze hadden beiden in het verzet gezeten en Bakker had ongetwijfeld last van een oorlogstrauma. Dat Bakker voor de oorlog al stevig dronk en dat Nagel en hij elkaar tijdens de oorlog nog helemaal niet kenden, deed niets af aan de inzet van Nagel.
Toen Aat Veldhoen (1934-2018) in de zomer van 1964 problemen kreeg met justitie omdat hij zinnenprikkelende prenten verkocht, schreef Charles een verontwaardigd artikel in Ratio: Wat heb ik aan mijn zinnen als ze niet meer geprikkeld mogen worden? Hij was en werd geen huiskamergeleerde.
Charles/Nagel was een omstreden man. Daar deed hij zelf veel aan. Hij stelde zich op als iemand van Derde Weg. Iets tussen Moskou en Washington in. Hij verzette zich tegen de Duitse herbewapening en de legering van een Duits troepenonderdeel in Budel (Brabant). Een foto waarop hij, wadend door de sneeuw, met de joodse schrijfster Marga Minco voorop in de stoet loopt die tegen Budel protesteert, maakte diepe indruk op mij
In zijn vakgebied was hij uiterst deskundig wat, uiteraard kritiek opriep van andere deskundigen. Zijn dissertatie Criminaliteit in Oss (Het Wasdom had het ooit te koop; het was snel verkocht) geldt nog altijd als een belangrijk werk.
Hij raakte nogal wat sympathie kwijt toen hij in de aanval ging tegen het zionisme en de buitenlandse politiek van Israël. Hij noemde minister Golda Meir een typische Duitse jodin, wat ze niet was. Wel joods, maar ze kwam uit Kiev en was in Amerika opgegroeid.
Belangrijker dan Nagels (of Charles’) misstappen is dat zijn biografie de lezer van nu veel leert over het Nederland van voor, tijdens en na de oorlog. Ik word in de tekst een keer genoemd, maar in het personenregister is mijn naam niet te vinden. Als je een boek zo zou recenseren dan deugt er geen biografie. Mijn collega bij Vrij Nederland Martin van Amerongen komt er vaker in voor, Hij haalde Charles bij VN binnen als columnist. Ik vond het niet zo’n succes. Dat kwam niet omdat Charles onvermoeibaar uithaalde tegen onze minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, maar omdat hij hem steeds ’een hese hufter’ bleef noemen. Anderen vonden dat ongetwijfeld wel erg geestig.
Schuyt, K. (2010). Het spoor terug. J.B. Charles | W.H. Nagel | 1910-1983. Amsterdam: Balans. I.z.g.st.. Paperback, 640 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie, noten, verantwoording illustraties en register. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De Amerikaanse schrijver Henry Miller (1891-1980) gold bij velen, en dat jaren lang, als een vies mannetje die zijn tijd doorbracht met naaien en zuipen. Bovendien schepte hij er behagen in daar zijn boeken mee te vullen. En wat was er waar van al die verhalen? Hij mengde fantasie en werkelijkheid door elkaar.
Toen Henry Miller in 1930 in Parijs aankwam had hij weinig geld en nauwelijks contacten. Hij bracht zijn tijd inderdaad anders door dan de Parijzenaar die op tijd naar zijn werk moest en hooguit tijd had voor een enkel vluggertje. Millers Parijse jaren leek daarentegen te bestaan uit alléén maar vluggertjes. Maar dat is slechts de halve waarheid. Hij schreef ook over zijn grote liefde voor Parijs en Frankrijk.
In Amerika was je als schrijver alleen maar wat als je beroemd was en bestsellers produceerde. Een onbekende schrijver gold er als een anarchist en dus oplichter. In Parijs maakte hij mee dat de eigenaresse van een restaurant hem krediet verleende, omdat hij vertelde schrijver te zijn. En met iedere jonge kellner kon je praten over Dostojevski. Dat laatste lijkt me een beetje overdreven. Maar misschien was dat in de jaren dertig (een beetje) waar. Bij Miller wist je het nooit.
Een van de kameraden waarmee hij optrok was de in Hongarije geboren, maar in Frankrijk opgegroeide Gilberte Brassaï (1899-1984) die naam zou maken als fotograaf van het Parijse nachtleven. Ook ontmoette hij vele malen Picasso. Hij fotografeerde de Spaanse kunstenaar en schreef over hem. Toen Miller in Amerika terug was, werden zijn boeken daar verboden. Ze gingen tegen iedere moraal in. Uiteindelijk werd het verbod in 1964 opgeheven en dat droeg volgens kenners bij tot de seksuele revolutie. Een revolutie die verdere gaten sloeg in de door het christendom gepreekte zedenleer.
In zijn laatste jaren, Miller werd 89 jaar, ontwikkelde de nu gevierde schrijver een correspondentie met de zestig jaar jongere Brenda Gabrielle Venus (1947), die alles in huis had om een veelgevraagd model te zijn. Was er méér tussen hen? In ieder geval schreef Miller haar meer dan duizend brieven. Ze schreef terug en sleepte hem door een tijd van aftakeling heen.
Toen ik in mijn Zwolse stamcafé De Hete Brij eens een boek van Miller met foto’s van Brenda liet circuleren, ontstond er een wat broeierige sfeer. Brenda wie? Waar woonde ze? Kon ze niet met ons in Zwolle het glas komen heffen? Niet alleen wekte Brenda in Zwolle lusten op, ook vond men die Miller een geweldige kerel. Hij had het toch maar voor elkaar gekregen.
Brassai, Gilberte (2011). Henry Miller. The Paris Years. I.z.g.st., hardcover met stofomslag. 224 pp., met illustraties, met bibliografie. € 19.95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #Miller, #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Uit de dagaantekeningen van 2019.10.23, 14.15 – “Ik houd van al wat stroomt”
“Ik houd van al wat stroomt” zei de grote blinde dichter John Milton eens. Ik moest er aan denken toen ik zojuist het boek van Henry Miller uit de kast pakte om te beschrijven. Op pagina 229 zit een vouwtje en dat is bijzonder. Ik hou mijn boeken meestal netjes. Zelden maak ik een vouw om iets te onthouden. Dat doen barbaren. Er moest iets bijzonders zijn dat mij tot vouwen heeft gebracht op die dertiende september 1997. Ik geef toe: mij is niets barbaars vreemd.
“Ik houd van al wat stroomt” en zo goed als ik weet u dat er nu iets bijzonder komt, iets smerigs, iets bijzonder smerigs, een enorme lavastroom aan gedachten, een kolkende lavastroom. En dat is ook zo. Ik citeer, maar hou het kort. Moet door met beschrijven. Nog twintig boeken te gaan. Miller was een existentialist en een vitalistische melancholicus of allebei en dat is te merken:
Ik houd van al wat stroomt: rivieren, riolen, lava, sperma, bloed, gal, woorden, zinnen. Ik houd van het vruchtwater als het uit de zak loopt, ik houd van de nier met haar pijnlijke stenen, haar niersteen en wat al niet meer; ik houd van de urine die er kokend heet uitkomt en de gono die eindeloos blijft lopen; ik houd van hysterische woorden en zinnen die als dysenterie steeds blijven doorgaan en alle zieke beelden van de ziel weerspiegelen.
Ik houd van al wat stroomt. Ook van de dynamiek in een boekenkast. Het boek van Henry Miller De kreeftskeerkring (Amsterdam, De Bezige Bij, 1963) was hier te koop, maar staat te pronken in andermans boekenkast. Het was een gaaf exemplaar.
Alleen zit er op pagina 229 een vouwtje.
Tags: #Miller
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ger Harmsen (1922-2005) werd kort na de oorlog lid van de CPN. Hij was toen nog jong, leek een veelbelovend kameraad en werd al snel leider van de afdeling politieke scholing. Naar eigen zeggen was hij “streng en veeleisend”. Dat ging een aantal jaren goed. Hij wist alles van Lenin en Stalin, maar in de communistische partij ging er altijd wel iets mis. Hij werd afgezet en gedegradeerd. Hij bleek toch ietwat te zelfstandig. Toch bleef Harmsen lid en colporteerde met De Waarheid waarin hij op dat moment werd berispt. Na de opstand in Hongarije bedankte hij voor de partij en werd een dissident, maar wel een communistische dissident. Vervolgens PSP en daarna PvdA. “‘een snelle afloop der wateren”, fluistert de kompaan zacht, maar toch hoorbaar.
Zijn belangstelling voor de communistische beweging behield hij, evenals de liefde en kennis voor planten. Mossen vooral. Bovendien bleef hij volksdansen. Dat laatste vond ik raar. Die andere hobbies niet, want die deelde ik. Nadat Harmsen zijn lidmaatschap van de CPN had opgezegd, waarmee hij “een klassevijand en verrader” werd, zette hij zich aan zijn proefschrift. Hij ondervroeg oudere kameraden over hun ervaringen in de jeugdbeweging. Die stonden hem tijdens zijn CPN-tijd welwillend te woord. Bij de verschijning van zijn dissertatie hadden ze spijt als de haren op hun hoofd, maar dat was inmiddels kaal geworden.
Blauwe en rode jeugd is een uitputtende studie over de jongeren die geheelonthouder en/of socialist/communist/anarchist waren. We komen interessante types tegen zoals de schilder Melle Oldeboerrigter, het latere kamerlid Gerda Brautigam, de geheim agent Daan Goulooze en de christen-socialist professor Willem Banning. Een weerkerend thema is dat de moederpartij vrijwel altijd de baas wil spelen over de jongeren. Anarchisten hebben geen partij boven zich. Hooguit raadgevers.
De leukste uitspraak is van de latere PvdA minister Ko Suurhoff die in zijn jongere jaren voor het NVV (de socialistische vakbond) het jeugdwerk voor zijn rekening nam De ouderen moesten bij hun opvoeding geheel afzien van hun eigen voorkeur. Het was helemaal niet socialistischer om op een mandoline dan op een mondharmonica te spelen ‘het is alleen maar welluidender’. Inmiddels is dat oordeel ook al weer gewijzigd bij de hedendaagse musicerenden die het vooral bij flink versterkte gitaren en trommels houden. Misschien dat op Urk nog mandoline wordt gespeeld?
Harmsen kreeg veel aandacht voor zijn proefschrift zoals hij voor zijn vele latere boeken en studies de recensenten wist te interesseren. Hij promoveerde bij Jacques Presser en werd hoogleraar in Groningen. Door de jonge communisten (studerend of niet) werd hij voor “NAVO-professor” uitgemaakt. Dat knipte hij allemaal uit De Waarheid en telde het aantal beschuldigingen. Dat kwam dan weer in zijn memoires Herfsttijloos. Toen ik dat boek voor Vrij Nederland besprak, leek het me dat hij mensen en artikelen inventariseerde als de zeldzame mossen die hij in Ierland of Schotland vond.
Ik bezocht hem een enkele maal in zijn Friese boerderij. Te eten kreeg je er niet. Met veel gezucht en pijnlijk vertrokken gezicht kwam er een kop thee. Het leek wel of Ger in de crisisjaren of in die van de zuinige CPN was blijven steken. Veel humor had hij niet. Wel werklust en een niet te stuiten verzamelwoede van boeken, brochures en brieven van oud-strijders.
Harmsen, G.J. (1961). Blauwe en rode jeugd. Een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse jeugdbeweging tussen 1853 en 1940. Assen: Van Gorcum & Comp./H.J. Prakke. Softcover, binnenwerk prima, omslag matig (maar herstelbaar). Disseratie. Met penaantekeningen Igor Cornelissen. Paperback, XIV, 496 pp., 1e druk. Met bibliografie en noten. € 17,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Étienne Henri Gilson (1884–1978) is geen onbekende onder de filosofen. Gilson studeerde o.m. bij Lucien Lévy-Bruhl, Henri Bergson en Emile Durkheim en promoveerde in 1913 op Descartes. Hij staat onder specialisten ook bekend om zijn grondige kennis van de thomistische traditie. Op aanraden van zijn leermeester Lévy-Bruhl verdiepte hij zich na zijn promotie op de doorwerking van de middeleeuwse filosofie op het denken van Descartes. Er kwam evenwel een oorlog tussen.
Gilson diende als tweede luitenant en onderscheidde zich door dapper gedrag. Tijdens en na de oorlog ontwikkelde hij zich tot specialist op het terrein van de Middeleeuwse filosofie. Hij gaf colleges in Lille, Straatsburg, Parijs en de Sorbonne en richtte in 1929 in Toronto een onderzoeksinsitituut op dat nog steeds bekend staat als het Pontifical Institute of Mediaeval Studies. In 1946 werd Gilson verkozen als lid van de Académie Française en later genomineerd voor de Nobelprijs in de literatuur.
Gilson schreef ook een studie over de geschiedenis van Héloïse en Abélard, de lovestory waarmee de enthousiaste docent Leen Dorsman zijn toehoorders (eind jaren tachtig) verleidde om zich massaal als student geschiedenis in te schrijven aan de Utrechtse Universiteit. Ik was onder hen en kreeg nooit spijt van mijn keuze. Als het even minder gaat en Prediker geen soelaas biedt lees ik Het verhaal van mijn rampspoed van Petrus Abélard en weet ik dat het niets is waarover ik mij zorgen maak. Dat boek en de brieven van Abelard aan en van Héloïse houd ik dus nog even ;-). Ik vermoed dat Gilson in zijn studie Héloïse et Abélard (Paris, 1938) een filosofisch licht op Petrus Abélard laat schijnen (universaliënstrijd). Het gefrutsel met Héloïse zal bij hem hooguit een klein terzijde zijn of als lichte verpozing op een gouden schaal worden aangeboden. Of vergis ik mij?
Het Pontifical Institute in Toronto gaf in 1982 in elk geval een bibliografie uit over het werk van Gilson. Dat overzicht van teksten van en over Gilson werd samengesteld door Margaret McGrath en was natuurlijk erg belangrijk voor de biografie die Laurence K. Shook twee jaar later schreef.
Wij zijn door toeval dat ons toeviel in staat om de bibliografie, de (zeldzame) biografie en een selectie van het werk van Etienne Gilson te leveren. Niet meer leverbaar.
McGrath, Margaret (1982). Etienne Gilson. A Bibliography - Une Bibliographie. Toronto, Pontifical Institute of Mediaeval Studies. Paperback, 124 pp. Goed.
Shook, Laurence K. (1984). Etienne Gilson. Toronto, Pontifical Institute of Mediaeval Studies, 1984. I.g.st., binnenwerk uitstekend. Vochtvlekken op voor- en achterplat (foto). Zeer zeldzaam. Gebonden in linnen, 412 pp., met illustraties, met bibliografie en noten.
Gilson, Etienne (1950). Le Philosophe et La Theologie. Paris: Arthème Fayard. I.g.st., licht verkleurd. Paperback, 259 pp.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ere wie ere toekomt is een stelregel waarmee met name de Nederlandse journalistiek het vaak erg moeilijk mee heeft. Maar het was de communistische journalist Wim Klinkenberg (1923-1995) die als eerste de levensloop van prins Bernhard onder de loep legde. En met die loep keek hij scherp.
Van de verhalen van eerdere biografen, de gereformeerde Jan Waterink (1890-1966) (hoogleraar pedagogiek aan de VU) en de Amerikaanse (ingehuurde?) journalist Alden R. Hatch (1898-1975), bleef weinig over. Waterink zag steeds Gods hand en zegen in de weer bij Bernhards loopbaan en zijn zogenaamd toevallige sprookjeshuwelijk vol wederzijdse liefde met prinses Juliana. En ook Hatch had zaken weggelaten of goedgepraat.
Klinkenberg was de eerste die het nationaal-socialistische milieu waarin Bernhard groot werd – en begon te bloeien – ontrafelde. Klinkenbergs boek werd bij verschijning nauwelijks serieus genomen. Dat kwam ook wel doordat Klinkenberg, als hij iets niet direct bewijzen kon, vaak met formulering kwam als “…het zou wel vreemd zijn als niet…” En zijn veelvuldig gebruik van het woordje ‘waarschijnlijk’.
Wim Klinkenberg zag Bernhard niet als een pion maar als een Hoofdspeler in het machtsspel van grote concerns dat het kapitalisme wilde laten blijven zegevieren. Een Amerikaanse zetbaas van het hoogste niveau en buitengewoon gevaarlijk. Anderen zagen en zien hem als een handige speler die alleen uit was op zijn eigen bed genoegens en dus bijkomend geld dat nodig is ‘reis en verblijf’.
Klinkenberg was niet alleen communist, hij was ook een stalinist in die zin dat hij de nederlaag van Hitler grotendeels aan de geniale militaire leiding van de bloeddorstige dictator toeschreef. Misstappen en wandaden van Stalin waren hooguit kleine fouten die aan zijn grootheid niet afdeden. Van dissidenten moest hij niets hebben. Tenminste niet als ze Russisch waren. Dat ze het land werden uitgezet of achter de tralies kwamen, deerde hem niet. Door deze vreemde vasthoudendheid maakte Klinkenberg het zichzelf moeilijk.
Ik heb Klinkenberg redelijk goed gekend en in zijn boek (althans in een herziene herdruk) citeert hij enkele malen met instemming mijn artikelen uit Vrij Nederland. In zijn verering van Stalin en zijn overtuiging dat de Sovjet Unie de ware vredesmacht was, kon ik niet meegaan. Daarom bleef er een afstand tussen ons bestaan. Maar toen ik het een paar jaar geleden noodzakelijk vond om op te komen voor een gedeeltelijk eerherstel van deze nijvere journalist als eerste Bernhard vorser die archieven doorploegde toen vrijwel iedereen de prins een toffe vent vond, nam het NRC Handelsblad mijn ingezonden brief niet op.
Klinkenberg, W. (1979). Prins Bernhard. Een politieke biografie. Amsterdam: Onze Tijd. Redelijk, met gebruikssporen (potloodaantekeningen van Igor Cornelissen). Paperback, 555 pp., 1e druk. Met illustraties (fotokatern), bibliografie en noten. € 16,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. biografieën.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Klinkenberg en de Prins
Vandaag, 18 januari 2021, is het precies 85 jaar geleden dat Rudyard Kipling (1865-1936) overleed. Hij ontving in 1907 de Nobelprijs voor de literatuur. Hij was de eerste Brit die deze onderscheiding ontving. De Nobelprijs zegt niet alles en zorgt zeker niet voor eeuwige roem, want veel van de winnaars zijn vandaag totaal vergeten. Toch schreef hij het prachtige – maar nu vergeten (?) gedicht If dat je alles vertelt over leiderschap. De Engelsen verkozen het in 1995 tot hun favoriete gedicht. Het bevat het advies van een vader aan zijn dochter of zoon. Er staan ware dingen in, zegt de kompaan. Het verhaal The Man who would be King (1975) van Kipling is verfilmd, met Michael Caine en Sean Connery. Kipling kon wel wat.
Rudyard Kipling werd in Bombay geboren, stad in het grote rijk dat vanuit Londen werd bestuurd, zoals een groot deel van de wereld. Kipling was een bewonderaar en verdediger van dat grote rijk. Hij ging er van uit dat East is East and West is West (de zin is van hem) zo hoorde en ook dat dat White Man’s Burden iets van God gegeven was. Een ouderwetse man die koloniale verhoudingen verheerlijkte. Wij gingen in de landen beschaving brengen.
Kipling werd bij zijn leven al bestreden door progressieve schrijvers en politici. Orwell noemde hem een ‘bijna fascist”. Baden Powell, de stichter van de Boy Scouts, werd beïnvloed door zijn boeken en Mowgli speelde een grote rol in de opbouw van de padvinders. Dat alles wist ik niet toen ik in Zwolle kort na de oorlog welp werd en daarna verkenner. Wie Rudyard Kipling was, kwam ik pas veel later te weten en van Baden Powell wist ik alleen dat hij op hoge leeftijd nog in korte broek liep en een verkennershoed droeg. Dat hij in Zuid Afrika tegen de Boeren had gevochten, hoorde ik later en nog weer veel later las ik ergens dat zelfs Kipling realist kon zijn. Hij begreep uiteindelijk dat het koloniale Britse Rijk er niet voor eeuwig kon zijn. Ondanks alles.
De ooit gepensioneerde dienaren, militair of burger, die in een kolonie hadden gediend kwam ik bij mijn eerste reis naar Engeland nog wel tegen, net zoals soldaten die bij ‘Arnheim’ hadden gevochten. Die zijn nu allemaal dood. De Britten vechten nu onder elkaar over Brussel en de Brexit. Tamelijk onoverzichtelijk.
In de tijd van Kipling ging het over duidelijker zaken: hoe houden we stand in Afghanistan en India. Maar je maakt nog altijd een goede beurt in Engeland als je tenminste weet wie Rudyard Kipling was. Maar niet bij iedereen.
In zijn verhalenbundel Soldiers Tree gebruikte Kipling (al dan niet in samenspraak met zijn uitgever Macmillan (London, 1899) een swastika ofwel het hakenkruis als frontispies. Hetzelfde teken staat op het voorplat van dit boek, maar dan eenachtste naar links gedraaid, zoals dat bij de latere (neo-)nazi’s gebruikelijk was. Het swastikateken had voordien de betekenis van vrede, voorspoed, geluk of zelfs heiligheid.
Die draai naar links (met eenachtste) is ongebruikelijk bij het hindoeïsme en boeddhisme, waar de swastika eveneens te vinden is. De swastika wordt ook aangetroffen op de vloeren van enkele oude synagogen zoals die in Ein Gedi op de linkeroever van de Dode Zee. Die kun je nu met voeten treden.
Kipling, Rudyard (1899). Soldiers Three. The Story of the Gadsbys in Black & White. London: Macmillan & Co. I.z.g.st., hoekjes voor- en achtplat ietwat gebogen (normale tijdschade). Gebonden in rood linnen met afbeelding van de swastika (in goud) op voorplat (in 3D) en frontispies, gouden belettering van de rugtitel. € 19,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Walter Scott (1771-1832) was een beroemde Schotse schrijver die verhalen en sagen uit zijn geboorteland uitwerkte tot romans. Hij is wat wijdlopig in zijn boeken waarvan Waverley de bekendste werd. Scott had eerder naam gemaakt als dichter.
Waverly was zijn eersteling in het genre van de historische roman. Ook The Bride of Lammermoor droeg bij aan zijn grote populariteit. Hij beïnvloedde een reeks van grote schrijvers onder wie Victor Hugo en Aleksandr Poesjkin. Er is Scott wel verweten dat hij veel zijpaden bewandelde en te uitvoerig was. Een broodschrijver noemde iemand hem smalend.
Misschien moest hij wel – schrijven voor zijn brood – want hij kwam op latere leeftijd in de schulden te zitten. Ik meen dat het Renate Rubinstein was die het voor dat soort schrijvers opnam. Wat is er overigens tegen om voor je brood te schrijven? Men spreekt toch ook niet van broodloodgieter of broodelektricien?
Scott’s Invanhoe is, in Amerika en Engeland, verfilmd. Niet één keer, maar tot vier keer toe. De Britse televisieserie Ivanhoe is ook op de Nederlandse buis vertoond. Het schijnt dat men dan de stem van Willy Alberti kan horen. Ivanhoe is de dappere Saks die het opneemt tegen onbetrouwbare Normandiërs.
Los van dit alles, maar toch nauw verbonden met het voorgaande: wij bieden hierbij de bekende, maar zeldzame biografie van Walter Scott aan. Geschreven en uitgegeven door zijn schoonzoon John Gibson Lockhart. Lockhart werd erom geroemd en geprezen. L. staat er overigens ook om bekend dat hij de dichter John Keats toevoegde dat hij “a vulgar cockney poetaster” zou zijn, een ‘wappie’ dus in het land der dichters. Dit alles terzijde uiteraard.
Scott, Walter (1837-1838). Memoirs of the Life of Sir Walter Scott [in three volumes, later completed by the (scarce) fourth vol.]. By J.G. Lockhart, his son-in-law and literary executor. Paris: Galignani and Co. Good copy, bound in contemporary 1/2 black leather over marbled boards. Gilt-blocked leather labels to spines with gilt-crossed bands. Bands and the edges slighly rubbed by time (specially 3th vol., see photo). Ex Libris 'GvR - Deo Non Fortuna'. € 210,00 (incl. costs for shipping and package within Europe). Interested, contact us.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In Amsterdam vernoemde men een straat en een park naar Samuel Sarphati (1813-1866), maar toen Bottenheim zijn boekje in het voorjaar van 1945 schreef was er al een ‘jongere generatie’ die de man met die Portugees joodse naam niet kon plaatsen. Afgezien dan dat het toen de tijd niet was zich met dit soort zaken bezig te houden.
Samuel Sarphati, zoon van een tabakshandelaar, ging na zijn medicijnenstudie als huisarts werken in Amsterdam. Hij werd geconfronteerd met de armen, paupers vaak. Acht procent van de inwoners huisde in kelders. De stad stonk. Sarphati greep in. Het schijnt dat het woord ‘onmogelijk’ niet in zijn woordenboek voorkwam. Hij nam het initiatief voor een abattoir en stichtte een broodfabriek. Het eindproduct kostte bij hem beduidend minder dan dat van de andere fabrikanten. Hij produceerde gezond brood.
Dat van dat brood, zal men nu ook vergeten zijn, maar wat nog recht overeind staat is het glorieuze Amstel Hotel dat zijn initiatief was. Er logeerden koningen en oliesjeiks. Ik heb er eens thee gedronken, maar schrok zo van de prijzen dat ik er geen gebraden patrijzen heb durven bestellen. Je kunt niet alles hebben.
Verdwenen is het eens glorieuze Paleis voor Volksvlijt van glas en ijzer waarvan nog wel foto’s en ansichtkaarten bestaan. Het Paleis was naar Engels voorbeeld gebouwd en bestemd voor tentoonstellingen. Het ging in 1929 in vlammen op. Er voor in de plaats kwam na de oorlog het afzichtelijke gebouw van De Nederlandsche Bank waar ik, ook dat moet gezegd, een document vond dat voor een onthulling zorgde in een boek dat ik aan het schrijven was. Sarphati had daar niets mee te maken.
Bottenheim noemde Sarphati ‘een zielvol denker, een zoon der studie, een gelovige op het gebied van menschenmin en van vooruitgang.’
Gezwollen taal zeggen we nu, maar in de kern juist.
In 1942 verdween, op last van de Duitse bezetter, zijn (joodse) naam uit het straatbeeld. Nu kan men weer door de Sarphatistraat wandelen en, mits voorzien van ruime beurs, uitgebreid gaan dineren in het Amstel Hotel.
Bottenheim, S. (1945). Dr. Samuel Sarphati en zijne betekenis voor Amsterdam. Amsterdam: "Joost van den Vondel". I.g.st., lichte verkleuring, met papieren omslag. 29 pp., 1e druk. Met illustraties. € 17,00. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De toneelschrijver en journalist Herman Heijermans Jr. (Rotterdam, 1864 – Zandvoort, 1924) had al heel wat geschreven voordat hij in 1908 naar Berlijn vertrok. Meestal had hij succes, maar een enkele maal werd een stuk van hem uitgefloten. Zou zoiets nu nog bestaan bij een premiére? Veel van Heijermans stukken waren al in Berlijn opgevoerd. Hij kreeg er geen cent voor, want Duitsland was niet aangesloten bij de Berner Conventie. Dat werd na zijn Berlijner burgerschap beter, maar de geldelijke zorgen bleven want Heijermans leefde soms luxueus.
In ieder geval waren zijn contacten in de Duitse hoofdstad zo goed dat hij hetzelfde jaar al toegang kreeg tot het Berliner Tageblatt. Die krant drukte dat zijn impressies af, waarna een Nederlandse vertaling verscheen.
Veel Nederlanders kennen de geschiedenis van Berlijn een beetje. Vooral die van de stad tijdens de Weimarrepubliek toen de stad de toon aangaf wat betreft kunst, mode en uitgaan. En daarna kennen de meesten de stad in ruïnes, tenminste van de foto’s, inclusief de ondergang van het Derde Rijk met de lichamen van Hitler en zijn geliefde Eva Braun.
Maar hoe zag het Berlijn er van vóór de Eerste Wereldoorlog uit. Heijermans laat het ons zien. Hij bezocht een daklozencentrum, ging – hij bleef vaak de reizende reporter- in de hele vroege morgen met een bloemenverkoper mee. Bloemen waren altijd gewild. Op bruiloften en begrafenissen. Bij feesten en ‘s avonds laat als een verlept hoertje nog wat kleur tevoorschijn wilde toveren en een late boemelaar een roos in zijn knoopsgat stak. Van de luxe is niets te merken als Heijermans met vrouw en kind een kamer huurt bij een hospita en een schril beeld schetst van de inhalige verhuurster die vriendelijk lijkt, maar al snel een vlek op haar nieuwe tafelkleed ontdekt en schrikbarende prijzen berekent voor armoedige avondmaaltijden. Het aantal suikerklontjes bij de thee wordt van drie naar twee teruggeschroefd.
Heijermans wist uitstekend ‘de andere kant’ te portretteren.
Heijermans Jr., Herman (1908). Een wereldstad. Berlijnsche impressies en schetsen. Amsterdam: H.J.W. Becht. I.g.st., vergeeld papier, enige roestvorming. Gebonden, 199 pp., 1e druk. € 38,50 (incl. pak- en verzendkosten binnen Nederland). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijvoorbeeld over en van Heijermans Jr.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In het schitterend uitgegeven boek van Jonathan Swift (1667-1745) Gulliver’s Travels is voorin het ex libris van Freeman Clarke Samuel Roper (1820-1896) geplakt: “Spes Mea in Deo” ofwel “mijn hoop is op God”. Freeman C.S. Roper was in de 19e eeuw een bekend natuurwetenschapper en botanist. Hij verzamelde niet alleen werken over microscopen, maar was ook geïnteresseerd in de flora van het Eastbourne & Cuckmere district (waar hij ook woonde). Over beide thema’s stelde hij catalogi samen.
In elk geval was Freeman C.S. Roper ook de bezitter van een zeldzaam mooi exemplaar van Gulliver’s Travels van Jonathan Swift. Dit boek kwam later in de collectie van Igor Cornelissen terecht. Het exemplaar bevat 400 houtgravures van Jean Jacques Grandville (pseudoniem van Jean Ignace Isidore Gérard (1803-1847). Grandville was een dolle liefhebber van satirische humor en daarom buitengewoon geschikt als illustrator van Gullivers Travels. Dit boek van Swift is immers in de eerste plaats een satirisch werk; het drijft de spot met de Europese samenleving, de moraal en de wetenschap.
Ik heb het boek (een moderne variant) als jongetje van tien of twaalf in handen gehad, ook rijkelijk geïllustreerd; ik herinner mij tekeningen van Lemuel Gulliver die ergens aanspoelt op een strand van een of ander eiland en daar – in mijn herinnering – belaagd wordt door monsterlijke wezens. Díe tekeningen heb ik in deze versie niet kunnen terugvinden tussen andere fascinerende gravures van Grandville.
Voor mij is nu wel zeker dat dit het eiland Lilliput geweest moet zijn. De wezens daar zijn minuscule mensen met een lengte van ongeveer 15 centimeter. Op het eiland is er strijd gaande over de ware godsdienst en de politiek (de Tories en de Whigs), gesymboliseerd door de strijd om het eitje en de oorlog om de hakken: aan welke kant maakt met zijn eitje open (aan de bolle of de spitse kant) en draagt men lage dan wel hoge hakken)? Uiterst belangrijke vragen, net zoals de antwoorden natuurlijk.
Lemuel Gulliver raakt ook nog betrokken bij een oorlog tussen Lilliput en het eiland Blefuscu en helpt de Lilliputters totdat hij van verraad wordt beschuldigd en men hem het gezicht dreigt te ontnemen. Maar hij ontsnapt. En daar gaat het om: blijven ontsnappen totdat eens de dood er op volgt. Edoch, Spes Mea in Deo.
En zo zijn er nog drie delen. Wat een genot!
Swift, J. (1840). Travels into Several Remote Nations of the World [by Lemuel Gulliver, first a Surgeon an then a Captain of Several Ships in four parts. Illustrated with upward of four hundred wood-engravings from designis of Grandville. With Copious Notes, A Life of the Author, and An Essay on Satirical Fiction by W.C. Taylor]. London: Hayward and Moore. I.z.g.st., gebonden in kalfslederen band, titel in goudopdruk, geringe roestvorming, prachtige schutbladeren, 508 pp. Zeldzaam. Uit de collectie van Igor Cornelissen. € 225,00 (incl. pak- en verzendkosten, ook binnen Europa). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Het congres van Wenen vond plaats in 1815, maar Harold Nicolson (1886-1968) pakt het breed aan, zoals hij alles breed aanpakte. Deze diplomaat, schrijver en politicus, werd in 1886 in Teheran geboren waar zijn vader gezant was.
Nicolson vond, toen hij in later jaren terugkeek, zijn leven nogal mislukt. Vreemd want hij schreef 125 boeken was lid van het parlement en werd onderminister. Zijn belangstelling was heel breed. Hij schreef o.a. over Verlaine, en Swinburne en kreeg, hoewel hij kort lid was geweest van een fascistische partij, toegang tot de koninklijke archieven om een biografie over George V te schrijven. Vanaf 1930 woonde hij op kasteel Sissinghurst dat hij met zijn vrouw, de dichteres Vita Sackville-West in oude glorie herstelde. Zijn vrouw maakte van de uitgebreide tuinen een lusthof die nu jaarlijks door tienduizenden toeristen worden bezocht, maar Harold knipte zelf ook wel met zijn rozenschaar. Ik was een van die bezoekers en dacht meer aan de schitterende rozen en altijd groen bemoste muren dan aan het Congres van Wenen.
Het congres van Wenen gaf Nicolson de gelegenheid om de herordening van Europa na de val van Napoleon te voorzien van ruim bemeten steigers. De Heilige Alliantie, een vaag bondgenootschap tussen het Rusland van tsaar Alexander, Pruisen en Oostenrijk moest een tegenwicht vormen tegen de ideeën van de Franse Revolutie. Vaag was het omdat het stoelde op christendom en begrippen als barmhartigheid en naastenliefde. De tsaar zou bij dat plan beïnvloed zijn door de Baltische mystica barones Barbara Juliana von Krüdener, een naam waarvan je denkt dat hij door een tweederangs romancier is verzonnen. Nicolson vond bronnen waaruit kan blijken dat zij dankzij (of ondanks?) haar mystiek het bed deelde met de tsaar. Een avontuurtje dat niet heel lang duurde, maar genoeg was voor de Heilige Alliantie.
Ondanks mijn aanzwellende hang naar het vegetarisme genoot ik ook van Nicolsons beschrijving van de mondaine genoegens tijdens die maanden durende onderhandelingen. Recepties, bals, banketten, tombola’s, spiegelgevechten… Er leek geen einde aan te komen. Tijdens de jachtpartijen werd, volgens een ooggetuige, een onnoemelijk aantal everzwijnen, herten, hazen en ander wild onder luide bijval der toeschouwers omver geschoten. En dan waren er nog de kleinere avondjes in de huizen van de Weense upper ten.
Nicolson schreef in ieder geval niet saai.
En wat zijn sombere terugblik op zijn eigen leven betreft, misschien dat de verklaring gezocht moet worden in zijn huwelijk. Zijn vrouw was lesbisch (Virginia Woolf was een van haar vriendinnen) en hij homo, beiden ook biseksueel, en hun verhoudingen dienovereenkomstig. Maar dat moet toch op dat schitterende Sissinghurst een welkome afleiding zijn geweest voor het graven, spitten, zaaien, planten, dichten en boeken schrijven?
Nicolson, Harold (1948. Het congres van Wenen. De samenwerking der geallieerden in de jaren 1812-1822. Amsterdam: Querido Uit het Engels vertaald door E. Lopes Cardozo. I.z.g.st, gebonden in blauw linnen met gouden belettering. Met mooie stofomslag, 344 pp., illustraties en bibliografie, vertaling Lopes Cardoza. Met frontispiece (schilderij naar een tekening van Isabey). Ex Libris van A.J. Blydestein. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 21,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Bij zijn eerste reis in 1930, georganiseerd door de Nederlandse vertegenwoordiger van het Russische reisbureau Apie Prins, werd Philip Mechanicus vergezeld door architect H.P. Berlage en de kunstenaar Henri Pieck die op dat moment voor de Russische geheime dienst werkte. Pieck schreef een dik boek over de reis die alleen maar lof bevatte. Mechanicus daarentegen was kritisch en noemde de geheime dienst die iedere Rus in de gaten hield en hij wist ook al dat in de Ljoebjanka gevangenis de opgeslotenen onder erbarmelijke omstandigheden moesten leven.
Mechanicus was vooral nieuwsgierig, zoals het een journalist betaamt. Toen hij als jood in Westerbork zat (in afwachting van zijn transport naar en dood in Auschwitz) schreef hij In Depot dat lang na zijn dood werd uitgegeven. Een buitengewoon belangrijk boek.
Philip Mechanicus schreef over de seksuele wetten in Rusland (op de praktijk kon hij natuurlijk geen zicht hebben), de film en de economische toestand. Het jaar 1931 was volgens hem een kritiek jaar. De hongersnoden in de Oekraïne moesten nog komen. Het grote enthousiasme die merkbaar was bij het begin van het vijfjarenplan was nog niet gedoofd, maar wel aanmerkelijk teruggelopen.
Het is jammer dat we niet meer te weten kunnen komen wie Mechanicus’ bronnen waren. Met wie sprak hij? Kende hij voldoende Russisch of moest hij het doen met (voorgeprogrammeerde? ) tolken?
In deze tijd, waarin Nederland over slavisten en kremlinologen beschikt, is het interessant te lezen hoe Mechanicus zich een weg baant door dat enorme en zelfs deels ondoordringbare land. Dat laatste is nog altijd zo, al weten we nu veel meer dan het Handelsblad toen kon weten. Wat Mechanicus zag, noteerde hij: de onafzienbare stoet van haveloze, dakloze wezen, bedelend langs de straten.
Als terzijde blijve niet onvermeld dat de toenmalige liberale hoofdredacteur van het Handelsblad, Von Balluseck, fel anti-nazi, afstamt van een Russische familie. Hij werd tijdens de bezetting door de Duitsers gearresteerd, kwam later en werd en na 1945 diplomaat.
Mechanicus, Philip (z.j.[ca. 1933]). Russische reisschetsen. [Verzamelde reisbrieven, overgenomen uit het Algemeen Handelblad van 1930, 1931 en 1932, met een voorwoord van D.J. von Balluseck.]. Uitgave van het Algemeen Handelsblad. Redelijk; omslag 'hersteld' (zie foto). Binnenwerk goed. 111 pp., met illustraties. Met ex libris van J. Kortenhorst. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 15,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: mechanicus
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De Russische reisschetsen van Philip Mechanicus
De in Middelburg geboren P.H. van Moerkerken Jr. (1877-1951) studeerde in Utrecht Nederlandse letteren. Hij promoveerde in 1904 op De satire in de Nederlandse Kunst in de Middeleeuwen. Tijdens zijn leraarschap werd hij aan de Academie voor Beeldende Kunst benoemd tot docent in de iconografie. Hij is ook bekend geworden als boekbandontwerper en illustrator. En hij schreef onder het pseudoniem Peter Dumaar.
Toen de criticus Kees Kelk hem in 1951 in De Groene Amsterdammer herdacht, noemde hij Van Moerkerken een miskend talent. Achter het mombakkes leek daar enige verandering in te brengen. Deze studie over Shakespeare verscheen kort voor de dood van Van Moerkerken. In het goed geïllustreerde boek wordt – en niet voor het eerst – de vraag opgeworpen of Shakespeare werkelijk de auteur is van de aan hem toegeschreven toneelstukken en sonnetten.
Was niet veeleer graaf Edward De Vere de schrijver? Shakespeare was al eerder getypeerd als een charlatan, een analfabete derderangs toneelspeler die onmogelijk op de hoogte kon zijn van het wel en wee der vorstenhuizen. De Vere was dat in ieder geval wel. Die verkeerde aan het Britse hof en kwam zelfs in de Tower terecht. Hij zou gesympathiseerd hebben met het roomse geloof. En dat was niet het enige. Dat verblijf in de Tower was niet voor goed, want De Vere vocht daarna nog enkele jaren met de Hollanders mee tegen de Spanjaard.
Het is alsof ik zelf al iets van argwaan had. Toen ik Stratford-upon-Avon bezocht bezocht ik het geboortehuisje van Shakespeare niet, hoewel het bij de rondreis was inbegrepen. Was dat niet allemaal namaak? Maar misschien had ik geen zin me mee te laten voeren in de lange rijen der toeristen. Ik verzeilde in een antiekwinkeltje en kocht daar voor mijn verzameling een mooi antiek antiekpotje. Dat was tenminste iets voor echte schrijvers.
Ooit bezocht ik de schrijver C.J. (Kees) Kelk die Van Moerkerken “een miskend genie” had genoemd. Het was kort voor zijn dood voor een interview in Vrij Nederland. Dat was overigens niet makkelijk. Kees ontving me met grote vreugde. Helaas was hij geteisterd door een herseninfarct, waardoor hij met moeite slechts enkele woorden kon uitbrengen. Was het waar dat hij altijd zo mild over boeken had geschreven? Ja. Omdat-ik-weet-dat-het-zo-moeilijk-is-een g-g-goed-boek- te -schrijven.
En die boeken die hij over wijnen had geschreven. Nee dat was niet moeilijk geweest. Waar was daar de kern van geweest. Kees lachte. Bij wijn ging het om de k-k-kwali-teit. Van Moerkerken kwam lang na zijn dood nog in het nieuws, maar dat kwam door zijn zoon, de bekende fotograaf Emiel van Moerkerken die het archief van zijn vader bij het letterkundig Museum opeiste. Dat wilde het Museum niet omdat de nalatenschap aan het Museum was geschonken. Hoe dat conflict is afgelopen, weet ik niet. Bovendien is dat veel minder interessant dan het achterhalen van de schrijver van Hamlet en al die andere meesterwerken. Die discussie woedt nog steeds voort.
Moerkerken, P.H. van (1950). Achter het mombakkes. Amsterdam: G.A. van Oorschot. Geïllustreerd, frontispiece met afbeelding van Edward de Vere. Met verantwoording afbeeldingen, noten, 154 pp. Beschadigd stofomslag. Bijgevoegde krantenknipsels geven enig inzicht in de figuur van prof. P. H. van Moerkerken en Kees Kelk. € 16,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Vroeger – nog niet eens zo lang geleden – was alles anders en wist men in de Rode Familie wie A.B.K. was. Toen wel. Sommigen noemen hem de eerste columnist, schrijver van het ‘hoekjesstuk’. Dat zijn dan vaak de lezers van Het Parool. Zij begonnen hun dag met de kronkel van Simon Carmiggelt; de dagelijkse kronkel.
De columnist Kleerekoper, zionist én socialist, was politieker en had een, om het zo te noemen, fijne neus voor het antisemitisme. Geen wonder dat zijn stukjes uit de jaren dertig daar vaak over gaan.
Kleerekoper was geen makkelijk mens in de omgang. Hij was nogal bewust van zijn eigen voortreffelijkheid. Aan zijn toewijding voor de socialistische zaak bestaat geen enkele twijfel. Tal van fondsen werden door hem opgericht. Voor bedelen schaamde hij zich niet. Mits voor de goede zaak. Hij was de zoon van de rabbijn in Tiel. Aan bijbelkennis ontbrak het hem niet en dat maakte dat hij in zekere kringen werd gevreesd.
In 1929 werd A.B.K. getroffen door een ellendige ziekte. Toen hij een paar jaar later het ziekenhuis mocht verlaten had hij twee verlamde benen. Hij bleef voor Het Volk schrijven. Bij redactievergaderingen, die bij hem thuis plaatsvonden, leefde hij op. Hij moest mensen zien en horen. Voor zijn ziekte reisde hij met de trein het hele land af voor spreekbeurten. Hij nam dan de derde klas want dan hoorde je wat er onder het volk leefde. In mijn tijd bij Vrij Nederland konden redacteuren al een leaseauto krijgen. Dit alles terzijde, net als de constatering dat er tegenwoordig honderden ‘columnisten’ zijn die allemaal (n)iets te melden hebben.
De zwaar zieke Kleerekoper kreeg tijdens de oorlog een kleine voorkeursbehandeling. Hij werd niet gedeporteerd, maar mocht zijn laatste weken doorbrengen in een joods ziekenhuis. Daar bezocht partijgenoot Willem Drees hem nog met als geschenk drie gebakken scholletjes. Die heeft hij niet meer kunnen opeten. Hij werd op Muiderberg begraven. Zijn zionistische vrienden, die enkelen die nog niet waren opgepakt, mochten hem niet op zijn laatste tocht begeleiden.
Kleerekoper, A. (1933). Oproerige krabbels [verzameld en ingeleid door Joh. Winkler]. Amsterdam: Querido. I.z.g.st., zwartlinnen band met rode belettering. Bandontwerp van Fré Cohen. Gebonden in linnen, 181 pp., 1e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen. Foto auteur als frontispiece, 2e bundel (vijftien jaar na de 1e). Incl. 2 originele krantenknipsels met columns van ABK (uit jaren dertig). Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Een korte geschiedenis over het Engelse volk, maar wel in vier dikke delen en met schitterende illustraties. Niet alleen hoe de slaapkamer van een Engelse lady eruit zag en hoe koningin Elisabeth zich al biddend tot het Opperwezen wendde, maar ook hoe in de veertiende eeuw kippen werden gevoerd en een paard werd beslagen. De vier delen vullen in totaal 1906 pagina’s. Men is bijna geneigd dat ‘short’ te zien als ironie, waar de Engelsen sterk in zijn. De historicus John Richard Green (1837-1883) had een zwakke gezondheid (longen) en had haast met het afmaken van zijn meesterwerk. Zijn Short History verscheen in de jaren 1878-1880 voor het eerst (maar zonder illustraties).
In deze editie, uitgegeven na de dood van Green, zijn talloze illustraties opgenomen en die maken deze uitgave bijzonder. Tot op de dag van vandaag verschijnen er herdrukken van deze uitgave uit 1892-1894.
John Richard Green (1837-1883) die eerder geestelijke was, maar later in Oxford geschiedenis studeerde wilde geen boek schrijven over veldslagen, dus niet over hoe de ene helft van de mannen een ander deel afslachtte, maar over de gewone mens in het veld. Toch veel afbeeldingen van kastelen, fraaie landhuizen. graven, koningin Elisabeth in gebed maar ook ‘onze admiraals De Ruyter en Tromp, een Iers melkmeisje, een schoenmaker en zijn (spaarzame) gereedschap en een keukenmeid. Opvallend voor zijn brede en ongewone belangstelling is bijvoorbeeld ook een afbeelding van het schip Bellerophon waarmee Napoleon naar St. Helena werd vervoerd. Wie heeft er (nu nog) ooit van dat schip gehoord?
Green besteedt de nodige aandacht aan religie en de daarbij behorende twisten. De Puriteinen en de Pilgrim Fathers (waarvan een groep in 1609 naar Leiden vluchtte en daar asiel verkreeg) krijgen veel aandacht. Hij schrijft ook over de predikant John Bunyan die in bevindelijke kringen nog met grote instemming wordt gelezen, meestal in een Nederlandse vertaling. Je gaat meeleven als je, in deel III de prent ziet van het in 1687 gebouwde lokaal in Southwark waar Bunyan en zijn volgelingen bij elkaar kwamen. In de Londense wijk Southwark herinnert in Zoar Street niets meer aan de geestelijke arbeid van Bunyan. Het is nu een saai stukje straat in een vooral door naargeestige banken en hoge kantoorgebouwen overheerste buurt.
Later dan Bunyan spelen de grote koloniale overwinningen die een rol in Greens overzicht krijgen. De tijd dat Groot Brittannië een wereldmacht wordt. In 1759 noteert de schrijver Horace Walpole: ‘We are forced to ask every morning which victory there is for fear of missing one.’ Conservatieve politici als Boris Johnson zullen met gevoelens van heimwee aan die tijd terugdenken.
Green, J.R. (1892-1894). A Short History of the English People. Illustrated edition by Mrs. J.R. Green and Mrs. Kate Norgate. London/New York: MacMilland and Co. Preface and introduction by Alice Stoppord Green (background of the illustrated edition), Preface of the First Edition by J.R. Green. Contents and notes on the illustrations [All Volumes], 1906 pp. Ex libris Robert Russell Needham Baron. Good, light foxing. In blue cloth bindings with gilt lettering to the spines and gilt embellishment to the front boards. There are coloured maps to the front of Volume I and IV and a fold-out map to the front of Volume III. With numerous black and white illustrations throughout all volumes.
Very scarce edition (not founded) € 285,00 (incl. shipping within The Netherlands). Interested? Contact us.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
John Lukacs was een in Boedapest geboren historicus (katholieke vader, joodse moeder) die zeer productief was. In 1946 toen hij de communistische heilstaat in zijn land al zag aankomen, vertrok hij naar de Verenigde Staten waar hij colleges ging geven aan het Chessnut Hill College in Philadelphia. Hij steekt in veel van zijn boeken zijn lof over Winston Churchill niet onder stoelen of banken. Hij zag hem als de grootste staatsman van de twintigste eeuw. Hij trok van leer tegen het populisme dat hij, lang voordat men hier wakker werd, als een groot gevaar zag. Vroeger werd men bespeeld door aristocraten, daarna door democraten, maar de uitwerking was niet hetzelfde.
In Vijf dagen in Londen beschrijft Lukacs nauwkeurig wat er in en rondom de regeringsgebouwen in Londen gebeurde, maar ook wat de man (en zijn vrouw) ‘in the street’ ervan dacht. Tegengestelde meningen. Overal. Er waren ook vrouwen die niks voor de voortgezette oorlog voelden. Als er een vergelijk met Hitler mogelijk was, dan hadden ze tenminste hun man weer thuis. Levend. Op 1O mei was Chamberlain afgedankt en Churchill benoemd tot regeringsleider. Chamberlain was de man die dacht dat hij met Hitler een overeenkomst kon sluiten. Peace in our time. De vlaggen werden uitgehangen. Maar Hitler slokte Tsjechoslowakije op en dat deed het prestige van Chamberlain geen goed. En dat was nog maar het begin. Churchill bestreed Hitler vanaf 1932 in redevoeringen en artikelen. Die werden in heel Europa afgedrukt. Of ze ook gelezen en begrepen werden, is een ander ding.
Lukacs noteert dat allemaal. Heel bijzonder is dat hij vertelt dat Churchill als regeringsleider zijn afgedankte voorganger nodig had. Die is namelijk nog altijd de aanvoerder van de Conservatieven in het Lagerhuis en Churchill wordt door velen van hen, hoewel partijgenoten, toch met wantrouwen bezien, met hoorbaar wantrouwen ook. Churchill krijgt Chamberlain aan zijn kant tijdens de discussies die soms in afgesloten ruimtes worden gevoerd. Churchill toont zich niet haatdragend tegenover zijn voorganger. Integendeel. Chamberlain is daar gevoelig voor en ziet eindelijk in dat er met Hitler niet te onderhandelen valt.
In Nederland is ook vijf dagen gevochten. Hier en daar met heldenmoed. Maar wij hadden nauwelijks wapens. Er was maar één tank. Alleen op de Afsluitdijk stonden moderne bunkers met afweergeschut. Toen de mannen daar hoorden dat Nederland had gecapituleerd moesten ze huilen. Ze hadden op het Kornwerderzand toch de Moffen tegengehouden? Over onze vijf dagen oorlog tegen Duitsland schreef Loe de Jong een heel boek in zijn reeks over het Koninkrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Lukacs schreef een spannend boek over vijf dagen.
In Engeland was het met de bewapening maar net iets beter gesteld dan in Nederland. Churchill wist dat, maar van een toegeven aan Hitler wilde hij niet weten. Dat maakt hem tot een groot staatsman. Die paar dagen die beslissend werden voor de toekomst van een bevrijd en democratisch Europa waren beslissend. In ieder geval voor het deel waar wij in leven. Zo lang het duurt.
Lukacs, J. (2005). Vijf dagen in Londen. Mei 1940. Amsterdam: Mets & Schilt. I.z.g.st., als nieuw, gebonden in lichtblauw linnen met stofomslag en leeslint. 1e druk. Vertaling Paul Syrier, met bibliografie en noten. Uit de collectie Cornelissen. € 20,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De herinneringen van Catharina Magdalena van Hille-Gaerthé (1881-1958), dochter van een Zwolse huisarts, beslaan de jaren 1881-1914. Dat zijn de jaren dat niemand het in zijn malle hoofd kreeg om Zwolle ‘op de kaart te zetten’ en het evenmin nodig werd geachten, om de stad te promoten als Hanzestad.
In de Mijmeringen, die voor de Zwolse Courant zijn geschreven en werden gepubliceerd in de jaren 1956-1958, is Zwolle nog een rustige provinciestad met weinig industrie. Een ambtenarenstad heette het in mijn jeugd. Nu is het een stad met studenten, hoewel er nergens een hoogleraar rondloopt. In de tijd van Van Hille was de Diezerstraat een winkelstraat maar van ‘ketens’ had men niet gehoord en zelden stond een pand leeg. Een winkelier begon zijn zaak in de overtuiging dat zijn kinderen het tot grotere bloei zouden brengen. In die Diezerstraat stond nog de Oude Gaper. Daar waren er toen al weinig meer van in Nederland. Soms is het een neger, legt Van Hille uit. Ook dat woord is nu taboe en de Oude Gaper is al jaren verdwenen.
Aandoenlijk is haar beschrijving van de boerinnen in klederdracht die hun groente en bloemen verkochten. Een enkele keer zie ik nog vrouwen uit Staphorst in klederdracht. Ook dat verdwijnt.
Ik zou het boekje van Van Hille vooral rustgevend willen noemen. Zoals het was en nooit meer terug zal komen. Niemand voelde toen de behoefte om zijn deur te vergrendelen. Zelfs het Heilsleger dat ze beschrijft, met de vrouwen die met hun Halleluja hoeden in het begin werden uitgejouwd, zie ik nooit meer. Vroeger nog wel. Ze hadden een pand in de Diezerstraat. Daar zal nu ook wel een keten in zitten als er niet al een bordje met Te Huur op staat.
Hille-Gaerthé, C.M. van (z.j.). Zwolse mijmeringen. Herinneringen aan de jaren 1881-1914. Zwolle: Erven J.J. Tijl. Omslag met vlekken, gebruind papier. 71 pp., met illustraties. Uit de collectie Igor Cornelissen. Met meerdere foto's, € 12,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ik vind Jan Hanlo een liefdevolle surrealist, al hebben deskundigen hem ongetwijfeld beter, laten we zeggen wetenschappelijker getypeerd. Met liefdevol bedoel ik bijvoorbeeld zijn korte verslagje hoe hij ‘s morgens vroeg om vijf uur, om en om met een merel een lied fluit. Jan is dan één met de natuur.
Hij werd tot de vijftigers gerekend en dat gold zeker voor wat zijn leefwijze en drankzucht betreft, maar hij kon of wilde niet leven zonder zijn katholieke god. Zo was hij opgegroeid. Als hij in Ierland ‘s morgens vroeg naar zijn goedkope hotel loopt na een vermoeiende nacht informeert hij bij een omstander waar een roomse kerk is. Hij moest immers zijn zondagsplicht vervullen. Dat hij zich in de dag vergist, maakt het verhaal nog komischer. En al heb ik dan nooit in een Iers kippenhok de nacht doorgebracht ik herkende de door Hanlo opgeroepen sfeer van dat land. Hetzelfde merkte ik toen ik zijn korte verhalen las over Sevilla. Ook daar was ik eens, vele jaren later, maar het leek of ik dezelfde Spanjaarden en zigeuners had ontmoet.
Als hij in tien regels uitlegt waarom het zo moeilijk blijft non-figuratieve kunst mooi te vinden (‘het stelt immers niets voor’) en opmerkt dat hij aan avondlucht of zonsopgang niets aan vindt, maakt hij voor één gewaarwording een uitzondering. Bij een zonsopgang meende hij één keer ‘ergens in de vorm van zo’n wolk de neus van mijn grootmoeder te onderscheiden en toen vond ik het ineens mooi.’
Ik had het moeten zeggen: Je hebt gelijk Jan, het hoeft allemaal niet zo ernstig, maar nou net die ene keer dat ik Jan Hanlo ontmoette en met hem de stad introk, werd hij in korte tijd zo straalbezopen dat hij mijn woorden niet gehoord zou hebben.
Hanlo, J. (1966). In een gewoon rijtuig. Amsterdam: G.A. van Oorschot. I.g.st., omslag licht beschadigd (bovenzijde rug). Paperback/softcover met flappen, 279 pp., € 15,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #Hanlo
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Zojuist arriveerde het nieuwste nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift (37e jrg., nr. 4, 2020). Daarin aandacht voor het afscheid van Annèt Bootsma als hoofdredacteur. Meer dan de helft van het bestaan van het ZHT drukte zij haar stempel op het tijdschrift. Net als twee andere medewerkers (Wim Huijmans en Wim Coster) stopt zij met de redactie van het tijdschrift. Dat is een stevige aderlating voor het tijdschrift dat mede door hun inbreng een professionele uitstraling kreeg.
In dit nummer ook volop aandacht voor het egodocument. Een bron die door Bootsma zeer wordt gewaardeerd. De artikelen over Steven van Egten, maar ook dat van Harry Koopman (over zijn katholieke jeugd in het verzuilde Zwolle) zijn gebaseerd op egodocumenten en herinneringen. Belangrijk voor een levend contact met de wereld van gisteren.
Verleden en toekomst van de Zwolse architectuurgeschiedenis komen naar voren in het gesprek met oud-wethouder Margriet Meindertsma die met verbazing en ongerustheid de tomeloze ambitie op het Zwolse stadhuis gadeslaat: Zwolle moet de vierde topregio in het land worden. Meindertsma formuleert het omzichtig: ‘Deze groeiambitie past niet bij Zwolle. Het is te veel, te hoog, te dicht op elkaar en vooral te duur’. De gaten in het historisch centrum van Zwolle en de vernielzucht van de heren bestuurders uit het recente verleden (jaren zestig) zou toch iets moeten betekenen als het gaat om deze ambities, zou ik daaraan willen toevoegen. Ed Anker van de ChristenUnie, verantwoordelijk wethouder, is misschien nog aanspreekbaar op de torenbouw van Babel die nergens toe leidde dan tot verwarring en verval. Dit natuurlijk terzijde.
Jan van de Wetering schrijft een boeiend artikel over de Zwolse socialist Louis Cohen (1864-1933) die een maand werd opgesloten in ‘Hotel de Houten Lepel’, waarin nu het drie-sterrenrestaurant De Librije is gevestigd. Huidige bezoekers moeten haast wel in huizen met gouden lepels zijn geboren om daar van de tafel te snoepen, maar ook dit terzijde. Het is een mooi verhaal geworden, mede door het gebruik van een bron die zeer concrete informatie verstrekt over het dagelijks leven in de Zwolse gevangenis (Enquête over de behandeling van Politieke misdadigers in Nederlandsche Gevangenissen). Daarnaast besteedt Van de Wetering aandacht aan Domela Nieuwenhuis, Herman Heijermans en drie van de twaalf apostelen uit de socialistische beweging. Kompaan Igor Cornelissen zal er van smullen. Dat is zeker.
Voor het lidmaatschap van de Zwolse Historische Vereniging kunt u zich aanmelden op de website. U ontvangt dan jaarlijks vier nummers van het tijdschrift.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #ZHT, #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Mogen wij de In memoriams in de pers geloven dan zijn ons de laatste jaren vele Grote Staatslieden ontvallen. Na Den Uyl werden Kok, Van Mierlo en Lubbers de hemel in geprezen voor zover zijn daar al niet in vertoefden. Langer geleden was Willem Drees aan de beurt. Maar een socialist die mede verantwoordelijk was voor twee koloniale oorlogen kan men toch moeilijk een groot staatsman noemen. Twijfel aan zoveel eerbewijs is gerechtvaardigd.
Abraham Kuyper riep tijdens zijn leven veel weerstand op. En niet alleen ter linkerzijde en bij de liberalen. Toch was hij zeker een groot Staatsman. Niet omdat de Geldersche Kerkbode en het Predikbeurtenblad na zijn dood hem als zodanig beschreven. De hele vaderlandse pers huldigde hem. Zelfs de communist David Wijnkoop noemt hem een groot staatsman “sedert de zatheid der regenten” hier placht te regeren. Hij was de agitator, een volkstribuun en organisator van een volksklasse die in de verdrukking was geraakt, de ‘kleine luyden’. Bovendien, benadrukt Wijnkoop, had Kuyper Oranje laten bukken. Natuurlijk, zijn enige ideologie was die van de clericalen. Maar er zouden andere tijden komen met andere leiders.
Ook in de buitenlandse bladen was de lof groot, waarbij in dit rijk geïllustreerde boek de bijdrage uit de Pester Lloyd opvalt. Dat was wel verklaarbaar, want Kuyper had Hongarije bezocht en er veel dingen geprezen. Belangrijk was de verbondenheid met de Hongaarse gereformeerden. In Hongarije was ook bekend dat Kuypers dochters zich meermalen hadden ingespannen voor de opvang in Nederland van de door de oorlog verzwakte Hongaarse kinderen.
De foto’s van familie, medestanders (o.a. opvolger Colijn), woonhuis, uitvaart en begrafenis zijn curieus. Een illustratie valt extra op: het Koningshuis had zich (waarschijnlijk met tegenzin, maar dat staat er niet bij) laten vertegenwoordigen door hoogwaardigheidsbekleders.
Enige merkwaardige knipsels zaten in het boek waaronder een verslag van de schaker Jan Hein Donner (ARP geslacht) over een jazz lezing die hij in 1944 bijwoonde. Twee dochters van Kuyper hadden verontwaardigd het zaaltje verlaten toen de inleider een lans brak voor jazzmuziek. Negro spirituals, mits zoetsappig, konden nog door de beugel. Jazz was vele stappen te ver. Jammer dat dit soort schijnbaar onbetekenende details zo vaak buiten de geschiedschrijving blijven. Dit boek komt overigens uit de nalatenschap van een van de dochters van Abraham Kuyper.
Kuyper, H.H. (samensteller & inleiding). Gedenkboek ter herinnering aan het overlijden van dr. A. Kuyper en de sprake die daarbij uit de pers voortkwam. Amsterdam: W. ten Have. I.z.g.st.. Gebonden met illustratie (in 3D) op voorplat, 320 pp., 1e druk. Met illustraties. Uit de collectie Igor Cornelissen. Voorheen eigendom van Cath. M.E. Kuyper (dochter van Abraham K., naam op voorblad). Met veel fotomateriaal en krantenknipsels. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Vanmiddag wandelden wij rond de middeleeuwse stad Zwolle. De late middagzon stond op de huizen aan de overkant van de gracht bij Groot Wezenland. Hoe schoon het licht was dat over de bomenrij het spaarzame groen en de stenen muren streelde is onbeschrijflijk.
Er waren weinig wandelaars op de been. Verbeeld ik mij dat de mensen op nieuwjaarsdag meer ingehouden zijn? Leeft op die dag het besef van nog niet gerealiseerde mogelijkheid; van een ongereptheid waarbij alleen sneeuw ontbreekt? Witheid die alles bedekt en daardoor het nog niet ‘verschmutzte’ accentueert? Even verderop stonden vier witte duiven op het dak van een van de panden aan de Diezerkade. Ze keken allen één richting op, alsof daar het heil ophanden was. Plots voegt zich een spreeuw bij hen. Met het verschijnen van de zwarte spreeuw, de dissonant, versprongen mijn gedachten naar de docentenkamer van een MEAO, midden jaren tachtig, waar collega dr. Ernst Verwaal (1934-2018), de blijmoedige godsdienstfilosoof, mij tijdens pauzes inwijdde in de geschriften van Martin Buber, het chassidisme, de literatuur – zoals in de verschrikkingen van de romankunst van Jerzy Kosinski (1933-1991) en wat al niet meer.
Jerzy Kosinski maakte naam met zijn roman De geverfde vogel dat het verhaal vertelt van een Joods jongetje dat tijdens de oorlog op het Poolse platteland bescherming zoekt en rondzwerft in een poging onderdak te krijgen. De titel van de roman verwijst naar een gebruik om een vogel in bonte kleuren te verven en vervolgens los te laten onder zijn soortgenoten. Die herkennen hem niet en verstoten hem uit de groep. Dat gaat niet zonder dood en verderf. De vogel wil met de troep mee – het is immers zijn troep – maar die wil hem niet. Ik herinner mij de afschuw bij het lezen van sommige passages uit het boek, maar tegelijk was er het vreemd genot van de herkenning. Het spel van afstoten en aantrekken: van geschilderd worden als ook van actieve onderdompeling in het ‘schmutzige’ bad dat wedergeboorte en vernieuwing belooft, maar niet zonder de prijs van verkleuring en vervreemding.
Het was maar even dat ik bij Kosinski en Verwaal toefde op de Zwolse Diezerkade. De spreeuw stond na mijn dromerij nog steeds vredig tussen de anderen. Volkomen zichzelf. Opgemaakt, noch geverfd, maar doodgewoon zwart tussen vier witte duiven. Thuisgekomen las ik dat Ernst Verwaal nog niet zo lang geleden overleed, en ook dat Jerzy Kosinski in 1991 een einde aan zijn leven maakte. Zijn roman De geverfde vogel is onlangs verfilmd. Ik weet niet of ik de film ga bekijken. De trailer is hier te zien.
De roman van Kosinski kan ik niet vinden. Als De geverfde vogel terecht is wordt hij niet losgelaten, noch verkocht.
Tags: #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor The Painted Bird en het licht op Groot Wezenland
De stukken van Henrik Ibsen (1828-1906) worden nog altijd gespeeld, ook in Nederland. Dat is al heel bijzonder voor een negentiende eeuwer. Ibsen was dan ook een hele grote Noor. Daar zijn er meer van. Knut Hamsun is een van die anderen en op radio 4 is nog geregeld werk van Edvard Grieg te horen. Wij van ’t Wasdom zijn geen skandinavologen, al zal de kompaan misschien een college kunnen geven over Kierkegaard of De reis van de voorganger van Olev Per Enquist of anders ik wel over een splinter van een links socialistische volkspartij in Noorwegen.
Terug naar Ibsen die, nadat zijn vader failliet ging, in “behoeftige omstandigheden” verkeerde. Hij ging al jong schrijven. Toneel. En dat bleef hij doen. In totaal 24 stukken. Met die stukken geldt hij als de voorbereider van de vrouwenemancipatie. Die eren hem. Althans, dat zouden ze moeten doen. Dat deed mijn moeder in ieder geval wel. Als ik als meisje was geboren, zou ik Nora hebben geheten. Mijn ouders hadden al een zoon en toen ik zeven jaar later in aankomst was, hoopte mijn moeder op een dochter. Een Nora dus. Mijn moeder zag het stuk, geschreven in 1879, maar waar en wanneer? Met Rika Hopper in de hoofdrol? Die naam noemde zij mij. Met regelmaat. De vier delen zijn verluchtigd met tal van foto’s. Ibsen zelf, zijn geboortehuis, zijn vrouw, studeervertrek en van de Nederlanders die in zijn stukken glorieerden. Op één van de afbeeldingen is Rika Hopper als Nora te zien. Rika werd bij haar dood geëerd als de grande dame van het Nederlandse toneel. Haar voorname dictie werd geprezen.
Bij de eerste opvoeringen van Nora waren er in Noorwegen demonstraties: voor en tegen. Want Nora ontpopt zich in het stuk als een zelfstandige vrouw die afscheid én afstand nam van haar overheersende, autoritaire man. Een scheiding. Ze gaf hem haar ring terug en hij moest de zijne afstaan. Ook dat nog? Ja, ook dat nog. En bovendien wilde ze geen geld van hem. Ze wilde zelfstandig zijn en zou wel zien hoe het verder zou lopen. In ieder geval op eigen kracht. Dat was een revolutionaire boodschap. Zeker in die tijd.
Ibsen bracht nog iets tot stand. Door zijn stukken werd de hegemonie van het Franse toneel doorbroken. Vertaalster J. Clant van der Mijl-Piepers vertaalde niet alleen vanuit het Engels, Duits en Frans, maar ook Noors en Deens. Later werd er wel kritiek op haar werk geleverd, omdat ze niet volledig zou zijn doorgedrongen tot Ibsens geest, werk en taalgebruik. Zoiets houd je onder kenners en mensen die het altijd beter weten. Wat ik niet wist, was dat ze contact had met Multatuli. Er was over en weer bewondering. Dat alles is en blijft interessant voor hen die weten (of willen weten) dat er ook voor de studentenrevoltes van 1968, ja zelfs voor de Russische revoluties van 1917 een boeiend geestelijk leven was in Europa waarvan veel sporen in Nederland zijn te vinden.
Ibsen, Henrik (1913). Dramatische werken [in vier delen]. Amsterdam: Meullenhoff. I.z.g.st., gebonden in groen linnen met goudopdruk (belettering). 2e druk. Met illustraties, vertaling J. Clant van der Mijl-Piepers. Met een inleiding van dr. W.G.C. Bijvanck. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Jan Romein (1893-1962) bedankt een aantal mensen die hem een dak boden ‘in de dagen der vervolging’. De marxistische hoogleraar in de geschiedenis zat een deel van de bezetting gevangen en dook na zijn vrijlating onder. Voor het schrijven van zijn studie kreeg hij hulp omdat hij zelf de universiteitsbibliotheek niet kon bezoeken.
Romein toont in deze studie een brede aanpak wat ook in zijn andere werk (soms samen met zijn vrouw Annie Romein-Verschoor) ook nimmer ontbrak. Hij behandelt heel veel biografieën en hun schrijvers. Hij noemt drie kenmerken van de moderne biografie: 1. de onbevangenheid van de biograaf 2. zijn psychologisch doordringingsvermogen en 3. de gecompliceerdheid van het psychische beeld. Een volstrekte scheiding tussen de oudere en de moderne biograaf valt weliswaar niet te trekken, maar het is voor Romein duidelijk dat Karl Brandi, die het leven van Karel V beschreef, als goede Duitser leed aan een ‘ongeneeslijke elephantiasis van de ontzagsknobbel’. Daarom werd de vraag waarom de keizer leed aan besluiteloosheid en hij maar door bleef gaan met lekker eten en drinken hoewel hij er niet tegen kon, onbeantwoord.
Het verschijningsjaar van deze studie (1951) is lang geleden. Veel interessante figuren kregen intussen een biografie en misschien kan Romein dat punt inmiddels intrekken. De bedachtzame historicus zou nu waarschijnlijk de vraag hebben gesteld of er niet veel te veel biografieën verschijnen over tweederangs schrijvers en politici.
Jan Romeins biograaf heeft zich voor zover ik weet, merkwaardig genoeg nog niet gemeld. Hij liet een enorm archief na. Hij bewaarde van jongs af aan veel, zelfs de onbenulligste briefjes. Kennelijk vond hij zichzelf al heel vroeg de moeite waard en wilde hij zijn biograaf ter wille zijn. Ik heb eens enkele uren in dat archief (bewaard op het IISG in Amsterdam) gesnuffeld en het was zeer de moeite waard. Romein, van doopsgezinde huize, werd op jonge leeftijd communist en was in de jaren twintig de feitelijke hoofdredacteur van het communistische dagblad De Tribune. Hij erfde wat geld en kon aan armlastige geestverwanten geld lenen. Eind jaren twintig werd hij geroyeerd omdat hij, net als de door hem bewonderde David Wijnkoop, de Moskouse lijn niet strikt wilde volgen. Wijnkoop legde een schuldbekentenis af en kroop op handen en voeten terug naar de moederkerk. In het archief van Wijnkoop vond ik de brief waar in Romein hem smeekt om ook terug te mogen komen in de partij. Kon Wijnkoop geen goed woordje voor hem doen? Zo werd Jan Romein in de jaren dertig geheim lid van de CPN. HIj omschreef de grondwet van de Sovjetunie als de meest democratische wereld, maar kreeg de communisten weer tegen zich toen hij voorzichtige kritiek uitte op de Moskouse schijnprocessen.
Uiteindelijk stemden de communisten toch voor zijn benoeming tot hoogleraar aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Dat alles komt natuurlijk uitgebreid in de biografie van Jan Romein die ik nog hoop te beleven. Daarin zal dan ook beschreven worden zijn, na de oorlog, voortdurend ondertekenen van door de CPN geïnspireerde protesten tegen de Westduitse herbewapening en alles wat naar Amerikaans imperialisme rook. Jacques de Kadt, de ex-communist, veegde in zijn memoires Uit mijn communistentijd de vloer aan met Romein die hij een nietskunner noemde. Dat was ook weer wat overdreven, meende Josine Meyer (die met Gerard Reve correspondeerde) vriendin en een groot bewonderaar was van De Kadt. Volgens Josine wist en kon Romein heel wat. En zo wordt men tussen Romein en De Kadt heen en weer geslingerd. Zonder het lezen van boeken komt men er niet uit.
Tot slot een (niet terzijde) herinnering. Het was pas nadat Romein in Het Parool aandacht besteedde aan het dagboek van Anne Frank, dat een uitgever zich er aan waagde. Het nu wereldwijd vertaalde boek, was door vier of vijf uitgevers geweigerd. Voor de oorlog bestond, dachten ze, geen belangstelling meer. Dat zag Romein beter.
Romein, J. (1951). De biografie. Methode en techniek van de biografie van de oudste tijden tot heden [voorzien van een bladwijzer van schrijver en biografen] Amsterdam: Querido. Gebonden, hardcover met stofomslag (besch. stofomslag, zie foto), roestvorming topsnede. 237 pp., €17,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Jan Romein – een paar tips voor zijn biograaf
De in januari 1957 opgerichte PSP was vooral een uiting van de bezorgdheid van tamelijk veel Nederlanders over de bewapeningswedloop. Anti-militaristen en pacifisten, opmerkelijk veel met een christelijke achtergrond, verenigden zich toen de PvdA-leiding niet bereid bleek een van hen op een verkiesbare plaats voor de Kamer te zetten. De PvdA verwees naar ds. J.J. Buskes die in Het vrije Volk die opvattingen af en toe mocht uiten.
De PSP heeft veel woedende stukken opgeleverd. Jacques de Kadt (hij niet alleen) vond het een stelletje onbenullen die hun ogen sloten voor het Russische imperialisme. Tekenaar Fritz Behrendt beeldde ze af als domme (maar wel mooie) meisjes met paardenstaarten en de S stond voor studenten die baarden droegen.
Lucas van der Land (1923-1984) – op bijgevoegde foto wandelend aan de rechterzijde van de uitgever G.A. van Oorschot – stuurde de honderd eerste leden een vragenlijst. Op de aldus verzamelde gegevens was zijn proefschrift gestoeld. Ik vond het resultaat nogal mager en de opzet te gemakkelijk. Hetgeen ik, kersvers redacteur bij Vrij Nederland, in de recensie aangaf.
Lucas van der Land, in alle opzichten een probate kerel die bekendheid kreeg door het leiden van vele forums (over Vietnam o.a.) keek heel droevig toen ik hem kort na die bespreking op de kunstenaarssociëteit De Kring tegenkwam. Ik herhaalde mijn bezwaren en hij gaf me deels gelijk. ‘Maar ik moest toch promoveren?’ Hij was al jaren assistent van de blind geworden prof. J. Barents. Van der Land gaf loepzuivere colleges over de utopische socialisten uit de negentiende eeuw. Hij kon geen drs. blijven. Hij vertelde me nog dat hij van plan was geweest om op een van de Nederlands-Britse zeeoorlogen te promoveren. Maar dat kostte hem veel te veel tijd.
Ik kwam Lucas nog menigmaal tegen in Amsterdamse kroegjes die al lang niet meer bestaan. Hij was een vlot innemer van grote glazen bier. Lucas is er ook niet meer. Net zo min als de PSP die in Groen Links opging. Toen de spraakmakende PSP’er Fred van der Spek, jarenlang Kamerlid, werd gevraagd wat hij nu eigenlijk had bereikt, was zijn antwoord: ‘Helemaal niets.’
Ik mag er, en dat eens niet terzijde, aan herinneren dat Lucas van der Land één van de scholieren van het Vossius Gymnasium was die in 1940 het initiatief nam tot een leerlingenstaking tegen het ontslag van de joodse leraren.
Land, L. van der (1962). Het ontstaan van de PSP. Amsterdam: De Bezige Bij (incl. stellingen bij de dissertatie). Redelijk, met aantekeningen en onderstrepingen van I.C. (met pen). Met register, noten, bibliografie. Uit de collectie van Igor Cornelissen. Zeldzaam, € 14,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De literatuurcriticus en latere Leidse hoogleraar Hans Gomperts kwam in zijn recensies en op de televisie (hij interviewde als een van de eersten Gerard Reve) over als een uiterst beschaafde, erudiete en innemende cultuurdrager. En dat was hij denk ik ook. Zijn studie rechten kon hij door de Duitse inval niet afmaken, maar heel erg vond hij dat niet. Al voor de oorlog was de literatuur zijn grote liefde. Hij getuigde daarvan in het studentenblad Propria Cures waarin hij zich ontpopte als een Ter Braak adept. Een bewonderaar en verdediger van Menno ter Braak bleef hij zijn hele leven. Dat moest wel ruzie worden met Willem Frederik Hermans die de man zwaar overschat vond. Die controverse over Ter Braak (en Du Perron) heeft decennia geduurd. Hermans: “Zodra ik vind dat mijn naam weer eens in de krant moet komen, trap ik op Gomperts, niet uit kwaadaardigheid, maar zoals een tramconducteur trapt op zijn bel.” Dat soort uitbarstingen lijken helaas voorgoed verleden tijd.
Gomperts ontkwam in mei 1940 naar Londen en werd daar secretaris van de minister van Koloniën, de katholieke en reactionaire mr. Welter. Daarover heeft Gomperts nooit geschreven. Jammer. Wel over de groten van het Mooie Woord, in Nederland en ver daarbuiten. Multatuli en Slauerhoff natuurlijk en ver daarbuiten Nabokov, Kafka, Shakespeare en Edmond Wilson. Zijn belangstelling en kennis leek onuitputtelijk
Na 1945 werd Gomperts redacteur van het toen gezaghebbende Het Parool. Eerst als correspondent in Parijs. Het verhaal gaat dat hij geen telefoon wilde. Dat stoorde maar als hij aan het denken was. Hij kwam terug naar Amsterdam waar hij de kunstredactie versterkte. Hij kreeg prijzen voor zijn essays. Na zijn pensionering ging hij in Zuid Frankrijk wonen. Hij werkte er aan een dikke studie over de bewonderde Ter Braak. Er was toch iets mis aan de man. Dat bleek toen het boek na Gomperts dood uitkwam: ook Ter Braak was niet vrij geweest van antisemitisme.
Het leek wel of Gomperts zichzelf een beetje onttroond had.
H.A. Gomperts (1960). Jagen om te leven. Amsterdam: G.A. van Oorschot. Goed, gekartonneerd. Gebonden, 299 pp. Stoa-reeks, 1e druk, € 17,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De Februaristaking van 1941 was een uniek protest van de bevolking in Amsterdam de Zaanstreek en Hilversum tegen de terreurmaatregelen van de nazi’s op de joden.
Dat de CPN leiding en hun aanhang daar een belangrijke rol in speelden, staat buiten kijf. Ben Sijes stelde dat in een publicatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie vast. Toch werd dat geschrift door de CPN aangevallen. Hen was onvoldoende lof toegezwaaid en de rol van partijleider Paul de Groot was niet heroïsch genoeg neergezet. Dat Sijes ooit radencommunist was geweest, en daarmee een tegenstander van de partijcommunisten, speelde ook een rol.
In veel artikelen en brochures trok de CPN alle eer naar zich toe. Gerard Maas, lid van de CPN sinds 1940, belangrijk verzetsman in de Zaanstreek en in 1944 gearresteerd en ter dood veroordeeld (maar begenadigd) was één van die schrijvers. Hij was lid van het partijbestuur en De Groot zag er op toe dat het boek van Maas de juiste toon bevatte. Later schreef Maas een beter, persoonlijker en eerlijker boek over zijn eigen rol in het verzet en de gevangenschap die volgde. Daarin kwamen communisten voor als normale mensen die ook fouten konden maken. Ik schreef er iets aardigs over in Vrij Nederland en dat waren ze bij de CPN niet gewend. Toen ik Maas eens tegenkwam, liet hij mij voorzichtig weten dat hij blij was geweest met mijn recensie. Maas bleef tot zijn dood in 1988 lid van de CPN. Vele jaren was hij lid van het partijbestuur.
Henriëtte Boas, nooit verlegen om tegendraadse meningen, schreef in een ingezonden stuk dat de Februaristaking geen jood het leven had gered. Men kon beter ophouden de staking jaarlijks te herdenken. Anderen wezen er op dat de staking de geest van verzet had aangewakkerd. Niet ontkend kan worden dat dezelfde trambestuurders die in februari 1941 heel moedig het verkeer in Amsterdam hadden platgelegd na de zomer van 1942 de trams bestuurden waarin de bij razzia’s opgepakte joden naar het Centraal Station werden vervoerd.
Maas, G. (1961). Kroniek van de Februari-staking 1941. Amsterdam: Pegasus. Goed, paperback met verkleurd stofomslag. Enkele gebruikssporen. 163 pp., met illustraties. Uit de collectie Igor Cornelissen, € 12,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #boas
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De staking van februari 1941
De film Der Untergang, over Hitlers laatste weken in de bunker in Berlijn uit 2004, heeft op velen een onvergetelijke indruk gemaakt. Vooral door Bruno Ganz in de hoofdrol. Een waanzinnige Hitler die, terwijl de hoofdstad al door het Rode Leger is omsingeld, nog bevelen geeft aan niet meer bestaande divisies. Die tot heel kort voor zijn zelfmoord op 30 april 1945 nog gelooft in de Duitse eindoverwinning. Dat geldt ook voor Eva Braun, de vrouw die hij een dag eerder huwde.
De journalist en historicus Joachim Fest schreef met Der Untergang het boek waarop de film is gebaseerd. Fest groeide op in een katholiek gezin. Zijn vader, leraar en schooldirecteur, moest van het nationaal-socialisme niets hebben. Hij voorkwam dat zijn zoon zich aanmeldde bij de Hitlerjugend. Fest bediende tegen het einde van de oorlog nog wel een luchtdoel afweergeschut en zat na 1945 twee jaar vast. Hij ontpopte zich, mede door zijn directeurschap van de Frankfurter Allgemeine Zeitung tot een gezaghebbend historicus. Zijn Hitlerbiografie werd in het Nederlands vertaald.
Een kleine(?) misgreep was de journalistieke hulp die hij Albert Speer bood bij het publiceren van diens herinneringen. Het droeg ertoe bij dat Speer lange tijd werd gezien als een charmante en eigenlijk wel nette hulpkracht van Hitler die van de gruwelen in de kampen geen weet had. Dat bleek een leugen. Fest gaf zijn fout toe.
Uit zijn boek over Hitlers laatste dagen stijgt de stank van de door urinezuur, zweetlucht en dampende gassen van dieselaggregaten doordrenkte bunker op.
Hoe het nu precies ging met die zelfmoord en daarna het verbranden van de lijken is altijd een beetje raadselachtig gebleven. De bronnen spraken elkaar tegen.
De in het boek afgedrukte foto’s roepen weer een vraag op. Wie was toch die mooie Rotarmiste die in mei, als heel Duitsland nog niet eens heeft gecapituleerd, het spaarzame verkeer staat te regelen voor de Brandenburger Tor. De namen van de Russische soldaten die de rode vlag hijsen op de Rijksdag zijn al vele jaren bekend, maar de wakkere verkeersagente bleef anoniem.
Joachim Fest. Der Untergang. Hitler und das Ende des Dritten Reiches. Eine historische Skizze. Berlin: Alexander Fest Verlag. I.z.g.st., gaaf exemplaar. Gebonden in rood linnen met stofomslag, 207 pp., 4e druk. Met illustraties, met bibliografie. € 22,50 (inc. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Frans Erens (1857-1935) weer zo’n schrijver uit een ver verleden. Een enkeling zal van hem hebben gehoord. Hij kwam uit Limburg en was niet onbemiddeld. Dat maakte het hem gemakkelijk om de juristerij, waarmee hij zijn brood verdiende, in 1901 vaarwel te zeggen en van de pen te leven. Dat was dus in de tijd dat er van staatswege nog geen schrijvers subsidies werden verstrekt en men niet van voorschotten maandenlang op Ibiza kon verblijven om daar na te denken over het beloofde boek dat nimmer zou verschijnen.
Erens behoort tot de Tachtigers en was een gewaardeerd medewerker van De Nieuwe Gids. Hij was een van de eersten in Nederland die zich goed inwerkte in de Franse literatuur die toen een groter stempel op de Nederlandse schrijvers drukte. Meer nog dan (nu) de Engelse en Amerikaanse. Het werk van Baudelaire en Huysmans had voor hem geen geheimen. Huysmans kon je trouwens alleen begrijpen als je katholiek was of dat was geweest. Erens was katholiek. Maar hij was geen naprater of hielenlikker.
Leuk aan Erens is dat hij ook echt op pad ging. Naar Madrid en Toledo en ook naar Berlijn. Over Madrid schrijft hij wat de vrouwen er voor kleding dragen en in Berlijn, dat hij de eerste stad van Midden Europa noemt en lelijk in vergelijking met Parijs, roemt hij de bierlokalen die paleizen zijn met flikkerende spiegels en veel, veel, veel goud. Op de wanden zijn naakte vrouwen geschilderd: ‘Enkelen zelfs pronken met bordeelachtige wansmaak.’ Het vloeiende brood, zoals de Duitsers het bier noemen (Prins Bernhard deed dat ook) groeit steeds in macht, noteerde Erens, en Frankrijk begon ook al die kant op te gaan. Mogelijk zou Italië volgen. Dat er twee Wereldoorlogen over Berlijn heen zouden gaan en dat het bier er nog steeds vloeit, kon Erens, die in 1935 stierf, niet voorzien. Een saai schrijver was hij in ieder geval niet. In Berlijn gaat hij naar het toneelstuk Die Weber van Hauptmann. Het publiek kon het nauwelijks kon verstaan omdat het goeddeels is geschreven in het dialect van het plaatsje waar de handelingen zich afspelen. Dat zou de reden zijn geweest dat de regering het ondanks de revolutionaire strekking niet verbood. Het apathische publiek was er volgens Erens trouwens alleen maar heen gegaan om te kunnen zeggen dat men er geweest was. Dat gevoel had ik ook die enkele maal dat ik naar een klassiek concert ging in het Concertgebouw in Amsterdam. Frans Erens schreef dat soort dingen op.
Over het stadje Damme in Vlaanderen heeft hij aardige opmerkingen. En niet alleen omdat daar het ‘zeer verdienstelijke’ standbeeld staat van de in Damme geboren Jacob van Maerlant. Erens is zeer vriendelijk over Damme. Wij kunnen daar verder niet op ingaan omdat wij zelf plannen hebben met Damme. En Damme met ons. Erens vermeldt in zijn levendige literaire reisverslag dat er mooie likeuren en jenevers worden geschonken. Dat moet in de nabije toekomst worden gecontroleerd. En het schijnt dat men er ook onbekommerd oesters kan eten. En daar hebben de beide antiquaren van ‘t Wasdom wat mee.
Erens, F. (1906). Litteraire wandelingen. Amsterdam: Van Looy. Afgeschreven bibliotheekexemplaar. Matig; voor- en achterin enkele losliggende pagina's (herstelbaar). Verder prima. Oorspronkelijke omslag meegebonden. 345 pp., 1e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen. Zeldzaam € 22.50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Er zijn nog enkele gesigneerde exemplaren van Een boer achter een raam beschikbaar (onlangs herdrukt en gesigneerd door Igor C., in ’t Wasdom). De pers was lovend. Zo schreef het Nederlands Dagblad: “Levenslust, humor en hartstocht tekenen de belevenissen waarvan Cornelissen verhaalt.”
Moet ik nog herhalen wat De Morgen vond en het NRC Handelsblad schreef? Vooruit, de NRC schrijft: “Aanstekelijk proza: invoelend en humoristisch-afstandelijk tegelijk”. Wat betreft de pers uit de voormalige Zuidelijke Nederlanden hou ik het kort: “Schitterende autobiografie”.
Tot slot was de Groene Amsterdammer van mening dat een nationaal instituut als Igor Cornelissen eigenlijk gekloond zou moeten worden.
Ik ga op dit punt verder dan Montaigne en schort niks op en zeker geen mening. Ik vraag mij af of De Groene zich bewust is van de ethische consequenties en denk vooralsnog dat het geen goed idee is, maar wellicht dat mijn nog niet gekloonde kompaan het op dit punt met mij oneens is.
Wilt u naast Een boer achter een raam ook het nieuwste boek van Igor Cornelissen (mijn opa rookte ook een pijp. Joodse wortels en ander (on)gemak). Dat is natuurlijk ook mogelijk, bovendien is ook dat boek gesigneerd. In dat geval betaalt u geen verzendkosten (totaal € 49,00). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ik hoor vaak de vraag: Wat wist de burger tijdens de oorlog? Over het algemeen alleen dat wat ze in hun naaste omgeving meemaakten of zagen. Sommigen iets meer omdat ze in het verzet zaten en zo over ‘verbindingen’ beschikten en illegale blaadjes lazen. De pers stond onder censuur. Wie gevangen had gezeten, kende een andere wereld van binnenuit. En wie ondergedoken zat kon een beetje van binnen naar buiten kijken al mocht een onderduiker meestal niet voor een open raam gaan staan want dan kon een foute Nederlander zien dat er binnen iemand woonde die niet tot dat gezin behoorde. Het staat wel vast dat (vrijwel) niemand wist wat er in de vernietigingskampen gebeurde.
In de Dagboekfragmenten leest men over een tijd die men zich nu moeilijk kan indenken. Een 22-jarige, in de Achterhoek ondergedoken, joodse lerares noteerde in 1942 dat haar gastvrouw komt vragen of ze zin hebben in gebakken aardappelen bij het brood. ‘Hierop gaan wij natuurlijk direct in. Zou zij enig idee hebben dat zo iets in A’dam een luxe betekent, want hiervoor heeft men boter, vet of slaolie nodig en dat kan men in een stadse huishouding niet zo gemakkelijk missen.’ Het is dan september 1942 en het zal dus nog bijna drie jaar duren voor aan de onderduik een einde komt.
Er zijn ook geluiden van de Duitsgezinden. Een inspecteur van politie schrijft in september 1943 dat hij liever had dat in Rusland de strijd meer in het voordeel van Duitsland zou verlopen ‘en dat de bolsjewisten kennelijk aan het einde van hun krachten waren gekomen, doch daarvan is nog niets te merken integendeel zelfs.’
In januari 1945 schrijft een 37-jarige timmerman over een strafkamp in Duitsland: ‘De soep is nog nooit zo dun geweest als vandaag, dat was voor straf voor het bietsen (…). Deze nacht bakte een jongen een spreeuw hoe komen ze er bij.’ Een paar weken voor de bevrijding noteert een Rotterdamse tramconducteur: ’Honger. Honger. Het wordt steeds erger. Nu we zelfs die ééne boterham per dag niet meer krijgen, weten we niet meer waar het te zoeken.’
En als de bevrijding er eindelijk is, verzucht een onderwijzer op bevrijdingsdag in zijn dagboek dat hij vreest dat latere geslachten wat hij heeft opgeschreven niet zullen geloven.
Al tijdens de oorlog riep de minister van Onderwijs mr. Bolkestein vanuit Londen op om op te schrijven wat er in het bezette vaderland gebeurde. Dat was nuttig voor de latere geschiedschrijving. Na de oprichting van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie deed de directeur drs. L. de Jong voor de radio in februari 1947 een oproep om dagboeken naar het Instituut te sturen. Er kwamen er honderden binnen. De samenstelster, Jitty Sjenitzer-van Leening, had een streng oordeel. Menig dagboek vond ze niet de moeite waard om te gebruiken. Dan stond er volgens haar alleen maar gekeuvel in. De inhoud moest leerzaam zijn.
Voor wie echt wil weten hoe het was, zijn er dus de, soms zeer uitgebreide, fragmenten. Jammer genoeg kon ik geen verdere gegevens over mevrouw Sjenitzer vinden. Hoe kwam zij op het RIOD terecht en hoe lang bleef ze er? Wat waren haar selectiecriteria en leidde die tot een evenwichtig beeld van de dagelijkse ervaringen, ook van het leven in de (concentratie)kampen? Ik vraag maar, misschien kan een leerling daar een profielwerkstuk over schrijven. Zo heet dat toch?
RIOD (1954). Dagboekfragmenten 1940-1945. ‘s-Gravenhage: Martinus Nijhoff. I.g.st., hardcover, gebruind papier. 638 pp., 1e druk. Bronnenpublicatie, Serie Diversen no. 2, van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, samensteller Jitty Sjenitzer-van Leening. Collectie Igor Cornelissen, € 17,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Ik leerde de arts (endocrinoloog) Henk Pelser pas kennen toen hij al lang gepensioneerd was. Ik was bezig met de biografie van mijn oud-hoofdredacteur Mathieu Smedts. Henk Pelser woonde in een gerieflijk huis in Amsterdam Zuid met een fraai stukje tuin, waar ik hem eens bezocht. Zijn vrouw bracht thee en later wat sterkers. Hij sprak heel beheerst over zijn oorlogsbelevenissen en zijn relatie tot Matthieu Smedts. Zonder enige stemverheffing.
Henk Pelser was tijdens de bezetting één van de strijdmakkers van Smedts geweest, die na zijn arrestatie een doodvonnis over zich hoorde uitspreken. Dat werd omgezet in een Nacht und Nebel straf die Smedts overleefde, maar hem wel een levenslang trauma opleverde. Een trauma dat hij met wisselend succes met behulp van de jeneverfles kon beheersen.
Smedts had na zijn vertrek bij Vrij Nederland jarenlang in Frankrijk gewoond en was na het overlijden van zijn tweede vrouw naar Nederland teruggekomen. Hij woonde in het Amsterdamse huis van een van zijn dochters waar ik hem enkele malen bezocht en we nooit over de oorlog spraken. Wonderbaarlijk genoeg leefde Smedts, die als een wrak naar Nederland was teruggekomen, nog enkele jaren. Zijn rode wijn werd stiekem met water aangelengd. Kende Pelser, vroeg ik, het verhaal dat een Amsterdamse arts bij de inspectie van Smedts uitgebreide medicatie, meer dan de helft van die pillen en drankjes had weggegooid als volkomen overbodig? Pelser kende dat verhaal niet alleen, hij was die arts geweest. ‘In Frankrijk schrijven artsen altijd iets voor. Een patiënt wil er nooit met lege handen naar buiten.’
Ter gelegenheid van de Engelse vertaling van het boek werd Pelser uitgenodigd om in een klein café in Amsterdam iets te vertellen over zijn verzetsverleden. Dat verzet was al begonnen voordat hij was afgestudeerd. Het zaaltje zat stampvol en iedereen verbaasde zich over de buitengewoon eloquente verteller die al ver over de tachtig was. Ik kreeg zijn boek met een mooie opdracht. Hij bedankte mij voor het fraaie monument dat ik voor zijn inmiddels overleden strijdmakker had opgericht.
Pelser, Henk E. (2006). Henk's War. A Memoir of the Dutch Underground. London: Portell Productions. I.z.g.st., gaaf exemplaar (als nieuw). Gebonden, 169 pp., met illustraties, bibliografie, noten en meerdere fotokaternen. De Engelse vertaling van Vluchtweg Zwitserland dat in 1996 verscheen. Met opdracht van de auteur aan Igor Cornelissen. € 33,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Philip Mechanicus (1889-1944) haalde na publicatie van zijn dagboek In Dépôt (1964) paginalange stukken in de kranten die zijn verslag bespraken en prezen. Het was dan ook journalistiek vakwerk. Mechanicus was, wat men vroeger noemde, ‘een gezaghebbend journalist’. Hij werkte zich op van expeditieknecht tot journalist bij Het Volk. Hij had in Indië voor de Sumatra Post en De Locomotief geschreven. In 1919 keerde hij terug naar Nederland waar hij bij het Algemeen Handelsblad ging werken. Bij de publicatie van In Dépôt was Philip Mechanicus al twintig jaar dood, vermoord door de nazi’s.
Minder bekend dan het dagboek In Dépôt zijn de eveneens indrukkende reisverslagen over Palestina en Rusland van Philip Mechanicus. In Van sikkel en hamer (ca. 1932) doet Philip Mechanicus verslag van zijn reis naar door de Sovjetunie. Hij was er met een groep heengegaan. Eén van de reizigers was de beroemde architect H.P. Berlage (1856-1934), een ander was de tekenaar/schilder Henri Pieck (1895-1972) die spion (voor Moskou) aan het worden was, of al geslaagd was voor het praktijkexamen.
Anders dan Pieck schrijft Mechanicus over zijn reis geen juichverhaal. Hij had zijn ogen goed open. De kerken waren leeg en stonden in verval. En de economie? Alles stond in het teken van het eerste Vijfjarenplan. Mechanicus constateerde een soort staatssocialisme met sterk kapitalistische trekken waarbij van bovenaf alles werd gepland. En in het Kremlin waar de macht is samengebald, was er eigenlijk maar één figuur die het laatste woord had: de despoot Stalin. In zijn boek is een afbeelding van Stalin opgenomen; die kijkt niet lief uit zijn ogen. Of is dat een interpretatie op basis van ‘kennis van nu’? Toch wist Mechanicus toen (in 1932) al heel veel. Hij schrijft overigens prachtige, bijkans lyrische hoofdstukken over het Russische landschap en de rivier de Wolga, die hem bekoort. Zijn precisie leidt, althans in dit geval, tot lyriek. Het tegenovergestelde kan ook. Feiten spreken.
Over de Sovjetunie en Rusland bestaat enorm veel literatuur. Mechanicus’ reisverslag behoort tot het betere, vroege genre. Een journalist die zich niet in de luren liet leggen.
De journalist Philip Mechanicus, eerder redacteur buitenland van het Algemeen Handelsblad, kwam in mei 1943 in Westerbork aan. Er waren toen al veel treinen vertrokken naar de vernietigingskampen in Polen. Dat er in die kampen gasovens waren, hun laatste bestemming, wist geen van de gevangenen. Of de Duitse kampcommandant er van wist, is niet zeker. Iedere dinsdag vertrok een nieuwe trein. Men leefde, schreef Mechanicus, van dinsdag tot dinsdag.
Westerbork was een modelkamp. Men kreeg er te eten en er was uitstekende medische verzorging, Dat kon ook niet anders, want Westerbork herbergde een doorsnee van de joodse bevolking. Diamantbewerkers, gedoopten, orthodoxen, vrijdenkers, onderwijzers, handelsreizigers, rabbijnen, oplichters, scharrelaars, hoogleraren, artsen en verpleegsters. Aan alles merkt men dat Mechanicus een scherp waarnemer is. Hij verzwijgt niets, maar beschrijft nauwkeurig wat zich in het doorgangskamp afspeelt. Liefde en haat, wanhoop, berusting. Wonderen. Zieken die door deskundige (Joodse) artsen worden opgekalefaterd voor hun vertrek naar het oosten. Klaar voor de driedaagse treinreis die voor de meesten in de gaskamers eindigde. Dat wist niemand, bijna niemand. De muziekuitvoeringen (met commandant Gemmeker op de eerste rij) krijgen een plaats, evenals de opgekropte rancunes die Nederlandse joden tegen de Duitse joden (en vice versa) koesteren en die vaak tot een uitbarsting komen. Mechanicus schrijft ook over Weinreb, de man die zei dat hij mensen van transport kon vrijwaren.
Toen In Dépôt verscheen was het voor velen een eye-opener. Men wist dat het kamp had bestaan en sommigen van de ex-gevangenen hadden er over verteld. Maar nooit zo precies en boeiend als Mechanicus deed. Zoals Presser in het voorwoord schrijft: de uitstekende medische dienst kon één ding niet voorkomen, de deportatie aan het einde. Philip Mechanicus, steeds zijn blocnote bij de hand, beschrijft de waanzin pijnlijk nauwkeurig.
Hij overleefde Auschwitz niet.
Mechanicus, P. (1964). In dépôt. Dagboek uit Westerbork. Ingeleid door prof. dr. J. Presser. Amsterdam: Polak & Van Gennep. Gebruikssporen, leesvouwtjes in rug en verkleurd, 303 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Mechanicus, P. (z.j. [1932]). Van sikkel en hamer. Amsterdam: Andries Blitz. I.z.g.st., gebonden, hardcover met titel in rode belettering, gebruikelijke roestvlekjes. Mooi rood schutblad. 157 pp., 1e druk. Met ingeplakt ex libris van C.C. Scova Righini [niet in Aarts & Kooyman]. Zeer zeldzaam. Met illustraties in zw/w (tekeningen). Uit de collectie Igor Cornelissen. € 230,00. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: mechanicus
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Philip Mechanicus, gezaghebbend journalist en chroniqueur van het menselijk bedrijf
Afgelopen week zette ik een aantal nieuwe boeken op het net, waaronder twee scherpzinnige en journalistiek indrukwekkende werken van Philip Mechanicus (1889-1944). Mechanicus was in zijn laatste levensjaren – tijdens het verblijf in Westerbork – intensief bevriend met Etty Hillesum (1914-1943). Etty Hillesum las ik als jonge adolescent. Het intrigeerde mij niet alleen hoe zij met God en haar onderlichaam op gelijke goede voet stond, maar ik deelde ook haar liefde voor Augustinus, Rilke, Jung, Kierkegaard, Dostojewski en wie en wat al niet meer? Ik zag en las hoe zij worstelde met zichzelf. Gevoelig, een rijpend wordend zijn. Nog steeds herlees ik haar Nagelaten geschriften, zo ook vandaag. Ik besloot alle passages na te zoeken waarin Etty Hillesum het heeft over Philip Mechanicus: vanaf de allereerste ontmoeting tot het moment van haar vertrek met de dinsdagtrein. Overigens schrijft ook Philip Mechanicus in zijn dagboek In Dépôt ook over het gezin Hillesum. Hij kende Louis (Levi) Hillesum via zijn dochter Etty en bezoekt hem geregeld.
Ik ben niet ver gekomen in mijn voornemen de geschiedenis van een vriendschap te beschrijven, want stuitte al bij de tweede aanhaling uit het persoonsregister (van Philip Mechanicus) op Meister Eckhart. Bij het naspeuren van de lijn Mechanicus – Hillesum las ik een intrigerende passage waarin Etty haar vader beschrijft als een wat hulpeloze intellectueel die naast zijn dagelijkse boekenstudie ook het contact met Mechanicus onderhoudt. Etty vertelt vervolgens in een terloopse zin: “Ik heb hem [haar vader Louis] gebracht die schriften van Meister Eckehardt”.
De wat ongebruikelijke variant op de normale schrijfwijze van Eckhart doet vermoeden dat het gaat om een Duitse bloemlezing van Alois Bernt en niet om de Nederlandse vertaling van de traktaten en preken van Eckhart door Gustave Landauer (Zaltbommel, P.M. Wink, 1910). Toch genoot die vertaling – van ene J.N. (ik bezit een exemplaar ;-)) – wel degelijk bekendheid, met name in kringen rond Frederik van Eeden. Van Eeden was de centrale figuur rond Walden, onderdeel van een sociaal experiment waartoe ook een aantal Europese intellectuelen als Gustav Landauer en Martin Buber zich aangetrokken voelden. Van Eeden overwoog in die tijd om over Eckhart te schrijven, maar het kwam er niet van. Mogelijk vanwege problemen op Walden. Etty las in haar laatste levensjaren veel Eckhart. En ze las Van Eeden met wie zij de levenshouding van gelatenheid deelde. Een overgave aan of tenminste een acceptatie van leed, zelfs van bewust toegebracht lijden. In dit verband noteert Etty in een aantekenboekje een frase van Eckhart die stelt dat het ‘vlugste dier, dat u naar de volkomenheid kan dragen (…) het lijden [is].’ Lijden en Gelassenheit; het zijn de twee zijden van eenzelfde medaille, passend bij eenzelfde levenshouding. Het ene veronderstelt of vraagt om het andere. Tegelijkertijd is er bij Etty sprake van een enorme kracht: wie grote kracht voelt is zacht, zo schrijft ze ergens in haar boekje Levenskunst. Dat is waar.
Die beide zaken signaleert ook Philip Mechanicus in zijn dagboek. Zonder de namen van de gezinsleden van de familie Hillesum te noemen beschrijft hij wat hij ziet: “de familie had gedacht, hem en de andere leden voor transport te kunnen behoeden. Desondanks hangt hun het fatum boven het hoofd (…) de man [Louis Hillesum] zegt kinderlijk blijmoedig: och, het zal wel meevallen; met moet het maar nemen zoals het valt. De dochter [Etty Hillesum] (die zelf gesperrt is) zegt: ‘afschuwelijk, mijn broer [Mischa Hillesum], die hier kan blijven, wil pers se met mijn ouders mee en hij is al niet helemaal normaal. De spanning is onverdragelijk. Wij hopen, dat het transport dinsdag niet doorgaat: maar dan komt een week van nieuwe spanning, en misschien nog één, en het eind van het lied is dat zij toch gaan. Ik zou willen vragen: Heer, maak het kort.’ Voor jonge mensen is dit leven van spanning te verdragen, zij kunnen het aan, maar oude mensen gaan eraan te gronde. Hoe eerder de lijdensweg ten einde is, hoe beter misschien. Elke dag kust de vrouw haar man, kust de dochter haar vader vol tederheid, ter begroeting en ten afscheid. Elke dag strijkt de dochter met haar hand liefderijk over de grijze kruin van haar vader, strijkt zij de plooien glad in het gerimpelde gezicht van haar moeder [Rebecca (Rivka) Hillesum-Bernstein]. De zuster volgt bezorgt de gangen van de broeder. Een aandoenlijk voorbeeld van een gelukkig gezin: een voorbeeldige wederzijdse hartelijkheid, een geestelijk deelgenootschap, een aangeboren aristocratisch levensgevoel.” (In Dépôt, pp. 79-80).
In haar dagboek schrijft Etty Hillesum over het dreigende (maar toch weer uitgestelde) vertrek van haar vriend Philip Mechanicus in juli 1943. Hij vertelt haar bij het inpakken van zijn bagage: “Ik ben hier milder geworden in dit kamp, alle mensen zijn voor mij gelijk geworden, het zijn allen grashalmen, die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan’ – Hij zei ook: ”Wanneer ik deze tijd overleef, dan zal ik als een rijper en verdiepter mens gestorven zijn.” Later m’n vader over z’n al bijna witgeworden kruin gestreken, die zei ‘als ik vannacht m’n oproep krijg, dan maak ik me heus niet druk, dan zal ik heel rustig vertrekken.” (Hillesum, pp. 659-660). Het vertrek van Mechanicus en de familie Hillesum werd die dinsdag weliswaar uitgesteld, maar de storm was slechts even gaan liggen om plaats te maken voor een orkaan.
Wij zijn grashalmen die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan. Wat een taal en wat een levens! Het zal duidelijk zijn: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943 behoort tot de collectie die ik niet verkoop.
Tags: mechanicus
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor “Ik heb hem gebracht die schriften van Meister Eckehardt”. Over Mechanicus en Hillesum
Ook in de Nederlandse literatuur zijn er af en toe hypes. Leuk en nuttig zijn hypes rond vergeten schrijvers. Helaas duren ze kort en raken de schrijvers daarna niet zelden voorgoed vergeten. Dat vergeten heeft iets oneerlijks, maar tegelijkertijd begrijp ik het wel. De namen van al die nieuwe schrijvers die er wekelijks bijkomen zijn natuurlijk niet te onthouden als je de auteurs van veertig jaar of langer geleden niet wilt vergeten. Het onderwijs helpt daarbij niet mee. Als ik goed ben ingelicht schafte het de verplichte literatuurlijstjes goeddeels af.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw deed de redactie van de literaire reeks De Engelbewaarder er alles aan om ‘dooie schrijvers’ weer op papier te krijgen én van lezers te voorzien. P.A. Daum (over Indië!), Theo Thijssen, Jan Arends, Nescio en Wilhelmina Drucker werden in de schijnwerper gezet. Er verschenen kleine, goed geïllustreerde boekjes. Simon Carmiggelt gaf dan soms in een Kronkel in Het Parool een extra zetje zodat het betreffende item uit De Engelbewaarder een oplage haalden van 7 á 8000 stuks. Een enkele maal volgde zelfs een herdruk. Aantallen die nu onhaalbaar zijn. Toke van Helmond was één van de redacteuren van de reeks. Zij ontfermde zich over Mary Dorna (1891-1971).
Mary Dorna, schrijfster van korte autobiografische stukjes kreeg zo’n eerbewijs. Carmiggelt sprak van een superieure stijl. Ze werd geboren als Mary Jeanette Stoppelman in een joods gezin dat weinig tot niets aan religie deed. Ze trouwde op jonge leeftijd met een Engelsman die ergens omschreven is als als oversekst en sadistisch. Ze zou er in de huwelijksnacht vandoor zijn gegaan. In Dusseldorf kwam ze aan de kost door model te gaan staan voor schilders. Ergens las ik dat dat in de volksbuurten was. Weinig schilders verdienden blijkbaar genoeg voor een luxueuze behuizing.
Haar derde en gelukkige huwelijk was met Henk Tenkink die haar in alles steunde en dat bleef doen toen ze ziek was en vervolgens ook nog blind werd. Tenkink handelde in kunst en liet zijn beslissingen niet zelden afhangen van Mary’s smaak. In haar laatste jaren moest hij vaak schilderijen verkopen om haar doktersrekeningen te betalen. Die jaren moeten, vooral na Tenkinks dood, een gruwel zijn geweest. Permanent afhankelijk van verpleegsters en een huishoudster. Haar laatste bundel verscheen in 1941. Na de oorlog dicteerde ze nog wel een aantal verhalen aan Lida Polak. Ze verschenen in Tirade en Barbarber.
Wie eigenzinnig en buitenissig is, roept rampspoed over zich af. Het is groots als dit met humor wordt verdragen. Alsof het vanzelf spreekt. Mary Dorna kon dat. In haar verhalen – ‘sterk autobiografisch’ – veranderen gevestigden in buitenissigen. Zo komt het uiteindelijk toch goed met de wereld.
Ik las haar werk, maar Mary Dorna heb ik nooit ontmoet. Wel heb ik jarenlang met mijn jazzband gespeeld in het Amsterdamse café De Engelbewaarder waar het literaire blad bedacht en geboren is. Eenmaal nam saxofonist Frits Müller een gastsolist mee. Benno Stoppelman. Ik kende zijn naam en dacht aan Mary Dorna die eigenlijk Stoppelman heette. Benno gold als jazzkenner ‘die bijzondere platen had en er veel van wist’. Volgens mij verpestte hij de hele avond door rammelend in een stijl van anno 1922 te blijven spelen, terwijl wij waren opgeschoven naar de herfst van 1939. Hij moest maar niet meer terugkomen, besliste ik. Ik hoorde later dat hij rondvertelde geweigerd te zijn ‘omdat ik jood ben’. Ik ben dus nooit meer in de gelegenheid gekomen om Benno te vragen of hij familie was van Mary Dorna.
Dat over Benno S. was natuurlijk een volkomen overbodig terzijde. Het gaat hier om Mary Dorna die er eerlijk voor uit kwam dat ze in haar jeugd vooral verlangde ‘naar een lunchroom met taartjes en muziek’. Nog weer veel later wilde ze een heer om port mee te drinken en – toen ze blind werd – iemand om haar verhalen aan te dicteren. En daartussenin beschreef ze de waanzinnige wereld der gevestigden zoals zij, de meesteres van het korte verhaal, dat kon.
Zelf schrijver worden? Lees eerst de meesteres!
Dorna, M. (1938). Onmaatschappelijke voorkeur. Amsterdam: J.M. Meulenhoff. I.g.st., halflinnen, ingenaaid, roestvlekjes en verfvlek (?) op kopsnede. Gebonden, 230 pp., 1e druk. Niet meer leverbaar
Helmond, T. van (1985). Mary Dorna 1891-1971. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar. I.g.st., prima exemplaar. Paperback, 143 pp., 3e druk. Met illustraties, met bibliografie en noten. Niet meer leverbaar
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In de biografie van de dichteres M. Vasalis vond ik vanmorgen een vergeten foto terug. Niet zomaar ergens, maar in het hoofdstuk autobiografie en mystiek dat de biografe Maaike Meijer over de psychiater & dichteres Margaretha Leenmans / M. Vasalis (1909-1998) schreef. Het zal wel het toeval zijn dat mij toevalt. De foto werd genomen in Griekenland, omstreeks 2012. Ik met hoed en beheerste glimlach, mijn dochter meer open. Gul naar toekomst: ‘Proef goed, het is uw heil en de grimassen die gij moet trekken zijn vol herinnering aan vroeger lachen/Met nog één druppel loodzwaar bestaan, dat toekomst heet: de laatste teug van onverdund en helend leed.’ (Uit Vergezichten en gezichten, 1954).
Ik zocht de biografie, omdat ik mij de discussie tussen Rudy Kousbroek en Vasalis herinnerde. En ook vanwege de relatie die Vasalis legt tussen melancholie en de mystieke ervaring. Of beter: het verschil tussen die twee dat zij beschrijft naar aanleiding van een tekening van Albrecht Dürer (1471-1528). Die tekening van Melancholia, waarbij haar niet zozeer de mismoedige vrouw met de grote ogen die nergens naar kijken opvalt, maar veelmeer de veelheid van de objecten. Het is een massieve onmiskenbaar gedetailleerde wereld, maar dan zonder geest. Een wereld zonder oogharen, vocht of beweging. Het is geen wonder dat die grote vrouw bij de pakken neerzit en geen vin verroert, zo schrijft Vasalis aan Gerard Reve. Ze leest Dürers tekening als een representatie van de melancholie die het reductionistische wereldbeeld van de wetenschap oproept. En de mystieke ervaring staat daar haaks op, zo schrijft Vasalis:
“De ervaring die men de mystieke noemt is juist een bijzondere levendige precisie, zonder zwaarte, vibrerend, en leidt tot een gevoel van vreugde, lachen, opluchting. De precisie van Dürer is die van de dood: de hele boel dichtgegooid met ongebluste kalk, interessant als een fossiel. – ik geloof wel dat de zogenaamde mystieke ervaring te maken heeft met een ongewone optiek en/of een toestand van de hersenen die dichter bij dromen dan bij waken staat. In beide gevallen kan je constateren dat er niets gebeurt. Maar bij de melancholie is dat een toestand van de dood en bij de mystieke ervaring een van intens leven waar de tijd geen rol in speelt en die gemakshalve dan eeuwig wordt genoemd. Het is emotioneel het verschil tussen afscheid genomen hebben (Melancholia) en ontmoeten. – Ik hecht geen diepere waarde aan de mystieke ervaring. Ik denk niet dat ik nu ‘het wezenlijke’ zie, maar ik prefereer haar wel boven de afgestorvenheden van de perfectie van de melancholie.”
Proef goed, het is uw heil en de grimassen die gij moet trekken zijn vol herinnering aan vroeger lachen/Met nog één druppel loodzwaar bestaan, dat toekomst heet: de laatste teug van onverdund en helend leed.
Tot zover M. Vasalis. Meer geest nu, licht en leven!
Meijer, M. (2011). M. Vasalis. Een biografie. Amsterdam: G.A. van Oorschot. In nieuwstaat. Gebonden in linnen met stofomslag, 1e druk. 966 pp., met bibliografie, noten, register en drie fotokaternen. € 33,00.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Zowel de schrijver als de uitgever zijn onmisbaar voor de kennis van het jodendom in de vorige eeuw. Menno Hertzberger (1897-1982) zat met zijn antiquariaat decennia op het Singel in Amsterdam. Een mooi pand met mooie en (dus?) dure boeken. Hij begon al in 1921 met het houden van veilingen. Er zouden er 199 volgen. Zijn catalogi waren de moeite waard. Hertzberger zou eerst arts worden, maar zijn gezondheid was te zwak. Hij was oprichter en jarenlang voorzitter van de vereniging van antiquaren en gezaghebbend. Zijn kennis van het boek, incl. het joodse boek, was fenomenaal.
Tijdens de oorlog verloor hij vrijwel zijn gehele familie. Zijn boekenbezit was geroofd. Hij moest opnieuw beginnen. Anderen verbaasden zich over zijn energie en, ondanks alles, humor. Hij was geen gemakkelijk mens in de handel. Men vond hem streng, maar hij werd in zijn latere jaren milder.
Wie bij Hertzberger werd uitgegeven had een naam of kreeg een naam. Zoals Siegfried van Praag (1899-2002) die opgroeide in de Sarphatistraat. Zijn vader was diamantair. Siegfried kwam overigens graag in Artis om naar dieren te kijken en met evenveel liefde en belangstelling in de Lepelstraat waar de arme joodse sjacheraars woonden. Siegfried van Praag verloochende het jodendom allerminst, maar van de joodse wetten trok hij zich niets aan.
Van een voorgenomen biologiestudie kwam niets. Het werd Frans en hij werd leraar. Hij verhuisde in 1936 met zijn vrouw Hilda Sanders naar Brussel waar hij in de Franse wijk ging wonen. In totaal zou hij zestig boeken en essaybundels schrijven. Hilda Sanders speelde in de jaren dertig een belangrijke rol als pleitbezorgster voor uit hun land gevluchte Duitse en Oostenrijkse schrijvers. De laatste twintig jaar van zijn leven publiceerde hij niet meer. Misschien had hij alles gezegd wat er te zeggen viel. Onaardige critici noemden hem een broodschrijver. Boeiend hoe Van Praag de lezer meevoert in de joodse wijken in Parijs en Londen. Hij noemt de schrijvers die het leven daar uitbeelden zoals de Engelse jood Israël Zangwill wiens boeken over het Londense getto ook in het Nederlands werden vertaald.
Menno Hertzberger en Siegfried van Praag, beiden onmisbaar en helemaal nu aan de Leidse universiteit de leerstoel Jodendom is opgeheven. Ik heb ze na de oorlog nog gekend: Joden met niet meer dan lagere school die zelfstandig de vreemde talen leerden en zich zo toegang verschaften tot de wereld van kennis en wetenschap.
Misschien is het opnieuw tijd voor zelfstudie. Antiquariaat ‘t Wasdom biedt u de helpende hand. Dat laatste niet geheel terzijde.
Praag, S. van (1928). In eigen en vreemden spiegel (uit de letterkunde van en over Joden). Amsterdam: Menno Hertzberger. I.z.g.st., ingenaaid gebrocheerd, gebonden in linnen met rode belettering. 203 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #judaica
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Toevend in de wereld van het boek: Hertzberger en Van Praag
Mozes was geen jood, maar een Egyptenaar en het monotheïsme was een leer of zo men wil uitvinding van de Egyptenaren. Die boodschap kwam hard aan bij de gelovige joden die meenden alles aan Mosje te danken te hebben. De studie werd zelfs als onaangenaam ervaren, ook door de niet eens meer zo heel erg gelovige joden. Het boekje verscheen voor het eerst in 1939 toen de joden in Duitsland en Oostenrijk vervolgd werden en er juist behoefte was aan iets dat hen verbond.
In sommige zeer geleerde kringen (Menno ter Braak, Karel van het Reve, Han Israels) is Freud wel weggezet als charlatan, wat in het Nederlands wel met oplichter mag worden vertaald. Niet alleen omdat niet iedere jongeling als liefste wens heeft met zijn moeder te mogen slapen. Ook wel omdat Freud wel eens een snuifje coke nam om het effect daarvan op de reactiesnelheid te meten en daarbij zichzelf als proefpersoon koos. Mooi woord in dit verband: proefpersoon. En zo was er meer waar men twijfels bij had, het bestaan van het onbewuste bijvoorbeeld.
Ook zonder Freudiaan te zijn, kan men toch wel opmerken dat de Weense zielenknijper (zoals de journalist Martin van Amerongen hem omschreef) zijn studies zelf serieus nam en ook aanpakte. En het is ontegenzeggelijk: Freud schrijft goed. Dat geldt zeker ook voor Freuds studie over Mozes waarvan in ieder geval wel vast staat dat er over diens leven weinig, oftewel niets vaststaat. Tenminste niet iets dat met historische bronnen kan worden bewezen. Maar misschien maakte Freud zich meer druk om de psychoanalytische waarheid dan om de historische waarheid. Wat blijft is een mooi verhaal over het knaapje dat in een biezen mandje op de Nijl drijvende werd gehouden en door een dochter van een joden hatende Farao wordt opgevoed, al kan het volgens Freud de Nijl niet zijn geweest.
En wie toch aan het mandje én de Nijl vasthoudt, wordt door Freud hooguit op een ander spoor gezet. Niet altijd is een zijspoor een dwaalspoor, zeggen wij op antiquariaat In ’t Wasdom.
Freud, S. (1947). Mozes en het monotheïsme. Amsterdam: G.W. Breugel. I.g.st., gebonden in halflinnen rugband. 186 pp., vertaling C. Houwaard. Niet meer leverbaar.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Als men de naam Herman Heijermans (1864-1924) nog kent dan is het als schrijver van toneelstukken. Op Hoop van Zegen is nog wel eens te zien. Op toneel of op de televisie, maar dan zonder Esther de Boer- van Rijk (1853-1937) die ooit de vissersweduwe Kniertje met verve op de planken bracht – Kniertje, wier zonen verdronken op lekke schepen – en door de reder wordt afgescheept met een kommetje soep. Vissersvrouw Kniertje, door het lot getroffen, en haar opstandige zoon die niet naar zee wil op die rotschuit. Ik hoefde maar tegen mijn moeder te zeggen ‘Barendje wil niet naar zee’ of ze begon al te huilen. Maar zij had de echte Kniertje dan ook nog op het toneel gezien. De uitdrukking ‘de vis wordt duur betaald’ kent iedereen. Ook zij die niet weten dat die regel uit Op Hoop van Zegen komt en nooit van de duizendpoot Heijermans hebben gehoord.
Herman Heijermans was een veelschrijver, niet alleen van toneel. Hij schreef romans die gevreten werden omdat ze ‘verboden’ dingen beschreven zoals dat in Kamertjeszonde gebeurde: het ongehuwd samenleven. Hij vulde dagbladen met korte stukjes, er waren novelles zoals in Interieurs.
Heijermans was een zoon uit een joodse familie en die achtergrond bleef hij altijd trouw al kon hij genadeloos de kleinburgerlijkheid (en soms geniepigheid) in dat milieu schetsen. In Interieurs staat een verslag van een joodse begrafenis. Het is van minuut tot minuut te volgen. Plaats van handeling: het armoedige Amsterdamse getto waar joden opeengepropt woonden en men wel over de kosten móest bekvechten met de begrafenisondernemer.
Een verdwenen wereld, maar wie weten wil hoe het was, kan bij Heijermans terecht. Hij schreef behalve literatuur ook geschiedenis.
Heijermans Jr., H. (1898). Interieurs. Amsterdam: H.J.W. Becht. I.g.st., roestvlekjes. Mooie gave rood-bruine band. Gebonden in linnen, 222 pp., 1e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Igor Cornelissen schreef er eerder over: ik doel op het tweetal Chris Beekman (1887-1964) en Sam Goudsmit (1884-1954). Ik citeer:
“Begin jaren twintig maakte Sam Goudsmit kennis met de schilder Chris Beekman (1887-1964), ook links, die zich korte tijd aangetrokken voelde tot De Stijl en andere moderne kunstvormen. Goudsmit, die nogal wat invloed had op Beekman, overtuigde hem ervan dat die moderne, half abstracte werken op de arbeiders geen indruk maakten. Beekman ging weer figuratief werken. “
Vandaag kwam ik. het boekje tegen. Een bijzondere uitgave waarin ook een afbeelding staat tijdens de periode van “abberatie” (van Chris Beekman). Die illustratie doet inderdaad sterk denken aan het werk van De Stijl. Ik vind zijn figuratieve werk mooier, maar dat doet er niet toe 😉
Ik heb leuk werk hier in het klooster!
Goudsmit, S. & Chris Beekman (1924). De Gast-Vertellers. Een serie pogingen tot een enigszins fatsoenlijk Cabaret in klein-kwarto. Laren-Gooi: De Meng. Gedrukt in beperkte oplage, gesigneerd door beide auteurs. Tekst Goudsmit, illustraties Beekman. Eerste druk van Kleine Ontdekkingen 1 (eerste en enige deel uit de reeks Kleine Ontdekkingen). I.z.g.st., met wat roestvlekjes. Halflinnen met titeletiket op voorplat.
Oorspronkelijke eigenaar Emile Tegelberg, directeur SMN/NHM, villa "Rozenhage" te Baarn. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 49,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
In 1998 studeerde ik af op de historische reconstructie van een laat-modern geval van ‘bezetenheid’. (specialisatie cultuurgeschiedenis, Nieuwe Tijd). Daarna was ik als onderzoeker (in een soort ZZP-dienstverband) verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (faculteit geesteswetenschappen & theologie).
Ik hield mij aan de UvA bezig met de historische reconstructie van de kwestie rond de Katwijkse ‘gekkenlogger’ Het ging in die zaak om een ingewikkelde wisselwerking tussen religieus en psychiatrisch afwijkend gedrag, ofwel ‘abnormaliteiten’ binnen een specifieke historisch-culturele context. In de volksmond ook wel ‘godsdienstwaanzin’ genoemd.
Onderstaande recensie schreef ik naar aanleiding van de verschijning van de roman Waanzee van Robert Haasnoot (Nederlands Dagblad, 7 mei 1999). De betreffende roman is overigens niet meer leverbaar bij Cornelissen & De Jong, maar elders nog wel voorhanden.
Zij waren dertien in getal, de opvarenden van de KW 171, Noordzee V [zie foto]. Drie van hen zouden de reis met de Katwijker logger, augustus 1915, niet overleven. Zij werden doodgeslagen door collega-vissers als gevolg van wat in de volksmond godsdienstwaanzin heet.
Auteur Robert Haasnoot, afkomstig uit Katwijk, bestudeerde de stukken en schreef een roman over de tragedie, Waanzee. In Waanzee treedt de gemeentesecretaris van Zeedijk op als verteller. Hij verslaat de gebeurtenissen op de logger, hun voor- en nageschiedenis. Eerst schetst hij een beeld van het religieuze klimaat in Zeedijk (Katwijk), een dorp waar het godsdienstige gezelschapsleven bloeit. Ook de zevenentwintigjarige Arend Falkenier, hoofdpersoon in het drama, bezoekt de bevindelijke gezelschappen. Na een visioen waarin zijn pas overleden vriend Koos aan hem verschijnt, komt Arend tot bekering. Haasnoot tekent hem als een brede, boomlange vent met doordringende ietwat uitpuilende ogen en een krachtige stem. Was Paulus bij zijn bekering een ogenblik met blindheid geslagen en Jakob mank gebleven, Arend krijgt ander lichamelijk ongemak: Hij wordt in minder dan twee maanden kaal. Hierna lijkt hij op zijn tirannieke vader, die hij hartgrondig verfoeit en wiens vroege dood hem tot halfwees heeft gemaakt. Sterk is Arend ook. Zo zou hij een keer de speerreep (waaraan zo’n negentig netten hingen, samen goed voor drieduizend kilo vis) met twee vingers zo strak hebben getrokken dat die bijna brak.
In het gezelschapsleven waarin Arend zich ophoudt, worden religieuze ervaringen besproken en doen verhalen de ronde over listige en vreeswekkende verschijningen van de satan, iemand zag de satan op het duinpad in de gedaante van een hond met lichtende ogen, briesend als een leeuw. Er wordt gesproken over de wegen van de ondoorgrondelijke God en de geestelijke stadia van de ziel. Haasnoot kent de tale Kanaäns, en niet alleen van horen zeggen. Daarom weet hij treffend de sfeer van het gezelschap te tekenen, zoals bij het zingen: “Schoorvoetend wordt het psalmvers ingezet. De mannen in het gezelschap leunen achterover, vouwen de handen op de buiken en zingen ”op ’t vleetje”: uiterst langzaam en met lange, nasale uithalen, hun stemmen als logge golven die traag rijzen en dalen (…). Met de ogen gesloten worden ze één met de denkbeeldige zee waarop hun zingende lichamen deinen: Een stroom van ongerechtigheden / Had d’ overhand op mij: / Maar ons weerspannig overtreden. Verzoent en zuivert Gij (…). In de stilte die op het gezang volgt komen zij weer aan land.” Dan volgt de fatale reis van de Noordster, die in augustus 1915 vanuit de haven van IJmuiden vertrok. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang en de toch al grillige zee ligt vol met mijnen. De leden van de gezelschappen duiden de tekenen in het licht van het komende Koninkrijk. Een paar uur gaans van Zeewijk kan men het gebulder van kanonnen horen en voelt men de aarde schudden. De wereld lijkt in barensnood. Dit alles stimuleert het ontstaan van weer nieuwe religieuze bewegingen. Een jaar eerder hadden honderd aanhangers van het Wachttorengenootschap Zeedijk bezocht in een poging leden te winnen. Op zee met de Noordster wordt weinig vis gevangen, dus is er voldoende tijd voor het uitwisselen van religieuze ervaringen. Arend vertelt er veel. De vissers raken gaandeweg onder de indruk van zijn openbaringen. Door zijn lichamelijk en geestelijk overwicht neemt Arend langzamerhand het commando van de Noordster over. Hij vertelt dat de wereld is vergaan en dat de bemanning is uitverkoren om samen met hem naar het Nieuwe Jeruzalem te varen, waar hun vrouwen en kinderen veilig wachten. Zijn woorden gaan samen met bovenmenselijke staaltjes. Zo laat Arend het zwartleren boek Catechisatiën van Smytegelt door de lucht zweven en daarna in schuine stand op de tafel staan. Niemand kan het van z’n plek krijgen. Als Willem, een van de bemanningsleden, desondanks vraagtekens zet bij Arends geloofsijver, moet hij van Arend dansen opdat hij er dood bij zal neervallen. Ten slotte wordt Willem overboord gezet. Dat overkomt ook twee andere sceptici, die eerst gruwelijk worden toegetakeld en daarna gedood, omdat zij toch niet in Arend geloven. De overige bemanningsleden menen dat de duivel in de twijfelaars gevaren is.
Na de driedubbele doodslag ontmantelen de vissers het schip, vernielen de zeilen en werpen alles als overbodig materiaal overboord. Uiteindelijk treft een Noors vrachtschip de ontredderde bemanning van de Noordster aan en brengt haar naar Engeland. Eind september 1915 zijn de tien bemanningsleden terug in Nederland. Na een verblijf in het Haagse Huis van bewaring worden zij in verschillende inrichtingen ondergebracht. Ten slotte beschrijft de verteller de reactie in Zeewijk en reikt hij verklaringen aan uit de officiële verslagen: inductiepsychose, bevorderd door het aangeboren, plaatselijk bijgeloof op godsdienstig gebied. In Zeewijk maken eindtijdpreken van dominee Waalkamp diepe indruk. Niemand durft ’s nachts nog de straat op, bang voor hetzelfde lot als de bemanning van de Noordster en voor een invasie van duivels. Toch is het geloof van Arend Falkenier volgens het bevindelijk gezelschap tijdgeloof en Arend zelf een door God veroordeelde vanwege zijn hoogmoed. Het boek eindigt met een indrukwekkend verhaal, dat tegelijk de fascinatie van de vertellende gemeentesecretaris moet verklaren. Deze brengt samen met zijn vader en de burgemeester een bezoek aan de inrichting Wendegeest waar Arend Falkenier is opgesloten. De sceptische burgemeester vraagt Arend, hoe hij dat met het zwevende boek voor elkaar had gekregen. Dan ramt Arend met alle kracht die in hem is een schop in de grond en vraagt eerst de burgermeester en daarna de verteller de schop eruit te trekken: “Terwijl hij mij spottend aankeek voelde ik opeens een loodzware loomheid door mijn lichaam trekken. Ik geloof dat mijn vader mij nog wilde tegenhouden, maar toch heb ik de schop gepakt: ik omklemde de steel, vlak onder het handvat. Tweemaal, driemaal trok ik, maar ik zeg u dat mijn armen iedere keer weigerden te gehoorzamen aan mijn wil; mijn spieren slaagden er niet in voldoende kracht te ontwikkelen om de schop uit de grond te trekken (…) Arend liep op mij toe en legde even een hand op mijn schouders. Opeens wierp hij zijn hoofd achterover en ik hoorde hem in lachen uitbarsten. Hij draaide zich om en liep het grindpad af, met zijn armen gespreid en zonder ons nog een blik waardig te keuren. En dat was het laatste wat ik van hem zag, het laatste wat ik van hem hoorde: zijn rollende lach die, als ik dit verslag beëindig, weer tot mij komt uit een verre tijd, uit een wereld waarin andere wetten gelden.”
Robert Haasnoot schrijft dat hij gebruik gemaakt heeft van vrijwel elk rapport en verslag dat in de afgelopen jaren over de geschiedenis van de Katwijker logger verschenen is. Namen, achtergronden en karakteristieke bijzonderheden van betrokkenen zijn veranderd. De geschiedenis ligt bijna vijfentachtig jaar later nog steeds gevoelig in het dorp. Men spreekt niet graag over de zaak, die wel het best bewaarde geheim van Katwijk wordt genoemd. Sommigen menen zelfs dat het om een legende gaat, zoals de Vliegende Hollander. Dat is niet het geval.
Haasnoot is niet de eerste die zich over deze zaak buigt. De antropoloog Verrips publiceerde in december 1987 een artikel over de kwestie in het Sociologisch Tijdschrift De letterkundige en zenuwarts J.W. Schotman wijdde aan de kwestie het gedicht Hellevaart, dat hij in 1941 omwerkte tot de roman De blinde vaart. Schotman maakte gebruik van psychiatrische rapporten uit het gesticht Endegeest. In 1944 werd in opdracht van de toenmalige Katwijkse burgemeester mr. W.J. Woldringh van der Hoop opnieuw een onderzoek ingesteld naar de gebeurtenissen. Aanleiding was het drama te Meerkerk, waarbij een familielid van een boerengezin in een vlaag van godsdienstwaanzin werd doodgeslagen. Men wilde nagaan welke overeenkomsten er tussen beide voorvallen waren. Genoemde schrijvers suggereren een verband tussen de religieuze mentaliteit van de betrokkenen en de gebeurtenissen. De psychiatrie hechtte overigens geen waarde aan interpretaties als bezetenheid door de duivel. Dat standpunt werd gedeeld in de Gereformeerde Kerken. H.H. Kuyper rekende al in 1898 in de Friesche Kerkbode af met gebedsgenezing en duiveluitdrijving. Zijn felle artikelen waren mede ingegeven door het optreden van nieuwe religieuze bewegingen die met deze zaken nieuwe aanhang wierven, ook onder gereformeerden. Gereformeerde dominees waarschuwden tegen te snelle vereenzelviging van krankzinnigheid met bezetenheid door de duivel, hoewel men aan het bestaan van bezetenheid niet twijfelde. Er was sprake van zoeken en tasten op dit gebied. De predikant J.W.A. Notten, geestelijk verzorger in Veldwijk, schreef aan Abraham Kuyper, dat hij zich afvroeg of de psychiatrie niet veel meer aan de theologische dan aan de medische faculteit behoorde. Er werd namelijk overwogen een leerstoel voor de psychiatrie in te stellen aan de Vrije Universiteit. Notten schreef verder dat hij in Veldwijk meer en meer ”een stukske ornament aan den gestichtsgevel” dreigde te worden. Na 1900 werden krankzinnigheid en bezetenheid steeds meer medisch en niet theologisch verklaard, en Notten voelde dat wel aan.
De boeiende roman van Haasnoot vraagt om een vervolg in de vorm van wetenschappelijk verantwoord onderzoek van de gebeurtenissen. Die studie moet nauwkeurig onderscheid maken tussen feit en fictie en plausibele verklaringen geven voor wat er op de KW 171 gebeurde.
Haasnoot, R. (1999). Waanzee. Amsterdam: De Geus. I.z.g.st., 188 pp. Niet meer leverbaar.
Andere nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De gekkenlogger uit Katwijk aan Zee
De tekenaar Albert Johann Funke Küpper (1894-1934) was van geboorte een Duitser maar hij voelde zich na zijn verhuizing volkomen Nederlander, een socialistische Nederlander welteverstaan. De linkse beweging had geen gebrek aan illustratoren die Kerk, Kroeg en Kapitaal met de pen bestreden. De beroemdste was Albert Hahn (1877-1918). Zijn tekening met als tekst Als Uw machtige arm het wil, staat gansch het raderwerk stil was bedoeld als steun voor de spoorwegstaking. Die strijd werd ondanks die prent toch verloren.
In die traditie staat ook Albert Johann Funke Küpper. Hij kwam weliswaar later, maar was niet minder sociaal bewogen. Bovendien werd zijn kunst ook erkend. Hij studeerde in Rotterdam aan de kunstacademie waar hij later ook docent werd. Later kwam hij in vaste dienst bij De Arbeiderspers. Hij vulde de bladen van de SDAP en de vakbeweging. In De Notenkraker en Voorwaarts waren zijn bijdragen onmisbaar. Veel felle aanvallen tegen Hitler en zijn brute aanhangers.
Albert Funke Küpper overleed bij een spoorwegongeluk toen hij met zijn auto werd aangereden. Dat was in 1934. Hij was op weg naar De Paasheuvel, hoofdkwartier van de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale. Die vereniging bestaat al lang niet meer en naar socialistische sporen op De Paasheuvel moet je met geduld zoeken. Küpper schilderde ook en hij ontwierp boekbanden. Hij had twee broers die ook actief waren als schilder, tekenaar en illustrator.
In memorium Albert Funke Küpper (1935). Amsterdam: De Arbeiderspers. In linnen. Binnenwerk uitstekend, rug los (verdient reparatie). Bevat vele ongepagineerde illustraties in zw./w en kleur. € 17,50
Met portret van Funke Küpper als frontispiece (door Van Raemdonck, nov. 1934, zie foto bij dit bericht). Met bijdragen - over verschillende aspecten van het werk van Funke Küpper - van de hand van: Y.G. van der Veen, Cornelis Veth, Koos Vorrink, E. Kupers, Jo Spier, Piet Bakker, A.M. de Jong, A. Pleysier. Daarnaast overzicht met affiches (eveneens ongepagineerd), zowel locaties (Nieuwmarkt, Zoutelande, Corsica. Personen, sociale situaties, naakten. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Egypte, Soedan, Zuid Afrika. Overal waar generaal Horatio H. Kitchener (1850-1916) zijn voetstappen zette, steeg het Britse wereldrijk in aanzien en faam. Tenminste bij de Britten die meenden dat ze er niet alleen recht op hadden dat in alle werelddelen vlag en wimpel wapperde, maar ook dat overwonnen volkeren blij moesten zijn dat er recht, orde en beschaving heerste. Daar hoorde het Christendom uiteraard bij.
Kitchener, hoewel in wezen schuw en ook nog bijziend, was een houwdegen. Philip Magnus voert de lezer aan de hand van Kitchener dat wereldrijk binnen en laat op onverbiddelijke wijze zien hoe Kitchener niet alleen de zwarten van Afrika, maar ook de blanke Boeren eronder kreeg en eronder wist te houden. Veel sabelgekletter en kruitdampen. Ook de (militaire) fouten die Kitchener maakte, maar aan diens populariteit niets afdeden, worden door zijn biograaf Philip Magnus in kaart gebracht.
Het Nederlandse publiek was destijds vooral geschokt door de krantenberichten over de door hem opgezette concentratiekampen. Daar werden duizenden Boeren met hun vrouwen en kinderen opgesloten. De toestanden waren erbarmelijk. Slecht eten en ontbrekende hygiëne. De vrouwen en vooral de kinderen stierven er als ratten. Een Engelse dame Emily Hobhouse kreeg na veel tegenstand de mogelijkheid om in 1901 een aantal kampen te bezoeken. Ze schrok zich rot. Ze publiceerde er over, een onderzoek werd ingesteld, maar er veranderde weinig. Kitchener ergerde zich rot aan ‘dat klerewijf’. Later is geschreven dat Kitcheners concentratiekampen model hebben gestaan voor de vernietigingskampen onder Hitler, maar dat waren een paar stappen te ver.
Overigens heeft mijn oom Herman (ik heb hem helaas niet gekend) in Zuid Afrika gevochten aan de zijde van de Boeren. Toen hij terugkwam naar zijn geboortestad Monnikendam is hij daar als een held ingehaald. Oom Herman heeft over het hele land lezingen gehouden over de erbarmelijke kampen. Hij wist waar hij het over had: Hij was er gevangene geweest.
Kitcheners naam mag in Nederland nu onbekend zijn, zijn beeltenis heeft iedereen wel eens gezien in een geschiedenisboek. Hij is de man met de priemende ogen en uitstekende wijsvinger op de affiche uit 1914 die de Engelse jongemannen opriep dienst te nemen in de Eerste Wereldoorlog. ‘Your Country needs YOU’. Honderdduizenden jongens kwamen om tijdens gevechten in de loopgraven van België en Noord Frankrijk. Kitchener verdronk toen een Duitse torpedo een Britse schip tot zinken bracht. Kitchener was daar aan boord met een diplomatieke missie op weg naar Rusland.
Het zou interessant zijn eens uit te zoeken wat er in de Nederlandse kranten tijdens de Boerenoorlogen over Kitchener is gepubliceerd. Maar dat terzijde.
Magnus, Ph. (1958). Portrait of an imperialist. London: John Murray. I.g.st., gebonden in rood linnen gouden belettering. Met stofomslag. 409 pp., 1e druk. Met illustraties. € 22,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
De Dunne Man loopt door de glazen schuifdeuren naar buiten. Daar ligt een groot stuk hout: afgehouwen hout. De Dunne Man associeert plek en hout met de bestseller Wie is van hout van de psychiater Jan Foudraine (1929-2016). Teksten dringen zich als vanzelf aan hem op, zeker als hij het moeilijk heeft. Nog geen vijf minuten terug zat hij op de vierde verdieping in het enorm lelijke, hoog optrokken, gele gebouw aan de Lange Nieuwstraat. Daar, op die vierde verdieping, volgt De Dunne Man in een kale lege ruimte zonder groen – en met medewerkers achter glas – de cursus Ontcijferen. Over het decoderen van taal. In dat gebouw mag je ook roken, als je even niet wilt praten, leren of breien. Daar, op een binnenplaats, tussen hoog opgetrokken glas met wat smalle kieren verdwijnt alleen sigarettenrook. De Dunne Man kijkt naar boven. Daar, op die vierde verdieping, was hij zojuist bij het Meisje met de Vlecht. Van haar kreeg hij een vel papier. Het is omwikkeld met wat aan elkaar gebreide draden. Restafval van een das: “In die das zit al mijn verdriet”, zei ze bij het afscheid.
De Dunne Man tast in zijn zak om het in elkaar gevouwen papier te pakken Hij wikkelt het uit elkaar en leest. Er staan drie woorden op, in rode letters: liefde is onaantastbaar. Als het moeilijk wordt, denkt de Dunne Man aan de boeken. Hij denkt eigenlijk altijd aan boeken. Is er een betere samenvatting van Paulus brief aan Korinthe dan deze drie woorden, zo vraagt hij zich af. Nee, Paulus schrijft niet best. Lange, met komma’s doorspekte, onleesbare zinnen. Ja, het zijn vooral de komma’s die de tekst onleesbaar maken voor een vleselijk mens. Maar een kortere weergave van Kor. 13 is onbestaanbaar: liefde is onaantastbaar.
In deze straat waait immer een gure wind. Tranen vriezen er vast op je wangen. De Dunne Man heeft geen tranen meer om vast te vriezen. Wel honger. Hij besluit om iets te gaan eten. In het midden van de Lange Nieuwstraat staat een kraam voor een restaurant. De weg naar binnen is niet meer begaanbaar, maar buiten, bij de houten kraam, is linzensoep te koop: Syrische linzensoep. De Dunne Man denkt onmiddellijk aan de geurige linzensoep van Jakob, die daarmee zijn broer Ezau het eerstgeboorterecht ontfutselde. Hij glimlacht en vraagt zich af hoe vaak hijzelf het eerstgeboorterecht verkocht. De geur is onweerstaanbaar en de Dunne Man krijgt zin. Op de vraag of de linzensoep de prijs van het eerstgeboorterecht waard is kijkt de kok hem vragend aan. Mohammed nam het linzensoepverhaal niet over in de Koran. De Dunne Man besluit het te wagen: een verhaal voor een kop linzensoep ofwel Ezau’s prijs voor het Zintuiglijk Genot. De soep is kruidig, smakelijk ook. En de verkoper-kok geniet van het verhaal. Hij zegt dat hij zijn soep voortaan Ezau’s Linzensoep zal noemen. De Dunne Man tipt hem er een volgende keer kip en koriander in te doen en wandelt tevreden verder. Het woord gods vergaat nimmermeer.
Door de smalle Dorstig Hartsteeg naar de Oudegracht. Daarna langs het huis met het muurgedicht van Ingmar Heytze die schrijft dat vrijheid nooit vanzelf spreekt. Aangekomen bij het antiquariaat Hindericks & Windericks vraagt De Dunne Man of er boeken zijn over locomotieven. “Neen”, zegt de antiquaar en schrijft verder in het Winkeldagboek. Er ligt wel ander prachtigs: Hans van Straten, Multatuli, Ter Braak en wat al niet meer. Desnoods kan Hindericks een tekst van Nescio leveren (in rood-zwarte belettering): “’Ik zit op den berg en kijk in het dal (…). Dat is dor, er is geen water”. Edoch, geen teksten over locomotieven en ook Jan Foudraine wordt niet verkocht. Misschien voor 150 eurocent bij overbuurman Stichting De Arm.
De anti-psychiatrische beweging is dood, het evenwicht tussen Pil en Praat is zoek en Jan Foudraine is uit. Maar De Dunne Man heeft zijn tekst. Drie woorden: liefde is onaantastbaar.
Foudraine, J. (1971). Wie is van hout... Een gang door de psychiatrie. Ambo: Bilthoven. Niet leverbaar, behalve digitaal
Nieuwe oude boeken die wèl te koop zijn bij Cornelissen & De Jong
Tags: Dun verhaal
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor Ezau’s linzensoep en de gure wind in de Lange Nieuwstraat
Sam Goudsmit (1884-1954) werd geboren in Kampen, een gereformeerd bolwerk. Kampen telde in 1899 nog 252 joden (het waren er meer geweest; de trek naar de grote steden was al begonnen) en de meeste joden gingen nog trouw naar de synagoge. Sam Goudsmit stamde uit een arm gezin met veel kinderen. Hij was, het kwam veel vaker voor dan tegenwoordig, autodidact. Hij vertaalde zelfs Rousseau uit het Frans, maar was, nadat hij naar Amsterdam vertrok, toch vooral met zijn eigen werk bezig.
In zijn eerste boeken laat hij zien hoe het (joodse) leven zich in zo’n klein provinciestadje voltrok. Enerzijds respect voor het Oude Volk, anderzijds permanent de ‘risjes’, kleine plagerijen gemengd met de bekende vooroordelen. Sommige van zijn vroegere boeken schreef Goudsmit in een mix van Nederlands met Kamper dialect waarbij de joden de jiddische woorden en termen gebruikten. Zoekenden is een roman in de stijl van het naturalisme, een stroming dat als doel had op precieze, bijna wetenschappelijke wijze de werkelijkheid van het gewone leven te beschrijven.
Van zijn plannen om rabbijn te worden kwam niets. Goudsmit werd gegrepen door de nieuwe leer, de aardse Verlossing: het socialisme dat bij hem in latere jaren het communisme werd. Hij meldde zich zelfs aan als lid van de partij.
Sam Goudsmit had redelijk succes met zijn boeken. Sommigen werden zelfs herdrukt. Begin jaren twintig maakte hij kennis met de schilder Chris Beekman (1887-1964), ook links, die zich korte tijd aangetrokken voelde tot De Stijl en andere moderne kunstvormen. Goudsmit, die nogal wat invloed had op Beekman, overtuigde hem ervan dat die moderne, half abstracte werken op de arbeiders geen indruk maakten. Beekman ging weer figuratief werken. De oorlog vernietigde Goudsmits geloof in een betere toekomst niet, maar dat in een concentratiekamp zijn meest geliefde zoon verloor, kwam hij niet te boven. Goudsmit schreef na de oorlog nog maar weinig. In de andere zoon, die een binnenschip bestuurde, had hij niet veel fiducie. Toch probeerde hij hem te helpen. Hij vroeg de bemiddelde communiste Mathilde Visser om vierduizend gulden te leen om de jongen die een zware hypotheek tot last had te ondersteunen.
Goudsmit behoort tot de ‘vergeten schrijvers’, maar wie wil weten hoe de ploeterende joden in de provincie rond 1900 leefden, kan niet om hem heen. Bij zijn crematie sprak namens de Vredesraad L. Boas, een schoonzoon van de schrijver Nescio. Aanwezig namens het partijbestuur was Paul de Groot, opmerkelijk omdat de partijleider ongaarne dat soort gelegenheden bijwoonde. Wel een bewijs dat Goudsmit bij de partijleiding in aanzien stond.
In Kampen is een hofje naar hem genoemd, niet ver van de imposante Bovenkerk. Er wonen nu, voor zover bekend, geen joden meer in Kampen. De fraaie synagoge aan de IJssel is gerestaureerd. Daarin worden nu af en toe culturele bijeenkomsten gehouden.
Goudsmit, S. (z.j.[ca. 1906]. Dievenschool. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf. I.z.g.st.. Gebonden in linnen, 224 pp., 1e druk.
Goudsmit, S. (1907). Zoekenden. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf. Omslag rafelig aan zijkant, binnenwerk goed, vergeeld papier, 297 pp., 1e druk.
Goudsmit, S. & Chris Beekman (1924). De Gast-Vertellers. Een serie pogingen tot een enigszins fatsoenlijk Cabaret in klein-kwarto. Laren-Gooi: De Meng. Gedrukt in beperkte oplage, gesigneerd door beide auteurs. Tekst Goudsmit, illustraties Beekman. Eerste druk van Kleine Ontdekkingen 1 (eerste en enige deel uit de reeks Kleine Ontdekkingen). Beekman was actief in de beweging van De Stijl. Oorspronkelijke eigenaar Emile Tegelberg, directeur SMN/NHM, villa "Rozenhage" te Baarn.
Uit de collectie Igor Cornelissen. In combinatie en inclusief pak- en verzendkosten: 85 euro. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: Overijssel, schrijvers
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Jan Hanlo was een vreemde kerel. En dat niet alleen omdat hij op jonge jongens viel, veel te hard op zijn motor reed (en zo verongelukte), al vroeg straf kreeg en gecastreerd werd en ook niet omdat hij in Limburg in een poortwachtershuisje woonde en bij mijn weten de katholieke kerk op zijn manier trouw bleef. In zijn biografie staat nog veel meer.
Hanlo verzamelde gemberpotjes en die wilde hij wel aan een goede vriend laten zien. Het bleef bij één potje. De vriend vroeg waar de rest van de verzameling was. Die was er niet. Hanlo had maar één potje. ‘Ik ben net begonnen met verzamelen,’ verduidelijkte hij. Hanlo is een van de weinige dichters die het tot kamervragen bracht. het ging om zijn spraakmakende ‘oote oote boe’ gedicht. Het zal wel een christelijke afgevaardigde zijn geweest die aan de minister vroeg waarom dat nu gesubsidieerd moest worden.
Hanlo gold als een groot jazzliefhebber en hij maakte een mooi gedicht over de St. Louis Blues. Maar had hij er ook verstand van? Ik betwijfel dat want in een stukje in de AVRO Bode noemde hij de Jazz Me Blues gespeeld door Jelly Roll Morton de mooiste jazzplaat die hij kende. Morton heeft dat nummer misschien wel gespeeld, maar het is door hem nooit op de plaat gezet.
Ik ben eenmaal met Hanlo in Amsterdam op pad geweest. Ik huurde toen een kamer bij Frieda Koch, de ex echtgenote van Bert Schierbeek en vroegere geliefde van Lucebert. Jan Hanlo die, ook blijkens zijn brieven, vaak bij dichters en kunstenaars in Amsterdam op bezoek ging, was in de Van Eeghenlaan nummer 7 te gast bij Frieda Koch en haar nieuwe vriend de vertaler uit het Frans Nico Lijssen. Toen bij hen het gesprek op jazz kwam, zei Frieda dat hij beter naar haar kamerhuurder boven kon gaan. Die wist er veel van. Ik draaide platen voor Hanlo die hem erg bevielen. Dat de door hem beluisterde Morton plaat niet bestond, verbaasde hem zeer. Omdat Jan Hanlo dorst kreeg en ik niets in huis had, kwamen we snel terecht in café Pieper op de Prinsengracht. Toen en nu nog een uiterst prettig café. Ik heb nog nooit iemand zo snel dronken zien worden. Na een uur sloeg Hanlo alleen nog maar wartaal uit over een sneeuwgans, volgens hem een stom beest. Hoe wij (of bleef hij nog?) thuis zijn gekomen, weet ik niet meer.
Veel interessantere ontmoetingen zijn te lezen in de zorgvuldig uitgegeven Brieven. Hij schrijft in 1963 dat hij bij Frieda en Nico langs zal gaan en daar waarschijnlijk zal overnachten. Over de sneeuwgans vond ik helaas geen verdere sporen. Jan Hanlo zal waarschijnlijk de enige gedundrukte schrijver/dichter blijven die ik heb ontmoet.
Hanlo, J. (1989). Brieven [2 dln. 1931-1962, 1963-1969]. Amsterdam: G.A. van Oorschot. I.z.g.st., prachtexemplaar. Gebonden in blauw linnen met diepblauwe belettering. Met stofomslag, 1e druk. Met bibliografie, register en noten. € 37,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Tags: #Hanlo
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Hoe vaak ben ik niet iemand tegengekomen die verzuchtte: ‘Meneer, mijn leven? Ik zou er een boek over kunnen schrijven.’ Gelukkig deden ze dat nooit. Harry Domela (1905-na 1978) had die aansporing niet nodig. De valse prins werd in Duitsland goed verkocht, zijn leven verfilmd en op de planken gezet. Net echt.
Het echte leven van deze in Litouwen in 1905 geboren zoon uit Duitse ouders is bij mijn weten nooit nauwkeurig opgeschreven. Te veel vraagtekens. Hij vocht in de Eerste Wereldoorlog, vijftien jaar jong, tegen Baltische rebellen. Zijn vader en een broer sneuvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Harry maakte er na 1918 het beste van door zich voor te doen als iemand die stamde uit de adel. Hij werd geloofd. Zakenlieden gaven hem geld en hij was te gast op dure diners. Hij kon zelfs doorgaan voor een kleinzoon van Wilhelm II, de laatste keizer van Duitsland.
Zijn bedrog kwam aan het licht. Tijdens zijn gevangenschap in Keulen schreef hij zijn boek. Hij werd vrijgesproken; het bedrog werd niet strafbaar geacht, Hij vluchtte na 1933 naar Nederland waar de schrijver Jef Last, zelf niet vies van avontuur, zich over hem ontfermde. Last stuurde hem door naar de schrijver André Gide in Frankrijk die hem verder hielp. Harry Domela vocht samen met Last in de Spaanse Burgeroorlog. In 1940 kon hij dankzij hulp van Gide nog naar Mexico ontkomen waar hij volgens sommigen als leraar aan de kost kwam. In 1965 had Last nog briefcontact met hem. Na 1978 is Domela’s spoor zoek.
Ik kreeg zelf nog even met Harry Domela te maken toen Last er bij mij in 1965 op aandrong over Harry Domela te schrijven. Ik was nog maar net gestart met een onderzoekje toen er een dwingende brief kwam van Last dat ik niet over Domela moest schrijven. Het zou zijn vriend in gevaar kunnen brengen. De precieze redenen zullen we, hoop ik, vernemen als volgend jaar de al vaak aangekondigde biografie van Rudi Wester over Jef last verschijnt.
Domela, H. (1928). Van paria tot prins van Pruisen. Gedenkschriften van. Harry Domela. In de gevangenis van Keulen door hem zelf geschreven. januari-juni 1927. Baarn: Hollandia. I.z.g.st., gebruind papier, gaaf exemplaar met mooie linnen band, 231 pp. Handtekening van de auteur en gedateerd: Amsterdam, 1 juli 1935. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 57,00 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Voor Vrij Nederland schreef ik eens een artikel over de uitgever Emmanuel Querido (1871-1943) die door de nazi’s werd vermoord. Querido had voor de oorlog al een indrukwekkend fonds had met vertalingen van belangrijke auteurs.
Een aantal van die vertalingen werd gemaakt door Alice van Nahuys (1894-1967) die hij bij Ontwikkeling (de voorloper van de Arbeiderspers) had weggepikt. Volgens Alice mocht ze in het begin alleen maar rekeningen uittikken. Daar kwam spoedig verandering in, want Querido zag wat in haar. Of beter: veel. In 1929 werd ze directeur bij Querido, net 35 jaar oud. Drie jaar eerder vertaalde ze Else van Arthur Schnitzler, maar ze had ook in 1920 al werk van hem vertaald. Zij was ook de eerste die na de oorlog Kafka vertaalde in het Nederlands. En ze ontdekte de schrijfster Hella Haasse.
Alice van Nahuys was behalve uiterst aantrekkelijk heel intelligent. Zo heeft althans Klaus Mann haar omschreven. Mijn kompaan vertelde mij ook al dat er tussen die twee variabelen een positieve correlatie zou zijn. Ik wil het verder niet weten, dus dit terzijde. Was er iets tussen Querido en Alice van Nahuys? Toen zij trouwde met een meneer Van Eugen, ontsloeg Querido haar om haar later weer aan te nemen. Was dat ontslag een conservatief trekje van Emmanuel Querido en ging hij even mee in de ‘gewoonte’ om vrouw na een huwelijk te ontslaan?
Elma Drayer schrijft aan de biografie van Alice van Nahuys die naar verwachting over twee jaar bij Querido zal uitkomen.
Schnitzler, Arthur (1926). Else [vertaling van: Fräulein Else]. Amsterdam: Em. Querido. I.g.st., vergeeld papier. Gebonden in linnen, 162 pp., 1e druk. Vertaling Alice van Nahuys. € 18,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, zoals Schnitzler en ander werk.
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Edgar Allan Poe (1809-1849) verloor zijn ouders, rondtrekkende acteurs, voor hij drie jaar was. Poe werd literair criticus, dichter en schrijver van novellen. Het duurde even voordat hij succes had met het gedicht The Raven. Poe schiep als het ware een nieuwe wereld met zijn lugubere, gewelddadige verhalen die menigeen nachtmerries bezorgde. Wat zijn bedoeling was. Hij wordt als de vader van de detective beschouwd. De Gothics zijn zwaar door hem beïnvloed. Horror stond bij hem hoog in het vaandel wat hij afwisselde met drinken en gokken. Wat weer schulden veroorzaakte waardoor hij wel weer naar de pen moest grijpen. Hij was ook thuis in de kosmologie en de kennis van geheimschriften.
Veel van zijn verhalen zijn verfilmd. Ik zag een film, ik meen de geschiedenis waarin een graaf, gespeeld door Vincent Price, het opneemt tegen een losbol, schitterend vertolkt door de van origine Hongaarse filmacteur Peter Lorre (1904-1964). Bij een wijnproeverij zal de verliezer zijn leven verliezen. Lorre drinkt tegen de klippen op, de graaf doet het voorzichtig aan. Als iedereen denkt dat Lorre het onderspit delft, weet hij, inmiddels strontlazarus, niet alleen het merk en het landgoed van het wijn te noemen maar er ook nog, met dikke tong, triomfantelijk aan toe te voegen: zuidelijke helling.
Ik, die totaal geen verstand heb van wijn en het zelden drink, mag graag Peter Lorre imiteren met dat “zuidelijke helling”. Ik heb Peter Lorre in meer opzichten hoog zitten. Dat laatste terzijde.
Edgar Allan Poe. Complete works of Edgar Allan Poe (10 volumes). New York: Fred de Fau & Company. Copyright 1902 G.P. Putnam’s sons. I.g.st., gaaf exemplaar van het Engelstalige Verzamelde Werk van Poe.
In linnen gebonden. Met register op titel (in deel X). Elk van de tien delen heeft een eigen frontispies-pagina. Goud op snee (kop). Titelpagina rood-zwarte belettering. Oplage 1000 st., genummerd waarvan dit werk nummer 315 draagt. Met inleiding van Charles F. Richardson, literair historicus en editor van de collected works: Edgar Allan Poe, World-Author (LIII). Uit de collectie Igor Cornelissen. Tegen ieder aannemelijk bod. Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Toen Jan Blokker in de Volkskrant Lammers biografie van Roosevelt besprak, constateerde hij dat er op dat moment (1992) in Nederland weinig belangstelling bestond voor de strijd om het Witte Huis. Dat is nu wel anders door of dankzij Donald Trump. De Amerikanist A. Lammers (hij doceerde vele jaren in Leiden) stelde zelf vast dat, als er al belangstelling was voor Amerika, de aandacht vooral was gericht op links Amerika. Dat waren de demonstranten tegen de oorlog in Vietnam, en aan de ‘zwarte’ kant dominee Luther King, Eldridge Cleaver, Malcolm X. en de Black Panthers. Ik herinner me dat zelfs het zeer stalinistische meisje Angela Davis veel aandacht kreeg
Dat er een enorme middengroep bestond in de VS en een nog grotere aanhang voor conservatief-religieuze denkbeelden ontging de Nederlander omdat er niet of nauwelijks over werd geschreven.
Op de achterflap staat dat Lammers een elegante biografie schreef over de president die zijn land uit het isolationisme moest trekken om mede de strijd tegen nazi Duitsland en Japan te voeren. In 1921 werd hij geveld door polio. Hij bleef een vechter, ogenschijnlijk zachtmoedig. Na de oorlog is hem verweten dat hij zich te zwak opstelde tegenover Stalin. Polen werd ‘’weggegeven’ en in zijn eigen land hadden communisten toegang tot allerhande ministeries. Over China werd hij opzettelijk verkeerd voorgelicht door links gezinden.
Maar ook bij Lammers blijft Roosevelt overeind als een sympathieke man die begreep dat er van overheidswege iets moest worden gedaan aan de massale werkloosheid. Zijn New Deal was een moedige en deels geslaagde poging daar iets aan te doen. Lammers is een voorzichtig man. In zijn voorwoord schrijft hij dat je een mens nooit helemaal kunt doorgronden. Je kunt hooguit suggereren.
Lammers, A. (1992). Franklin Delano Roosevelt. Koning van Amerika. Een biografie. Amsterdam: Balans. I.g.st., paperback met flappen, 319 pp, met illustraties en bibliografie. Uit de collectie Igor Cornelissen € 16,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Mijn privé-boekerij bevat een relatief kleine, maar fijne collectie Mennonitica: boeken, tijdschriften, bibliografieën etc. over de doopsgezinde theologie & geschiedenis. Elk jaar komt daar een nummer van de Doopsgezinde Bijdragen bij, het jaarboek dat in de 19e eeuw werd opgericht (Oude Reeks, 1861-1919) en in de 20e eeuw opnieuw leven werd ingeblazen (Nieuwe Reeks, 1975-heden). Ik doe daar momenteel niet heel veel mee, behalve dan als het regent: op zondagen in november en december, zoals vandaag.
Afgelopen donderdag viel het nieuwste nummer van de Doopsgezinde Bijdragen op de deurmat. Aangenaam verrast geef ik hier een korte weergave van de inhoud. Piet Visser levert op zijn eigen wijze – humoristisch-ironisch en betrokken – een diepgravende analyse van de bronnen rond de organisatie van het hulpbetoon van de Nederlandse doopsgezinden aan de migratie van de Zwitserse broeders [die in Amerika nog steeds bekendstaan als de Amish, waarvan sommigen in Nederland achterbleven en gemeenten vormden in Kampen, Deventer, Groningen en Harlingen]. Hij laat ook zien dat (en hoe) de succesvolle bemiddeling bij de Nederlandse overheid bij het hulpbetoon aan de vervolgde Zwitserse mennonieten blijk geeft van voortschrijdende emancipatie van de Nederlandse doopsgezinden.
Ik was ook onder de indruk van de bijdrage van Mirjam van Veen over de veranderende houding van de gereformeerden (Guillaume Farel) ten opzichte van de dopersen. Beiden dongen in de vroege zestiende eeuw naar een steviger positie op de religieuze markt, waarbij de dopersen uiteindelijk het onderspit delven. Het mislukte avontuur in Münster, de blasphemie van Jan van Leyden (1509-1536), die daar het dopers koninkrijk en het Nieuwe Jeruzalem poogde op te richten (met gemeenschappelijk bezit & polygamie) was daar debet aan. Het Münsterse avontuur en de naweeën ervan komen ook aan de orde in de artikelen rondom De blasphemie van Jan van Leyden (eerste uitgave dan wel herdruk uit 1627) van James M. Stayer en Brookelnn A. Cooper. Het auteurschap van De blasphemie van Jan van Leyden werd toegeschreven aan Menno Simons (ca. 1496-1561), maar daarover rezen al in de 19e eeuw twijfels. In elk geval speelt het boek – tenminste bij de eerste zestiende eeuwse (?) dan wel de herdruk (?) uit 1627 – een rol om Menno Simons en de mennonieten te zuiveren van de Münsterse associaties. Die zuivering – ofwel het isoleren van de mennonieten van de Münstersen, spiritualisten en andere, soms meer geweldadige groepen – zou immers de acceptatie van de vreedzame mennonieten vergroten en hun emancipatie stimuleren. De discussie over de bronneninterpretatie en het auteurschap van De blasphemie (James M. Stayer en Brookelnn A. Cooper) krijgt bij Cooper ook een meer technische en boekhistorische wending. Boeiend.
Ruud Lambour, specialist op het terrein van de Amsterdamse doopsgezinden in de lange zeventiende eeuw, levert een kleurrijke bijdrage in zijn artikel over bezitters van atlassen, kaarten en prenten. Mooi werk! En dat geldt ook voor de bronnenanalyse van Alpita de Jong die de preek van de illustere predikant Joost Halbertsma (1789-1869) op de Gorsselse heide analyseerde. Was de uitnodiging tot het houden van die preek in de nazomer van 1823 – een praktische uitwerking van de gelijkberechtiging van de verschillende godsdiensten – inderdaad een teken van een afgeronde emancipatie van de doopsgezinden? Halbertsma vond van wel. En zo is er nog veel meer, bijvoorbeeld over het studentenleven aan de Kweekschool rond 1840 en het hulpbetoon aan Oost-Europese ontheemden in de 20e eeuw.
Het nieuwste nummer van de Doopsgezinde Bijdragen is helaas niet te koop bij Cornelissen & De Jong. Ik bewaar mijn collectie Mennonitica vooralsnog in de privé-boekerij en sta open voor aanvullingen. Dat dan weer wel. Meer informatie over bestelmogelijkheden van de Doopsgezinde Bijdragen staan op de website van de Doopsgezinde Historische Kring.
Tags: mennonitica
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | Reacties uitgeschakeld voor De blasphemie van Jan van Leyden en de emancipatie van de doopsgezinden
De schrijver, schilder en matroos Jef Last (1898-1972) had minstens dertien levens. In het nieuwste nummer van De Parelduiker beschrijft Rudi Wester de bemoeienissen van Last met de Indonesische zaak. In zijn goed gedocumenteerd artikel wordt duidelijk dat de idealen van Last inzake Indonesië – waar hij geliefd was als mens en leraar – stukliepen op de realiteit. Ook op de realiteit van Soekarno met wie hij bevriend was en die naast Indonesië ook Irian Jaya wilde losmaken van Nederland. Hij maakte daar eerder een afspraak over met God die had toegezegd dat hij de Simon Bolivar van Indonesië zou worden. Jef Last daarover: “er bestaat in de politiek niet zo gevaarlijks als staatslieden die menen dat God tot hen gesproken heeft.” Binnenkort verschijnt de biografie van Rudi Wester over Jef Last.
Verder aandacht voor Martinus Nijhoff als toneelschrijver tijdens de Duitse bezetting. Nijhoff schreef overigens al in 1916 een toneelstuk – een clowneske rapsodie – over Pierrot dat indertijd veel indruk op mij maakte. Ik leerde het stuk (Pierrot aan de lantaarn) uit het hoofd en citeer het nog wel eens: Ik was als kind te ouwelijk/ik was als man te vrouwelijk/leven is dromen, en de dood/denk ik, is’t die ons wakker stoot. Pierrot aan de lantaarn is een melancholisch & ironisch gedicht. De twee “tegenspelers” (Pierrot en Harlekijn) hebben onverenigbare (?) levensvisies en de melancholicus delft uiteindelijk het onderspit. Hem wordt de das omgedaan. Maar dit terzijde.
Pierrot aan de lantaarn behoort waarschijnlijk niet tot het type dichtwerk dat de gemiddelde mens in oorlogstijd een hart onder de riem zou steken en dat wilde Nijhoff wel, stelt Bert Slijper. Nijhoff schreef in de oorlog twee stukken voor opvoeringen in de kerk. Hij wilde universeel verstaanbaar zijn en zou het liefst taalloos wilde schrijven. In zijn poging dit te realiseren en de bijbelverhalen in het licht te stellen bleef hij ploeteren en schaven. Het is wat vreemd, dat taalloos schrijven. Het doet me denken aan het verzamelen van herfstbladeren in manden zonder bodem, maar Slijper legt het uit.
En dan is er nog een groot artikel over Proust: Proust in Bogotá. Literaire verkenningen van Colombia van Peter Daerden dat ik zeker ga lezen. Tot nu toe haak ik bij Proust zelf steeds af en verkeer ik niet onder de goden die hem uit het hoofd citeren en dan bedoel ik niet de theedrinkers die hun oranje madeleines in de bloesemthee dompelen en vervolgens Proust ter sprake brengen en daarbij een of andere laffe jeugdherinnering ophalen. Maar dat niet-lezen van Proust gaat veranderen. Na lezing van dit artikel probeer ik het opnieuw.
Hein Aalders en Bart de Cort schrijven over resp. Waldie van Eck en Maurits Dekker. Arno van der Valk vertelt ons in Schraalhans keukenmeester meer over de maaltijden in Reve’s Avonden. In de rubriek Schoon & Haaks bespreekt Jan Paul Hinrichs de boeken en komt zelfs het nu al beroemde antiquariaat ’t Wasdom alsmede het nieuwste boek van Igor Cornelissen ter sprake. Wij hebben nog geen tap in ’t Wasdom, maar die is al wel besteld. Het is maar dat u het weet.
Overigens kunt u bij ons het boek van Igor bestellen, alsmede dat van Ronit Palache die eerder een boek met stukken van Ischa Meijer samenstelde (incl. inleiding) en nu van Renate Rubinstein.
Koop oudere nummers van De Parelduiker(s) bij Cornelissen & De Jong. Overigens kunt u via de website van De Parelduiker ook een abonnement afsluiten.
Tags: #DeParelduiker
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Joseph Gompers (1899-1945) was een Amsterdamse kantoorbediende die in de oorlog met zijn hele familie werd vermoord. Hij verzamelde verhalen uit de Maäseh-boeken. Die legenden en volksverhalen, zo schrijft Gompers in zijn Voorwoord, vormden hoofdzakelijk de lectuur der vrome Joodse vrouwen. Volgens de vertaler geven ze een uitstekend beeld van de mentaliteit der Joden uit de vijftiende en zestiende eeuw. Met uiteraard vaak een wijze rabbijn met uitleg en goede raadgevingen.
Toen ik enkele verhalen las schoot mij een verhaal te binnen dat mijn moeder mij vertelde over mijn overgrootvader Bernard (Jerme) Os (ca. 1824-1919). Jerme sprak Jiddisch, maar kon zich goed verstaanbaar maken over de handel die hij kocht en verkocht. Iedereen begreep zijn Jiddisch. “Oend selbst die Brik sprach noch Jiddisch.” [en zelfs de brug sprak Jiddisch]. Jerme dreef al vóór 1900 handel in Meppel, Hasselt en Zwartsluis. Te voet vanuit Zwolle naar klanten in Meppel of Zwartsluis was te ver, dus verdiende hij zijn geld met behulp van een hondenkar. Op een avond was Jerme ‘s avonds volkomen overstuur thuis gekomen. Wat was er gebeurd? Hij had een wonder waargenomen. Op de Hasselterdijk bij Zwolle had hij in de duisternis een wit paard zien vliegen. “Ein weisses Pferd”. De oude man was door zijn familie uitgelachen en nog jaren geplaagd met zijn “weisses Pferd”.
Nu ik de door Gompers vertaalde verhalen herlas, geloof ik heilig dat Jerme Os heeft gezien wat hij zag.
Waarom is deze tijd zo puur zakelijk en “realistisch”?
Gompers, J. (1930). Maäsiejoth. Wondere verhalen. Maastricht: Leiter-Nypels. I.z.g.st., curieuze illustraties met o.a. een door Paul Citroen getekend portret van Joseph Gompers. Gebonden in linnen met gouden belettering en prachtig omslag, VI, 146 pp., wat roestvlekjes, € 30,00 (inc. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op. Niet meer leverbaar.
Andere nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. judaica.
Tags: #zwolle
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »
Twee Coltoffen maakten naam in de socialistische beweging. Sam en Bernard Coltof (1889-1940). Sam was en bleef een vurig aanhanger van Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Zijn oom Bernard was en bleef communist, ook toen hij een hoge ambtenaar werd op het Nederlandse ministerie van Koloniën en door sommigen werd gezien als de rechterhand van Colijn.
De joodse Sam Coltof (1854-1932) schreef niet alleen gepeperde stukken in De Vrije Socialist en Recht voor Allen, maar maakte er ook een gewoonte van om de vergaderingen van de gehate ‘parlementairen’, de sociaal-democraten dus, te verstoren met hinderlijke vragen en te bestoken met hatelijke opmerkingen. Het waren allemaal verraajers.
Geen wonder dat Sam Coltof er bij zijn socialistische tegenstanders in hun terugblikken niet best afkwam. J. Saks ofwel Pieter Wiedijk (1867-1938) noemde hem een zuurpruim. Willem Vliegen veronderstelde dat Coltof in zijn baker wel een verraadster moet hebben gezien en Troelstra noemde hem een onguur type. Zoals Coltof de vereerde Domela trouw bleef, zo bleef Domela op hem steunen. Curieus als men bedenkt dat Jan Willem Stutje, de biograaf van Domela, meent dat de anarchistische voorman een antisemiet was. Hetgeen overigens door Rudolf de Jong in De As met argumenten werd bestreden.
Iemand ‘coltoffen’ was in de vooroorlogse linkse beweging een bekende uitdrukking. Het betekende je tegenstander permanent lastig vallen en bestrijden. Niet aflaten je in hem vast te bijten Echte socialisten zijn zeldzaam geworden, de anarchisten zijn vrijwel uitgestorven en gecoltofd wordt er niemand meer. Vergaderingen met ‘gelegenheid tot debat’ worden al in jaren niet meer gehouden.
Coltof, W. (1932). Verzamelde opstellen. Zandvoort: B.O.O. I.g.st., met gouden belettering. Gebonden in linnen, 205 pp., 1e druk. € 16,95 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
Posted in Aantekeningen van een antiquaar | No Comments »