In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
december 3rd, 2020 by Igor Cornelissen

Kuierend langs de grens en oesters eten in de Zwinstreek

Dit boekje gaat niet over de natuur maar over de mensen die er woonden. Vooral over de smokkelaars, voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, en over de mensen van de douane die daar wat tegen wilden doen. Iets dat vaak mislukte. In Kuieren langs de grens praten de mensen eenvoudig en zo is het ook opgeschreven. Interessant: familieleden woonden vaak aan weerskanten van de grens. En de borrel was de ene keer in Duitsland goedkoper, de andere keer in Holland. Biggen werden ook gesmokkeld. Dat krijsen hoorde je alleen als je er dichtbij stond. Ze werden soms (illegaal uiteraard) over de Dinkel vanuit Nederland naar Duitsland verscheept. En verhalen over de inflatietijd in Duitsland toen een reep chocolade een biljoen mark kostte.

En dat allemaal over een tijd toen er nog grenzen waren met het bijbehorende spiedende personeel. Als ik nu over de Duitse grens kom, is die spanning weg. En ik heb niet eens gesmokkeld.


Bij het opruimen van mijn boekenkasten stuit ik op eerdere voornemens die nooit tot uitvoer kwamen. Als beheerst optimist zou ik ook kunnen zeggen: Wat niet was, kan nog komen. Mijn kompaan zou aanvullen: als God het wil en zijn zegen er op rust zal het zeker komen.

Zo was het met dit boekje over het Zwin, nu een deels beschermd natuurgebied net over de grens van Zeeland en België. Wat zou dat een mooie reportage hebben opgeleverd voor Vrij Nederland. Beschouwingen over zeldzame vogels en planten, afgewisseld met grepen in de rijke geschiedenis van wat ooit was.

Het Zwin verbond de Noordzee met steden als Brugge en Damme waar gehandeld werd in staven nog onbewerkt zilver, geweven uit Venetië of in de Verre Oost, bontwerk uit Hongarije, wijn uit Casconje of La Rochelle, laken uit Engeland. Het was een streek, we spreken van de dertiende en veertiende eeuw, die tevens werd geteisterd door bendes aangevuurd door al lang vergeten graven die daar allemaal rechten meenden te hebben. Brugge was in die tijd de economische hoofdstad van Noord West Europa. Daar werd het eerste beursgebouw ter wereld opgericht. Als het Zwin gaat verzanden, is het gedaan met de handel en Brugge verliest haar verbinding met de zee. Antwerpen nam de rol over. Wat van de ooit bloeiende Zwinstreek rest zijn hier en daar treurige kerkjes met  wat verspreide boerderijen.

Maar vorige eeuw kwam het toerisme er op gang en het schijnt dat je er in die streek goed kunt eten. Ook vruchten van de zee. Oesters. Alle reden dus om in het komende voorjaar in Damme, waar nog heel wat historie is blijven staan, het door het antiquariaat in ’t Wasdom op te richten Oesterfonds (met de allerschoonste bibliofiele uitgaven)  van start te laten gaan. Te zijner tijd hoort u daar meer over. Van Zwolle tot het Zwin. Tot nog toe kwam het er niet van, maar wie weet. Er is al ingetekend voor het oprichtingsfeest.

Zo is er altijd hoop. Terecht door Paulus gewaardeerd, maar ook door mij en door Tsjechov niet minder. Bestelde Tsjechov niet twee dagen voor zijn dood een lichtgrijs zomerkostuum? En hij at oesters tot het einde, lag er tussen op zijn laatste reis: in een wagonwagen volgeladen met oesters. Zo hoort het.

Boink, H. (red.) (1992). Kuieren langs de grens. Grensverhalen uit Denekamp en omgeving. Denekamp: St. Heemkunde Denekampi.g.st., paperback, ingenaaid. 218 pp., 1e druk. Met illustraties. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 18,50 (incl. pak- en verzendkosten). 

Chastelain, Jean-Didier (1957). Bloei en verval van de Zwinstreek. Brussel: Office de Publicité. I.g.st. Paperback met flappen, 122 pp., 1e druk. Met illustraties en uitslaande XVI- eeuwse kaart van de Zwinstreek, met bibliografie. Nederlandse vertaling: Annie Mesritz. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 17,50 (incl. pak- en verzendkosten).

Interesse? Neem contact met ons op. Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

december 2nd, 2020 by Jaap de Jong

Zo meen ik dat ook jij bent – Carola Kloos over Victor van Vriesland en Jan Hanlo

Druk doende om een paar prachtboeken in de database van het antiquariaat Cornelissen & De Jong in te voeren, zoals: Maäsiejoht (Gomperts), Ondergang (De Jong) Oproerige krabbels (Kleerekoper), Onderzoek en Vertoog (Van Vriesland), de Brieven van Jan Hanlo en nog veel meer.

Die laatste combinatie – Victor van Vriesland (1892-1974) en de schrijver-dichter Jan Hanlo (1912-1969) – triggert iets bij mij. Een vriendin, Carola Kloos, stuurde mij een paar maanden terug haar herinneringen aan Jan Hanlo. Met hem wisselde zij vele brieven (die van hem zijn opgenomen in de tweedelige brievenuitgave van Van Oorschot, Amsterdam, 1989). Carola leerde Hanlo kennen door plannen binnen het klassieke dispuut aan de Leidse universiteit, het Collegium Classicum cui nomen MF. De betekenis van de letters MF ken ik niet en degene die dit aan een buitenstaander vertelt is gewaarschuwd: hij of zij haalt bij verraad de vloek over zich. Carola Kloos, classica en theologe, zegt geheel van God los te zijn, maar vreest desalniettemin de vervloeking. Dit geheel terzijde. In haar dispuut ontstaat beginjaren zestig het plan tot uitgave van een nieuw werk. Men zoekt bijdragen van verschillende mensen en er wordt contact gelegd met de literatuurpaus Victor van Vriesland.

Het gaat mij hier om haar prachtige sfeerbeschrijving rond de eerste ontmoeting met Van Vriesland. In verband met de uitgave van een nieuw werk wendde Carola zich in 1962 met Marinus Wes tot Victor van Vriesland. Hij was tot in de jaren zestig een invloedrijk man in de literaire scene; de literatuurpaus. Over Van Vriesland deed in de undergroundscene, ondanks zijn status, een toch wel wat oneerbiedig rijmdicht de ronde. Ik verklap het hier, maar u moet het niet verder vertellen: “Stik zei de pik van Victor van Vriesland / en schoot met een plof van de naai- in de piesstand”.

Terug naar Amsterdam en het bezoek van Carola Kloos met Marinus Wes aan Victor van Vriesland: “Ons bezoek aan Victor van Vriesland, bij hem thuis in Amsterdam, was zo hilarisch dat we na afloop, op de stoep voor de deur, een langdurige aanval kregen van de slappe lach. We waren om vier uur ’s middags ontboden. `Toen was hij zeker net op,’ zei onze hoogleraar Van Groningen. Inderdaad, las ik later over zijn leefwijze. Ook de vertaler Evert Straat was uitgenodigd. Victor van Vriesland zat aan zijn bureau, met een uitgeschoven plankje waarop een fles jenever. Wij om het bureau heen. De drie heren dronken non-stop door, ik kreeg tijdens het twee uur durende bezoek twee glaasjes (gender-discriminatie, zogezegd). Victor van Vriesland nam met Evert Straat de ledenlijst van de Pen-Club door. Hun vernietigende commentaren maakten dat Marinus en ik elkaar geregeld zaten te schoppen. `Maar dat en dat heeft ze toch heel aardig gedaan’ – over iemand die eerst in de grond was geboord. Dit laatste zinnetje deed natuurlijk de deur dicht.

We gingen naar huis met een lijst met namen, die we onderling verdeelden. Tot mijn groep behoorde Jan Hanlo, de tot de Vijftigers gerekende dichter, bekend geworden door experimentele gedichten als Oote boe (`Oote oote oote/ Boe/ Oote oote/ Oote oote oote boe’, etc.).” Na deze gebeurtenis rond het bureau van Van Vriesland begint het brievenavontuur tussen Carola Kloos en Jan Hanlo, wellicht later meer daarover. Nu alleen nog het gedicht dat mij door het hoofd schoot toen ik de naam van Jan Hanlo zag. Dat is niet Oote boe. Zeker niet, maar wel: Zo meen ik dat ook jij bent. Ik word daar vreselijk melancholiek van, sentimenteel ook en alles wat ik niet moet zijn; volgens sommigen dan, onder hen enkelen van mijn eigen ik-ken.

Zo meen ik dat ook jij bent

zoals de koelte ’s nachts langs lelies
en langs rozen
als wit koraal en parels diep in zee
zoals wat schoon is rustig schuilt
maar straalt wanneer ik schouwen wil
zo meen ik dat ook jij bent

als melk
als leem
en ’t bleke rood van vaal gesteent
of porselein
zoals wat ver is en gering
en lang vergeten voor het oud is

zoals een waskaars en een koekoek
en een oud boek en een glimlach
en wat onverwacht en zacht is en het eerste
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig
gaaf maar broos is
zo meen ik dat ook jij bent

Jan Hanlo (1970). Verzamelde Gedichten. Amsterdam: G.A. van Oorschot


Vriesland, V. van (1958). Verzameld critisch en essayistisch proza. Onderzoek en vertoog [2 delen]. Amsterdam: Querido. I.z.g.st., resp. 710 en 697 pp. Gebonden in linnen met stofomslag, 1e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen, € 24,50. Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

december 2nd, 2020 by Igor Cornelissen

Schreib das auf Kisch! Egon Erwin Kisch als prozaïst van de ballade

Egon Erwin Kisch (1885-1948) werd geboren in Praag, maar schreef in het Duits. Hij wordt gerekend tot de beroemdste reporters van voor 1940. Schreib das auf Kisch! werd een beroemde kreet onder vooroorlogse verslaggevers, want Kisch, een overtuigd communist, was overal in Europa. Hij schreef een boek onder die titel. Voor voetbalverslagen ging ‘der rasende Reporter’ niet aan de kant. En ook nog in Australië waar hem eerst de toegang werd ontzegd. Allert de Lange was een uitgever die Duitse en Oostenrijkse schrijvers onder zijn hoede nam nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen. Joodse schrijvers dus of communisten. Of, zoals in het geval van Kisch, beide. Uiteindelijk kwam hij in Mexico terecht. Na de oorlog keerde hij terug naar zijn geliefde Praag, maar hij stierf in 1948 tijdens de machtsovername van de communisten. Misschien was zijn dood net op tijd. Immers, tijdens de stalinistische schijnprocessen was niemand zijn leven meer zeker en Kisch kon door zijn vele contacten gemakkelijk van spionage worden beschuldigd. Nu kreeg hij nog een staatsbegrafenis. In de jaren zestig kwam de ‘nieuwe journalistiek’ in de mode. Het moest persoonlijker. Kenners wisten dat er dat voor de oorlog al was geweest. Met flitsende details. Persoonlijke waarnemingen zoals ‘de kelner brengt de biefstuk niet’.

Ook schreef hij zijn memoires, maar verder dan 1914 kwam hij niet. De verslaggever moest, meldde hij, de prozaïst van de ballade zijn, ‘iemand met een tomeloos nieuwsgierig karakter die anekdotes vertelt, een chroniqueur en daarom, ja, ook een soort literator.’ Ik had het zelf kunnen zeggen, maar het gebeurt vaker dat iemand mij net voor is.

Over de uit Beieren afkomstige tekenaar Paul Ludwig Urban zou meer te vertellen zijn. Ik heb het zelf geprobeerd toen ik hem tegenkwam bij mijn zoektocht naar de spionnen die voorkomen in mijn boek De GPOe op de Overtoom. Hij was één van die spionnen, maar hij liet weinig sporen na. De toneelspeelster Mary Dresselhuys had hem ontmoet, maar wist me niet meer dan dat Urban een hoogst aantrekkelijke persoon was. In 1936 vertrok hij naar de Sovjetunie. Daarna heeft niemand meer iets van hem gehoord.

Kisch, Egon Erwin (1934). Geschichten aus sieben Ghettos. Amsterdam: Allert de Lange Verlag. Binnenwerk i.g.st., maar met roestvlekjes. Bandomslag beschadigd en vlekjes (zie foto). Paperback met flappen, 216 pp., 1e druk. Bandontwerp en tekeningen van P..L. Urban. € 24,50 (incl. pak- en verzendkosten). Uit de collectie Cornelissen. Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

december 1st, 2020 by Igor Cornelissen

De keuze van Multatuli – Resident van Java of schrijver van Max Havelaar?

Onder leiding van Garmt Stuiveling schreven een aantal Noord- en Zuid-Nederlandse letterkundigen hun visie op de man die zich met zijn Max Havelaar een plaats in de wereldliteratuur veroverde. Wie alles wil weten over Eduard Douwes Dekker leest natuurlijk de uitmuntende biografie van Dik van der Meulen. Dat boek doe ik niet weg, net zo min als de Volledige Werken van de man die soms irriteert, maar nooit verveelt.

Een hele generatie van (vroege) socialisten en anarchisten is mede door Multatuli gevormd. En al verklaarde hij nog kort voor zijn dood dat hij het met de socialisten wat betreft de oplossing van de maatschappelijke vraagstukken niet eens was, in de linkse kring bleef men volhouden dat Multatuli één van ons is.

Multatuli keerde zich niet alleen tegen de mooischrijverij en andere vormen van huichelarij, de kerken zagen en beschreven hem als de Boze., Een godloochenaar was hij inderdaad en daarvan nam hij nooit iets terug, al komt er in zijn Woutertje Pieterse een aardige pastoor Janssen voor. Weinigen hebben de kleinburgerlijkheid uit de negentiende eeuw, stoelend op een zekere uitleg van de Schrift, zo goed beschreven als hij. Hij werd beroemd door zijn aanval op de uitbuiting van de Javaan. Zijn andere uithalen leverden al evenzeer respons op. Vreemde man die eigenlijk niet tegen het kolonialisme was. Het moest alleen beter georganiseerd worden, zonder smeerlapperij. En het liefst met hem als heerser over Insulinde (het begrip is van hem) en zijn lieve nichtje als keizerin van Sumatra.

Het boek is eigenlijk om één reden zeer hedendaags. Wel veel tekst door deskundigen (Spigt, Resink, Beb Vuyk, Wertheim en G.W. Huygens), maar zo mogelijk nog meer illustraties. De portretten van Douwes Dekker (ze waren in zijn tijd te koop), maar ook van de huizen waar hij woonde, zijn uitgevers (schitterende foto van zijn trouwe  George Lodewijk Funke), vrienden en bewonderaars.

Een portret van Domela Nieuwenhuis ontbreekt niet. Hij bewonderde en correspondeerde met Multatuli, maar schrok zich rot toen hij vernam dat de beroemde schrijver wel van de publicatie van de Max Havelaar had willen afzien, mits men hem resident van Java zou maken en hem de Orde van de Nederlandse Leeuw zou uitreiken. Dat vond Domela zo misselijk dat hij de Havelaar wel in een hoek zou willen trappen. Domela oordeelde direct daarop mild: ieder mens had immers zijn zwakheden.

Maar socialist werd Multatuli niet. En dat doet aan zijn grootheid niets af. Maar dat laatste geheel terzijde. Neen, niets terzijde: hij was een grootheid! De kompaan zou zeggen: “een briesend paard, maar ’t moest eind’lijk sneven.”

Ett, H.A., Haasse, H.S., Huygens, G.W. et al (1970). Genie en wereld Multatuli. Hasselt: Heideland/Orbis. I.z.g.st., gaaf exemplaar, 1e druk, 319 pp., vele illustraties. Prachtig omslag met doorzichtige beschermhoes en leeslint. € 27,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 30th, 2020 by Igor Cornelissen

Het kookboek van Vincent La Chapelle (uit 1742). Koken voor de happy few

De moderne kok. Dat belooft wat. Want elk kookboek dat verschijnt is al weer achterhaald. Nog meer laurierblaadjes, citroensap, vers geplukt woestijngras, en niet te vergeten de achterbout van een angsthaas. Die boeken liggen bijna nog sneller in de ramsj dan dat ze verschijnen.

Kookt Nederland nu beter? Ik heb mijn twijfels en kom al jaren nauwelijks meer in restaurants. Onlangs vroeg ik om een biefstuk (medium dry) zonder sla, tomaten of komkommer. Alleen biefstuk, gebakken in roomboter met twee sneetjes witbrood en de jus. In een extra kommetje. En ja hoor, ik had het kunnen weten, de biefstuk was tegen taai aan en, niet minder erg, de biefstuk was niet gebakken, maar gegrild. De jus zag er niet uit. Het was iets bruinigs, duidelijk afkomstig uit een pakje of tube.

Mijn vriend La Chapelle (1690 of 1703-1745) (het boek is uit 1742) pakte het anders aan. Wilde eenden met oesters. Dat soort werk. Geen boek voor vegetariërs of veganisten of (ook zij rukken op) mensen die alleen dingen eten die van een boom of struik zijn gevallen. Vriend Vincent La Chapelle was dan ook de kok van stadhouder Willem IV (1711-1751) en had eerder zijn kennis van het koken bewezen. Achterin zit een uitklapbare plattegrond voor een tafel met dertig gasten. Merkwaardig: wel borden en schalen, maar het bestek ontbreekt. Aten ze toen nog alleen met de handen?

Voorin staat in een eeuwenoud handschrift de aanwijzing (met pen) hoeveel een pinte volgens de Parijse maat is. Voor de liefhebbers: veel kipgerechten (natuurlijk puur natuur en geen plof; dat bestond toen nog niet) veelal ook al weer met oesters. En vanzelfsprekend téte de beau, kalfskop. Heb ik nog eens gegeten in Trouville-Sur-Mer. Verrukkelijk.

Jammer dat ik nooit door die prins van Oranje ben uitgenodigd. Ik zou, louter uit opportunisme, verzwegen hebben dat ik republikein ben. Ik zou het doen voor mijn grote vriend Vincent la Chapelle.


Chapelle, Vincent La (1742). Le Cuisinier moderne qui apprend à donner à manger toutes sortes de repas, en gras et en maigre, d’une manière délicate que ce qui en a été écrit jusqu’à présent. La Haye, aux depens de l’auteur, secondo edition, revue, corriée & augentée, tome troisieme, 3e vol., 288 pp. + bijlagen. I.g.st., ietwat verweerde band. Met extra kaarten. Enige handgeschreven opmerkingen (zie opmerkingen in blog). Opgedragen aan Le Prince D’ Oranje et du Nassau. Zeer zeldzaam. Interesse? Neem contact met ons op. Niet meer leverbaar.

Andere nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook kookboeken

november 29th, 2020 by Jaap de Jong

De waarheid is dat het leven je naakt aan de dijk zet

Gisteren liep ik op mijn tocht door de Broerenkerk langs de afdeling filosofie & theologie en zag de heruitgave van De bijbel als schepping van Friedrich Weinreb liggen. Ik las het boek nooit. Na kennisname van de Weinrebaffaire voelde ik daar geen enkele behoefte toe, al intrigeerde mij die profetenbaard van Weinreb wel. De slogan waarmee de heruitgave van het boek wordt aangeprezen – “biedt een diepgaand en tijdloos inzicht in de structuur en zin van het leven” – doet mij glimlachen. Typisch de woordkeus van een goeroe. Een goed boek legt zichzelf uit.

Bij de afdeling literatuur lag meer dan ik aan kan, zoals een heruitgave van Een vriend keert weer van Arnold Zweig (over Jacob Israël de Haan, afkomstig uit de collectie van Vic van de Reijt). Wel nam ik het boek van Renate Rubinstein mee: Bange mensen stellen geen vragen (samensteller & inleider Ronit Palache, op 10 december a.s. bij Cornelissen & De Jong). Renate Rubinstein trad tot het bittere einde op als de verdediger van Weinreb. Een mens maakt keuzes in wat hij wel of niet toelaat en die keuzes zijn niet altijd rationeel. Bijna nooit. Renate Rubinstein had daar weet van. In het opstel De waarheid vertellen schrijft ze dat wij ons niet graag laat desillusioneren: “Het onbewuste, waarvan het bestaan zo vaak aangevochten wordt, is er immers, ik heb dat zelf ervaren. Als een hemelse moeder beschermt het je tegen een harde klap, zelfs de grofste moderne uitdeler van de volle mep waarheid kan daar niet tegenop.” Althans, niet meteen.

Nochtans staat er een hoop waarheid in de stukken van Rubinstein. Of beter; er staan dingen in die soms tegendraads, dan weer meegaand zijn. Of ze neemt je mee in haar denkproces. Grappig en actueel is bijvoorbeeld een stuk uit september 1965 waarin ze schrijft over het omverwerpen van beelden. In dit geval het beeld van Van Heutsz in Coevorden: “Maar daarmee is het nog niet nodig gevonden de standbeelden van voorbije helden omver te werpen (…). Dat zou verkeerd zijn, niet omdat het de voorvaderen zou onteren, maar omdat het voor ons te veel eer zou zijn. Wij zijn nu eenmaal niet een volk dat door de eeuwen heen het militarisme heeft geschuwd en de dappere maar kleine man heeft geëerd. Het zou geschiedvervalsing zijn om het anders voor te stellen.” Tot zover Rubinstein.

Het was overigens de latere minister van Defensie Relus ter Beek (1944-2008), aanhanger van Nieuw Links bij de PvdA, die in 1965 een bord plaatste bij het standbeeld van Van Heutsz met de tekst: “Ontslapen onder het hakenkruis; gesneuveld bij het uitmoorden van het 39ste Atjehse dorp; bij het verkrachten van de 79ste Atjehse vrouw; om het geschokte vertrouwen van het Ned.-Indische bestuur opnieuw te funderen.” Die actie leverde hem en zijn medestander Alard van Lenthe een aanklacht op van de dochter van Van Heutsz waarop ze werden veroordeeld tot het betalen van een boete van 50 gulden. Ter Beek was later als minister de eerstverantwoordelijke voor de Nederlandse deelname aan de Golfoorlog van 1990/’91 en voor de uitzending van Nederlandse militairen naar Bosnië (Srebenica).

De waarheid is dat het leven je kaal en naakt aan de dijk zet. Telkens opnieuw.


Rubinstein, R. (2020). Bange mensen stellen geen vragen. Samengesteld en ingeleid door Ronit Palache. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers Paperback met flappen, privé-domeinreeks, 521 pp. Interesse? U kunt zich hier van een gesigneerd exemplaar verzekeren, evt. met opdracht.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 29th, 2020 by Igor Cornelissen

Under Milkwood – Lieu de mémoire. Dylan Thomas en het vrijersbos

Over de uit Wales afkomstige schrijver Dylan Thomas (1914-1953) zou volstaan kunnen worden met de mededeling dat hij een groot dichter was, als drinker hoog scoorde en dus niet oud werd. Zijn vader was leraar en volgens de biograaf een miskende dichter. Dat zou zijn zoon beter doen. Met Under Milkwood werd hij beroemd. Die bundel werd vertaald door Hugo Claus die meer werk van de dichter in het Nederlands overzette.

Ik stuitte voor het eerst op de naam Dylan toen ik eind jaren vijftig aan het werk was aan de vriendschaps weg door Servië. Zwaar werk en het was er bloedheet. ‘s Avonds was er verkoeling. Met de Engelse kameraden van wie velen een Oxford (university) accent hadden,  werden  zware politieke gesprekken gevoerd. We waren allemaal trotskist (of het aan het worden), maar er waren toch ernstige meningsverschillen. Een van de discussianten was een aantrekkelijke vrouw die een zoontje bij zich had. Dat knaapje heette Dylan en was genoemd naar de dichter uit Wales. Zo raakte ik, in de binnenland van de nog steeds woeste Balkan,  bekend met de poëet. Met de moeder van Dylan (haar naam ben ik vergeten, of heette ze toch Betty?) heb ik uiterst plezierige avonden doorgebracht. Het knaapje moest op tijd naar bed, maar wij nog lang niet. De moeder was getrouwd (of geweest) met Ken Coates die van mijnwerker opklom tot professor. Voor de Labour Party heeft hij nog in het Europese Parlement gezeten. Ik heb hem later in Engeland ontmoet. Het onderwerp voor Vrij Nederland, waarvoor ik toen bezig was, is me ontschoten. De moeder van de  Dylan zag ik bij die gelegenheid niet en de kleine Dylan moet, als hij nog leeft moet nu ook al in de zestig zijn.

Dylan Thomas, die mij tot deze zijdelingse ontboezemingen bracht, is begraven in het kustdorp Laugharne waar hij jarenlang met vrouw en kinderen in een krakkemikkig Boathouse woonde. Het huis is tegen de rotsen gebouwd. Laugharne ligt onderaan de Sir Johnsheuvel waar de grazende melkkoeien zijn en de bossen, vandaar de associatie met ‘melk’ in zijn bundel Under Milkwood. Gezien de reputatie van het bos als trefpunt voor vrijers en vrijages, kan men ook denken aan ‘mannenmelk’, met name vanwege de verbinding met ‘wood’, sinds de middeleeuwen een elegant Engels eufemisme voor het rijzend lid met lange ij.

Dylan stierf in New York waar hij eerder was geweest om met lezingen en radiovoordrachten geld te verdienen. Hij had geld nodig voor drank. Zijn laatste bezoek aan een kroeg in die stad rondde hij af met twelve whiskey’s straight, wat hij meende wel een record te zijn. De volgende dag was hij dood. In Laugharne bestaat een pub die naar hem is genoemd en er zijn andere bezienswaardigheden die aan hem herinneren. Gevoel voor traditie en smaak zijn in het Verenigd Koninkrijk gelukkig nog niet helemaal verdwenen.

Fitzgibbon, C. (1965). The Life of Dylan Thomas. London: J.M. Dent & Sons. I.g.st., hardcover. Gebonden met stofomslag, 422 pp., 2e druk. Met foto’s en diverse bijlagen (filmscripts en broadcasts). Uit de collectie Igor Cornelissen. € 19,95 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 27th, 2020 by Igor Cornelissen

Het huilen van oom Soes en een ernstig woord aan mijn rooms katholieke medeburgers

Lizzy Sara May begon als balletdanseres, werd daarna mimespeelster om naam te maken als schrijfster. Ze trouwde met de student rechten, later mr. M. D. Proper, die als communist jarenlang lid was van de Provinciale Staten van Noord Holland. Proper had in het verzet gezeten.

Eén van hun kinderen was Rogier Proper, redacteur Propria Cures, stukjesschrijver in Vrij Nederland en al decennia schrijver van GTST. Haar tweede huwelijk met de uitgever Oscar Timmers (die zelf schreef onder de naam Ritzerfeld) leidde tot meer contacten met schrijverswereld, maar brachten haar geen grote roem. Merkwaardig, want veel van haar boeken – vaak over een moeizame vader-dochter relatie – werden uiterst  positief besproken.

May kreeg geen groot publiek, las ik ergens. Dat overkomt veel schrijvers, Waarom zij niet? Misschien had ze te weinig ellebogen of beschikte ze niet over een goed ‘netwerk’.  Ik heb haar eens gesproken. Waarom of waarvoor weet ik niet meer. Ik herinner me een zachte, lieve vrouw.

Er zit een mooie band om het boek. Van de illustrator Charles Boost (1907-1990), die ook films recenseerde. Maar dat is een ander verhaal.

May, L.S. (1961). Oom Soes heeft gehuild. Amsterdam/Antwerpen: Wereldbibliotheek. Goed. Paperback, 95 pp., 1e druk. Bandontwerp Ch. Boost. € 9,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong


Een pleidooi en een ernstig woord aan mijn rooms katholieke medeburgers

Een curieus boekje omdat het ons veel leert over het zoekende (katholieke) Nederland van de jaren zestig en over de schrijver.

Jan Rogier was mijn collega op de redactie van Vrij Nederland. Een goede makker die evenwel boordevol problemen zat. Hij was de zoon van de grote katholieke historicus prof. dr. L.J. Rogier (die hij nooit zou kunnen overtreffen). Hij was homoseksueel wat in Amsterdam in die tijd wel acceptabel was maar in het ‘donkere zuiden’ beslist nog niet en Jan wilde bovendien, vaak aangewakkerd door heftig innemen, méér zijn dan redacteur van een weekblad.

Jan wilde de katholieken van de KVP wakker schudden en de weg wijzen naar… Ja waarheen? Hij was bevriend met en onder de invloed geraakt van de bejaarde anarcho-syndicalist Arthur Lehning. Daar kon Jan Rogier met zijn oproep aan de KVP’ers om ‘modern’ te zijn natuurlijk niet mee aankomen. Volgens Jan had de KVP twee vleugels, een conservatieve (De Quay was zijn aartsvijand) en een progressieve die op de vakbeweging steunde. Iemand die KVP stemde, wist nooit wie de toon zou aangeven.

De zwaartillende Jan Rogier is niet meer onder ons, evenmin als de door hem beschreven politieke leiders. In zijn boekje ligt een al even curieuze losse brief van VN redacteur Martin van Amerongen aan zijn collega Igor Cornelissen. Beiden zagen blijkbaar niet veel in de al te hoge verlangens en bekeringsdrift van Jan.

Rogier, J. (1976). Een ernstig woord aan mijn rooms katholieke medeburgers. Pleidooi voor een volwassen politieke keuze van katholieke Nederlanders. Amsterdam: Paul Brand/Polak & Van Gennep. Goed. Titel- en lege vervolgpagina ontbreekt. 76 pp., 1e druk. Uit de collectie Igor Cornelissen. Met brief van Martin van Amerongen aan Igor Cornelissen over dit boekje. € 19,95 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Wij zijn inclusief en verkopen ook boeken aan niet katholieke medeburgers. Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong
november 26th, 2020 by Igor Cornelissen

Een evacuatie is nog geen overwinning. Duinkerken 1940

Dit boek beschrijft de wonderbaarlijke ontsnapping van het in het nauw gedreven Britse leger bij Duinkerken. Honderden grote en kleine boten werden ingezet om ze in veiligheid te brengen terwijl de Duitse vliegtuigen al schietend over vlogen. Nog altijd is niet duidelijk waarom de Wehrmacht de Britten lieten ontsnappen. Was het als ‘goede daad’ bedoeld van Hitler om zo de Britse regering alsnog over te halen vrede te sluiten of kwam het omdat de Führer niet naar zijn generaals wilde luisteren.

In ieder geval sprak Winston Churchill wijze woorden toen hij zei dat een geslaagde evacuatie nog geen overwinning is.

Drie jaar geleden kwam de film over Duinkerken in roulatie. Ik was getuige van een klein detail in de wording van dat massa spektakel. We zaten gemoedelijk in het Zwolse café De Hete Brij toen daar een man naar binnen stormde op zoek naar figuranten. Een deel van de film werd opgenomen in het naburige Urk. Het zou een dag of vier duren. Mijn vriend Roy van Roeden, docent Nederlands aan het Zwolse Thorbeckecollege, stelde zich beschikbaar. Hij had de juiste lengte en zijn achterhoofd had ook de juiste proporties. Hij zou in een wankel bootje de dubbelganger zijn van de hoofdrolspeler. Later kregen we in De Hete Brij enkele details te horen, maar veel bleef in mysterie gehuld want Van Roeden had een geheimhoudingsverklaring moeten tekenen. In de eindversie was hij inderdaad te zien als je niet net op dat moment met je ogen knipperde.

Een passage in het boek is inmiddels achterhaald. Het gaat om de massamoord door de Duitsers in het Noord Franse dorpje Wormhoudt. Daar werden tachtig Britse en Franse krijgsgevangenen in een schuur naar binnen gedreven en met handgranaten afgemaakt door de Leibstandarte SS Adolf Hitler. Van geallieerde zijde is (toen) kapitein Wilhelm Mohnke verantwoordelijk gesteld. In de film Der Untergang speelt Mohnke een rol als generaal die Berlijn moet verdedigen. Mohnke werd door de Russen gevangen genomen en zat tien jaar vast. In 1955 bevrijd, probeerden de Britten hem alsnog voor het gerecht te slepen. Dat mislukte. Mohnke ontkende iedere betrokkenheid en het Westduitse gerecht vond onvoldoende bewijs van het tegendeel. Mohnke ging in auto’s handelen en werd negentig jaar. Toen Atkins zijn boek schreef waren die pogingen hem alsnog te veroordelen nog aan de gang.

Atkin, R. (1990). Pillar of Fire. Dunkirk 1940. Londen: Sidgwick and Jackson. I.g.st., hardcover. Gebonden, 256 pp., 1e druk. Met illustraties (fotokatern), bibliografie en noten. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 12,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 25th, 2020 by Igor Cornelissen

Robert van Genechten en de zaak der Vlamingen

Robert van Genechten was van oorsprong een Vlaming die in Utrecht als jurist afstudeerde en promoveerde. Een echte geleerde die in 1918 naar Holland was gevlucht (niet als enige) omdat hem wegens collaboratie met de Duitsers een zware straf te wachten stond. In de Tweede Wereldoorlog collaboreerde hij opnieuw. Als NSB’er kreeg hij van Mussert hoge posten in het op Duitse leest geschoeide onderwijs.

Het boekje dat hij in 1925 schreef is rustig van toon en maakt duidelijk dat de Vlamingen in heel veel opzichten door de Frans sprekende Walen werden gediscrimineerd. Het waren (en zijn nog) eigenlijk twee apart levende gemeenschappen, samen gedreven in één land. Van Genechten verweet de Vlamingen wel karaktervastheid. Ik meen daar nog iets van te proeven (meer niet) als ik met mijn vriendin in het Vlaamse land een vakantie door breng. Maar misschien ben ik wat te veel beïnvloed door de Antwerpse schrijver Willem Elsschot bij wie dat in zijn werk (en in zijn eigen leven als zakenman) doorsijpelt. Er waren veel Nederlanders die sympathie voelden voor de Vlamingen die voor hun eigen taal (dialecten soms) en universiteiten streden.

Van Genechten was een van de eersten die eind 1945 tot de doodstraf werd veroordeeld. Dat wachtte hij in zijn cel niet af. Een dag nadat Mussert was geëxecuteerd, hing hij zich in zijn cel op. Hij had ingezien dat hij helemaal verkeerd had gehandeld en betuigde in een brief spijt. Hij voltrok dus zelf zijn vonnis.

Genechten, R. van (1925. Wat willen de Vlamingen? Amsterdam: Elsevier. Goed, 1e druk, gebonden in linnen, 142 pp., met potloodaantekeningen. Uit de collectie van Igor Cornelissen. Zeer zeldzaam, € 29,50 (incl. verzendkosten) Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 25th, 2020 by Jaap de Jong

De weg van alle vlees: Robert van Genechten op Soestduinen

Igor Cornelissen schreef onlangs een blog over Robert van Genechten en de zaak der Vlamingen. Ik herinner mij het graf van Van Genechten op Soestduinen. Ik schreef indertijd een aantal blogs over dat prachtige kerkhof, ongeveer 200 stappen gaans van mijn toenmalige huis in Utrecht.


Uit mijn dagaantekeningen van 2014.02.18

Geschiedenis leeft en zeker op het kerkhof. Ik liep vanmiddag op Soestbergen tegen het graf van Robert van Genechten aan. Hij ligt er – sinds zijn herbegrafenis in 1958 – samen met zijn zoon Frits die eind oktober 1949 een sierijzer tegen zijn hoofd kreeg en aan de gevolgen daarvan overleed. Het grafmonument maakte in eerste instantie op mij de indruk van een Boeddhabeeld. Het zit echter anders. Al in 1943 gaf Van Genechten opdracht aan de beeldhouwer en sierkunstenaar Chris Agterberg tot het ontwerp van het beeld op het graaf: een barende vrouw met een eikentak in haar hand. Germaanse symboliek.Genechten In dat jaar leed Van Genechten overigens aan een depressie en werd hij door de nazi’s op een zijspoor gezet. Robert van Genechten was een vooraanstaande NSB-er – naast Mussert en Van Geelkerken – en werd in oktober 1945 ter dood veroordeeld. In een laatste brief aan de griffier van het Bijzonder Gerechtshof betuigde hij schuld over zijn daden: ‘het is alsof ik uit een droom ontwaakt ben’ (RIOD, [1946])

Van Genechten wilde geen gratieverzoek indienen omdat zijn schuldbekentenis daardoor zijn betekenis zou verliezen en ook ‘omdat overigens de dood mij liever is dan het leven’. Hij ontliep het vuurpeloton door zich op te hangen aan de broekband van een onderbroek aan de buis van de centrale verwarming in zijn cel in Scheveningen, zo meldt het rapport van het RIOD.

Wat de geschiedenis nog interessanter maakt is het gegeven dat de uit Vlaanderen afkomstige Van Genechten ooit bevriend was met de dichter / dadaïst Paul van Ostaijen en hem rond 1919, tijdens zijn Berlijnse periode, brieven stuurde waarmee hij Van Ostaijen mogelijk op een politiek spoor zette. Die brieven waren in het bezit van Gerrit Borgers, maar zijn onlangs uitgegeven.

De brieven kan ik nog deze week bij de UB ophalen (Macht moet zijn in handen van de menschen met ethos : 5 brieven over macht en revolutie van Robert van Genechten aan Paul van Ostaijen (januari-maart 1919). Geschiedenis ligt op straat of in elk geval op het kerkhof.

november 25th, 2020 by Igor Cornelissen

Een rest keert weer….

Die drie puntjes achter de titel zeggen veel. Er kon van alles gebeuren met die rest en er was het verleden. Die kleine rest had zijn leven voor een deel te danken aan dappere Nederlanders die de Geuzenmoed (het woord is van Spitz) niet kwijt waren geraakt. Er maar was iets dat bleef en wij joden moesten vooral niet luchtig over doen. ‘Wij weten, uit duizend kleinigheden, dat het venijn doorwerkt, in de breedte en in de diepte’.

In de Engelse ontspanningsliteratuur, schreef Spitz,  bestond 90% van de woekeraars uit joden. Ongunstig volk dus. In Nederland lag het misschien wat milder, minder fel, maar toch. Uiteraard doelde Spitz (over wie ik weinig te weten ben gekomen, hij was meen ik leraar) op het virulente antisemitisme waarvan sommige historici menen dat het na de bevrijding, mede door de Duitse propaganda, sterker was dan voor de oorlog.

Spitz had zijn joods optimisme niet verloren getuige zijn motto uit Ezechiël XVI:6: ‘Ik ging aan uw voorbij, en ik zag u, wentelend in uw bloed, en ik zeide tot u: in uw bloed, leef! Ik zeide tot u: in uw bloed leef!

Een rest keert weer… Keert zich als het ware ook tegen Presser voordat die zijn standwerk over de joden en de oorlog schreef. Want Presser schreef over de ondergang van de Nederlandse joden. Maar een rest keert weer, is er nog. En laat bij tijd en wijle van zich horen. Met of zonder Ezechiël.

Het boekje dat ik jaren geleden in een Zwols antiquariaat kocht, komt uit de bibliotheek van Max Hes, ook een overlevende, die na de oorlog in textiel handelde en daarvoor een pand in de voorname Diezerstraat huurde dat van mijn oom was. Ik heb hem en een zoon vagelijk gekend. Maar dat laatste geheel terzijde.  De zoon vertelde mij een paar jaar geleden bij een lewaje (joodse begrafenis) dat hij ook had geprobeerd trompet te spelen nadat hij gemerkt had dat ik daar in Zwolle bij de dames zo’n succes mee had. De zoon heeft zijn geld ergens anders mee verdiend. Waarmee ben ik vergeten.

Spitz, J. (1946). Een rest keert weer... Aspecten van na-oorlogsch jodendom. Amsterdam: Joachimsthal. Verkleurd, matige rug. Binnenwerk prima. 85 pp., 1e druk. € 14,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 24th, 2020 by Igor Cornelissen

De man die geen miljoen bezat

De joodse Eduard Veterman (1901-1946) werd als beeldend kunstenaar opgeleid aan de Haagse Academie. Hij was een veelkunner, schreef vijftien romans en dertig toneelstukken. Hij was een bekende figuur die zich – hij had een groot talent, namelijk fantasie – populair maakte in de vooroorlogse artiestenwereld.

Bekend werd hij door zijn werk als illegaal. In zijn huis maakte hij voor onderduikers en verzetsmensen valse persoonsbewijzen. Hij werd met zijn groep in oktober 1943 verraden en kreeg de doodstraf. Die niet voltrokken werd. In mei 1945 werd hij door de Amerikanen in een Duits concentratiekamp bevrijd.

Van prins Bernhard kreeg hij de opdracht een toneelstuk te schrijven over de Binnenlandse Strijdkrachten. Terwijl hij daar mee bezig was, liet hij weten ook te zullen onthullen welke foute Nederlanders toch weer belangrijke baantjes kregen. De minister van Oorlog Fiévez liet weten dat hij maar met het schrijven van het stuk moest stoppen. Over zijn eigen oorlogservaringen schreef hij Keizersgracht 763, het huis dat hij tijdens de bezetting bewoonde. Loe de Jong heeft in zijn geschiedwerk uitgebreid gebruik gemaakt van Vetermans herinneringen aan de Nederlandse gevangenissen waar hij zat opgesloten.

Zijn toneelstuk Oranjehotel, genoemd naar de bajes waar veel verzetsmensen gevangen zaten, werd een groot succes. In 1946 kwam Veterman met zijn vrouw om bij een verkeersongeluk. Zijn auto werd geramd door een militaire truck. Geruchten over boze opzet gingen een eigen en lang leven leiden. Zijn biograaf Degenhardt kwam er ook niet uit, maar ontdekte wel dat Veterman in zijn roman over de man die geen millioen bezat, zijn eigen dood had voorspeld: door een auto ongeluk.

Veterman, E. (1929. De man die geen miljoen bezat. Amsterdam: Em. Querido. Binnenwerk goed, met roestvlekjes. Voor- en achterplat omslag matig, omslagillustratie Eduard Veterman, 246 pp., 1e druk. Uit de collectie Cornelissen. Zeer zeldzaam. Niet meer leverbaar
november 23rd, 2020 by Igor Cornelissen

Gerard Reve en de klompen van Angus Wilson

Angus Wilson die in 1991 op 77-jarige leeftijd overleed was een productief en succesvol schrijver. Hij kon sarcastisch schrijven over de middle class waaruit hij voortkwam. Hij kon als een van de weinige schrijvers zeggen dat er nooit een manuscript van hem was geweigerd. Ook zijn eerste pennenvruchten niet. Hij was homoseksueel en kwam daar met zijn uitbundige, kleurrijke kleding al voor uit toen hij tijdens WO II in Blentchley Park met vele anderen de geheime codes van de vijand moest breken. Zijn werk was het ontcijferen van de Italiaanse marine codes.

In 1953 logeerde Gerard Reve bij hem. Of Reve hem toen heeft geopenbaard dat ook hij van de Griekse liefde was, weet ik niet. Een paar jaar leidde hun vriendschap tot een schitterende interview in Tirade. Angus Wilson woonde in een klein huisje op  platteland. Modderige streek met veel wilgenbomen. Reve had voor zijn vriend een paar klompen meegenomen die daar goed van pas kwamen. Reve wilde zijn lezers ook nog wel laten weten dat hij die klompen op de Albert Cuypstraat had gekocht. Onvermeld mocht evenmin worden dat Wilson in de oorlog een zenuwinzinking had gehad en nu nog af en toe een zenuwtrek vertoonde.

Voor de rest was het vraaggesprek uiterst lezenswaard. De liefhebber kwam veel aan de weet over zijn schrijverschap en hobbies. Wilson tuinierde graag en kon met zijn buren uren spreken over zaden en planten en alles wat de natuur aan schoons te bieden had. Dat gaf de schrijver voldoende afleiding om daarna weer een paar uur aan de slag te gaan met schrijven. Hoe hij dat deed vertelde hij graag aan Reve. De interviewer werd gastvrij ontvangen met sherry. Helaas had Wilson geen oude jenever in huis die hij in Holland had leren waarderen. Wilson was een van de eerste Britse schrijvers die zich nadrukkelijk als gay manifesteerde. Het heeft hem (net als Reve) in zijn loopbaan geen kwaad gedaan.

Michael Ayrton, die het fraaie omslag maakte, werd ook een bekende kunstenaar. Hij ontving vele prijzen en maakte behalve boekomslagen ook toneeldecors en theaterkostuums. Zijn werk hangt o.a. in de Tate Gallery en de National Portrait Gallery.

Angus Wilson (1958). The Middle Age of Mrs. Eliot. London: Secker & Warburg. I.g.st., roestvlekjes. Gebonden in linnen met stofomslag, 430 pp., 1e druk met stofomslag van Michael Ayrton. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 19,95 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 22nd, 2020 by Jaap de Jong

Bange mensen stellen geen vragen. Ronit Palache in gesprek met Cornelissen & De Jong

“De stem van Renate Rubinstein hoort bij ons land, al was ze dan Duitse van geboorte”, stelt Ronit Palache in het NRC-interview van vrijdag 21 november. Waarom dit zo is? In de podcast hoort u daar meer over.

Dat vertelt Ronit Palache op 10 december tijdens een gesprek met Igor Cornelissen en Jaap de Jong in ’t Wasdom.

In dat gesprek schuwen wij de terzijdes niet. U krijgt toegang tot de podcast die van dit gesprek wordt gemaakt.

Bestelt u de bundel bij ons, dan ontvangt u twee dagen na het gesprek een gesigneerd exemplaar van Bange mensen stellen geen vragen. U kunt zich hier van een gesigneerd exemplaar verzekeren, evt. met opdracht (aan te geven bij de bestelling).

Ronit Palache is journaliste & schrijfster en volgt daarnaast een PhD-traject. Zij stelde onlangs een bundel samen met het werk van Renate Rubinstein (1929-1990). De bundel verscheen afgelopen week in de privé-domeinreeks. In haar onderzoek (als PhD-er) is Ronit geïnteresseerd in het losmakingsproces bij mensen die opgroeiden in gesloten religieuze gemeenschappen en hoe taboes daarin een rol spelen.


Interview met Ronit Palache – Koelewijn, J. (2020) ‘Je te vroeg uitspreken is de valkuil van mijn generatie’, NRC Handelsblad, 19 november 2020

november 22nd, 2020 by Igor Cornelissen

Ritter Jr.: “Reeds het openslaan van dit boek was mij een waar genoegen.”

Beiden waren het bekende figuren in de jaren dertig: Ritter en Wijnkoop. David Joseph Wijnkoop (1876-1941) als kamerlid voor de communisten en Pierre Henri Ritter jr. (1882-1962) als radiospreker voor de AVRO zender over literatuur. Naar Ritter werd meer geluisterd dan naar Wijnkoop. De laatste was in de radiolokalen natuurlijk persona non grata en moest het hebben van vergaderlokalen.

Ritter gold als gezaghebbend in het televisieloze tijdperk. Ritter was veel meer. Hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad en veelspreker op volksuniversiteiten en andere instellingen die het volk wilden verheffen. Over films hield hij ook lezingen. Hij was meestal zeer mild, vond hij zelf. Tijdens de oorlog zat hij als gijzelaar een paar keer gevangen en na de bevrijding kon hij tot 1957 doorgaan met zijn radiopraatjes. In de weergave van zijn gesprek met David Wijnkoop (die deze gelegenheid aanpakt om een legende de kop in te drukken: hij studeerde nooit voor rabbijn, wel Nederlands) laat Ritter enkele malen duidelijk blijken het met de geïnterviewde niet eens te zijn. Wel is duidelijk dat hij diens intelligentie bewondert. Eerder had Ritter al een boekje geschreven over Mussert in de serie Radicale figuren. Ook van Mussert moest Ritter niets hebben. Hij liet ze aan het woord.

Uitgever Geert van Oorschot heeft Ritter eens een door en door corrupte figuur genoemd. Waarop hij dat baseerde, is niet geheel duidelijk. Mogelijk op het verhaal dat een schrijver zijn roman aan Ritter stuurde met daarin een bankbiljet van 25 gulden en dat Ritter voor de radio zou hebben gezegd: “Reeds het openslaan van dit boek was mij een waar genoegen.” Voor één ding steek in mijn hand in het vuur. Wijnkoop, hoe vurig stalinist ook, zal zeker niet met een bankbiljet hebben gezwaaid.

Over Ritter is na zijn dood vrij veel geschreven. Er is zelfs een dissertatie over hem. Wijnkoop kreeg helaas slechts een hagiografische biografie door A.J. Koejemans, na de oorlog enkele jaren hoofdredacteur van De Waarheid. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam bewaart een uitgebreid archief van Wijnkoop. Ik heb er wel eens in rondgesprokkeld. Voor zover ik weet is nog niemand bezig met een serieuze biografie van Wijnkoop. Vreemd. Maar dat geheel terzijde.

Ritter Jr., P.H. (z.j.). Over Wijnkoop. Baarn: Hollandia Drukkerij. Redelijk/goed, 47 pp., € 10,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. een autobiografie?

november 21st, 2020 by Igor Cornelissen

De vlotte pen van krantenman Sem Davids

Clemenceau, bekend als Le Tigre. Hij was een bekend Frans staatsman die roem verwierf omdat hij als regeringsleider in 1918 de definitieve overwinning op de Duitse troepen mag vieren. Ik heb eens in zijn museum in Parijs rondgewandeld. Wat me vooral bijbleef is zijn enorme hoefijzervormige bureau. Ik ben ook eens bij Drees thuis geweest aan de Beeklaan in Den Haag. Daar was alles veel nederiger.

Sem Davids (1867-1969) was de zoon van een Amsterdamse juwelier. Na een studie rechten begon hij zijn loopbaan als journalist bij Het Vaderland maar ging in 1922 naar de buitenlandredactie van De Telegraaf. Tot hij daar in 1940 als jood werd ontslagen. Hij schreef vlot en dat is aan zijn boek over Clemenceau te merken. Davids ging door met schrijven toen hij ondergedoken zat in Grouw. In juli 1942 schreef hij onder de schuilnaam De Bruin een gedicht ‘Afscheid der Joden van Nederland’ dat Jaap Meijer nadien nog eens onder de aandacht bracht.

In 1945 werd hij redacteur van de Groene Amsterdammer. Was Davids communist? In ieder geval schreef hij voor de oorlog onder pseudoniem in Politiek & Cultuur, het theoretisch orgaan van de CPN. Het is moeilijk voorstelbaar dat er een buitenstaander tot de kolommen zou zijn toegelaten. Zeker niet tijdens het leven van Stalin, die de status van heilige had. De Groene Amsterdammer is na de oorlog uitgemaakt voor een blad van fellow travellers, sympathisanten van het communisme. In ieder geval waarschuwde prof. J. Barents bij wie ik college liep tegen het blad. Maar Barents was, zo kwam ik veel later te weten, talent scout voor de BVD.

Terug naar Clemenceau die boeken schreef en graag reisde, zoals naar de Verenigde Staten en zijn geliefde Griekenland. In zijn jonge jaren legde hij zichzelf een ijzeren discipline op; om vijf uur opstaan, een uur gymnastiek en daarna lezen, zonder ophouden. Hij was eigenlijk al een groot man zonder de loopgraven van de eerste Wereldoorlog.

Davids was en bleef een krantenman. Toch jammer dat Davids niet meer boeken heeft geschreven.

Davids, S. (z.j.). Clemenceau. Kopstukken uit de twintigste eeuw. Den Haag: Kruseman. i.z.g.st., 93 pp., met bibliografie. € 9,95 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijvoorbeeld over geschiedenis.

november 20th, 2020 by Jaap de Jong

God in Veenendaal: de Koksiaanse en de Kersteniaanse God – Op bergen en in dalen

Gisteren sprak ik mijn oude schoolmeester Wim Kok, eind jaren zestig onderwijzer aan de Johannes Calvijnschool in Veenendaal. Daarna was hij nog lang docent aan het Ichthuscollege. Hij gaf les in de vakken geschiedenis, Engels en biologie. Wim Kok was altijd aan het leren en gaf ook na zijn pensioen de pijp niet aan Maarten. In de jaren zestig was hij vóór het Nieuwe Leren (de natuur in, dia’s tonen, interviews met oud-verzetslieden in de klas). Hij was een buitenbeentje op de Johannes Calvijnschool. In de jaren negentig was hij tegen het Nieuwe Leren: “Ik ben geen coach, maar cultuuroverdrager”, zei hij tegen mij. Hij studeert op dit moment theologie in Apeldoorn. Bij onze ontmoeting stond Wim Kok in zijn tuin te werken, prees intussen God en maakte het woord van Voltaire waar: een man moet zijn tuin onderhouden. Ik stopte, stapte uit en vroeg hem hoe het hem verging. Hij begon te spreken en hield niet meer op.

Wim Kok is de kleinzoon van de predikant Reinier Kok (1890-1982) die – vanwege de plaatselijke scheuringen – mede aan de basis stond van dertien keer gereformeerd in Veenendaal. Hij was een rechtvaardig man die Joden verborg en ds. G.H. Kersten (1882-1948) tegensprak. Onder de preekstoel en op andere plekken in het dorp liet hij Joden onderduiken. Henri Kersten – de Kuyper van de kleinere luyden – liep ooit mokkend van hem weg na een conflict over het Joodse meisje Mirjam de Groot. Kok wilde haar – verhuld als Nederlandse – op de Veenendaalse Johannes Calvijnschool laten leren. Volgens Kersten kon ze wel naar Westerbork. Reinier Kok werd na een langlopend conflict in 1950 afgezet. Tussen 1950 en 1956 vormde Kok met zijn getrouwen een Gereformeerde Gemeente buiten verband en kerkte in een apart gebouw (Pniëlkerk). In 1956 sloot de gemeente van Reinier Kok zich aan bij het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Er bestond plaatselijk al een Christelijke Gereformeerde Kerk (Bethelkerk), maar die was qua ligging ‘lichter’ en kwam – anders dan de Pniëlkerk – voort uit de landelijke afscheidingsbeweging (1934) onder De Cock. Voordat een kerkganger van Bethel tot Pniël kwam, moest er wel wat gebeuren. Dat ging niet zonder slag en stoot. De Gereformeerde Gemeente scheurde in 1953 nogmaals in tweeën en in december 1980 nog eens. Met Mirjam de Groot liep het beter af. Mijn schoolvriend Gerard van Deelen vertelde mij in 1973 onder de Veenendaalse kastanjeboom aan de Kerkewijk (tegenover Prummel Optiek) hoe zijn vader Barend als jongetje de oorlogsdagen doorbracht met de ondergedoken Mirjam de Groot. In 1979 zou Mirjam, die inmiddels in Israël woonde, Barend van Deelen nog eens bezoeken.

De SGP-voorman en predikant Henri Kersten meende dat het Duitse gezag na de overgave de nieuwe, van God gegeven, orde vormde. Zijn woning stond in mei 1940, na het bombardement op Rotterdam, op instorten, maar toch vond hij het “een goddelijke genade dat hij voor Gods recht buigen mocht en Hem te midden van de oordelen aanbidden kon”. God zou zich tegen Nederland hebben gekeerd. Na de inval van de Duitsers was Juliana op zondag het land ontvlucht en dat gegeven viel volgens de opvattingen van Kersten ook onder de ontheiliging van de zondagsrust.

Henri Kersten was de man van het korte geheugen. In 1932 had hij zijn eigen zondagswet overtreden en dat was uitgekomen door de oplettendheid van de lutherse predikant ds. B. E. J. Bik. Bik las in de krant dat Kersten zondagmiddag om vijf uur zou preken in Gouda en ’s avonds om halfacht in Stolwijk. Hij vroeg zich af of zijn collega te voet van Gouda naar Stolwijk zou gaan. Bik kon dat nauwelijks geloven, want Kersten preekte lang en de wandeling duurde wel anderhalf uur. Hij besloot de predikant te volgen en ontdekte dat deze na afloop van de middagdienst naar een donker hoekje in de Goudse binnenstad liep. Daar stond de auto met chauffeur Jan Gerrit Deelen (1899-1971) te wachten, die hem naar Stolwijk reed. Mijn vriend Willem Bouwman – die deze geschiedenis beschreef – liet mij jaren geleden de foto zien van de auto waarin Kersten zijn zondagsrit maakte [zie update, hieronder].

Toen ik in 1969 op de Johannes Calvijnschool op de Duivenwal kwam was er nog een duidelijk verschil tussen de Kersteniaanse en de Koksiaanse God. De Kersteniaanse God had 1001 ogen en volgde je overal. Hij ging tot op het bot en er was geen ontkomen aan: je voelde, neen, je wist je een worm, geen mens. De Kersteniaanse God had op de Calvijnschool verschillende meesters en juffen in dienst. Maar er was ook een Koksiaanse God bij wie Wim Kok en juffrouw Schot dienden. Juffrouw Schot gaf enorm hoge cijfers en zij leerde ons het lied Op bergen en in dalen. Het is als lied VII opgenomen in de gezangbundel van de Hervormde Kerk, De Evangelische Gezangen (1806). Vooral het tweede couplet zong ik uit volle borst (“Hij hoort de jonge raven/Hij heeft voor ’t groot heelal/Heeft zelfs voor wormen gaven/en bloemen voor het dal”). Die regels over de wormen en de bloemen gaven mij veel lucht en ook zag ik mijzelf wel zitten als een jonge raaf.

Het lied Op bergen en in dalen was gecomponeerd en bewerkt door Christoph Christian Sturm (1740-1786), theoloog en gepromoveerd filosoof. Het lied werd vertaald door Ahasuerus van den Berg (1733-1807). Sturm was beroemd vanwege zijn Reflections on the Works of God in Nature. Dat werk behoort tot de zogenaamde fysicotheologie, een vorm van theologie die in de achttiende eeuw populair was, bijvoorbeeld bij de doopsgezinde predikantenopleiding waar ook een zgn. fysisch kabinet of natuurkundig laboratorium aanwezig was. Het godsbestaan werd bewezen vanuit de pracht & harmonie van de natuur. Het is nooit als zodanig benoemd, maar ik vermoed dat het godsbeeld van de aanhangers van de fysicotheologie een weinig verschilt van het pantheïsme. Ludwig Beethoven, wiens spiritualiteit als pantheïstisch wordt getypeerd, had een exemplaar van de Reflections on the Works of God in Nature dat door hem zwaar was geannoteerd. Het boek van Sturm inspireerde Beethoven ook bij het schrijven van de Zesde Symfonie (Pastorale). Die Zesde Symfonie was overigens mijn eerste eigen muzikale aanschaf. In mijn ouderlijk huis doorbrak ik daarmee het monopolie van de man die altijd vol op het orgel ging: Feike Asma (1912-1984), ook al weer jaren dood.

De revolutionaire predikant L.G.C. Ledeboer (1808-1863), stichter van de Ledeboeriaanse gemeenten (één van de bloedgroepen van de huidige Gereformeerde Gemeenten), wierp in 1840 in jeugdige overmoed de bundel Evangelische Gezangen en de bestuursreglementen van de kansel. Daarna begroef hij de bundels in de tuin van de pastorie in Benthuizen en verliet net als de eerder afgescheiden Hendrik de Cock (1801-1842) uit Ulrum de Hervormde Kerk. Ik kwam niet lang geleden langs het huis van Ledeboer en moest de neiging onderdrukken in de tuin te gaan graven om de gezangenbundel te vinden. Ondanks de afkeer van Ledeboer bleef de bundel Evangelische Gezangen in gebruik, ook bij afgescheiden Cocksianen en Ledeboerianen in al hun varianten (waaronder dus de 20e eeuwse Koksiaanse en Kersteniaanse navolgers)

Als jongetje kon ik het niet onder woorden brengen, maar nu weet ik dat de Cocksiaanse & Koksiaanse God mij dankzij juffrouw Schot van de Veenendaalse Johannes Calvijnschool beter beviel dan de Ledeboeriaanse & Kersteniaanse God. Hij was op de bergen en in dalen, in de bloemen, bij raven en zelfs bij de wormen. Overal, behalve dan begraven in zwarte grond. Een jaar later verruilde ik gedwongen de Johannes Calvijnschool voor de dr. C. Steenblokschool. Het was de tijd van de ayatollah’s en haviken als Khomeini waren er ook in Veenendaal. Het kon niet streng genoeg. Er moest en zou een nieuwe school komen, gereformeerder dan Johannes Calvijn. Op de in 1972 gestichte dr. C. Steenblokschool bleef het heel stil. Er klonk geen lied. Er klonk niets meer: niet op de bergen en niet in de dalen. Nergens meer.

Dit alles terzijde uiteraard.

Evangelische Gezangen om nevens het boek der psalmen bij den openbare godsdienst in de Nederlands Hervormde Gemeenten gebruikt te worden op uitdrukkelijke last van alle de Synoden der voornoemde gemeenten bijeen verzameld en in orde gebragt in de jaren 1803, 1804 en 1805 (1806). Amsterdam: Johannes Allart. Niet meer beschikbaar, behalve digitaal.

Wèl bij ons te koop: nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook over godsdienstwetenschap en theologie.


Update 22 en 26.11.2020: De kleinzoon van de chauffeur Jan Gerrit Deelen [naam aangevuld in tekst], die Henri Kersten van Gouda naar Stolwijk vervoerde, liet mij weten dat hij het verhaal uit familiekring kende. Hij was benieuwd naar de foto met Henri Kersten en zijn grootvader Jan Gerrit Deelen (1899-1971).

Willem Bouwman schreef mij zojuist dat het hoogstwaarschijnlijk om een samenvoeging van twee afzonderlijke gebeurtenissen gaat. Er is géén foto van de zondagsrit, maar wel eentje van Henri Kersten naast een auto tijdens zijn reis naar Amerika.

Kleinzoon Cees Deelen stuurde mij op 26 november de foto waarop Jan Gerrit Deelen, handelaar in vleeswaren, naast zijn auto staat. De auto stamt uit de dertiger jaren en is hoogstwaarschijnlijk de auto waarmee hij op bewuste zondag Henri Kersten van Gouda naar Stolwijk reed. Uit een krantenbericht over de kwestie komt nog naar voren dat de auto van Deelen om 19.20 het tol passeerde zonder te betalen. Volgens de tolbaas klopt dat wel, want die “meneer Van Deelen is Christelijk, die betaalt niet op Zondag, maar op Maandag.” (De Vrije Westfries, 7 april).

Hoe men de kiezers voorlicht. Friesch Dagblad, 24 juni 1933. Geraadpleegd op 20 november 2020 op de krantendatabank Delpher


november 20th, 2020 by Igor Cornelissen

Men had beter kunnen weten ofwel de tocht der dwaasheid

Barbara Tuchman was geen historica, maar ze schreef zo boeiend dat ze erg veel lezers kreeg. Erkenning kreeg ze vanwege de Pulitzerprijs. Ze is in veel talen vertaald. Het eerste boek dat ik van haar las ging over de Amerikaanse generaal Joseph Stillwell die in China opereerde.  Het speelde zich af in de jaren dat nog niet duidelijk wie als overwinnaar uit de strijd zou komen: de communist Mao Tse Toeng of zijn tegenstander Tsjiang Kai Sjek die van de Amerikanen financiële en militaire hulp kreeg. Stillwell, die Chinees sprak (al konden veel Chinezen hem moeilijk verstaan), zag het mis gaan. Het regiem van Tsjiang Kai Sjek was vergeven van en leunde op corruptie. Stillwell, die omdat hij vaak nogal zuur keek Vinegar Joe werd genoemd, rapporteerde dat aan zijn regering die er weinig mee deed. De strijd tegen de communisten had de voorrang.

Ook in the March of Folly is het thema: men had beter kunnen weten. In Troje had men het houten paard beter moeten bekloppen en in Vietnam, dat weet nu iedereen, stortten de Amerikanen zich in een heilloos avontuur. Ze hadden van de Fransen kunnen en moeten leren: die hadden ervaring in Indo China.

Niet minder lezenswaard is de bijgevoegde recensie door André Spoor uit  de NRC Handelsblad. Spoor, afgestudeerd theoloog, maar als journalist opgeklommen tot hoofdredacteur van NRC Handelsblad had nogal wat kritiek op Tuchman. Volgens hem maakte ze niet duidelijk waarom politieke leiders volharden in hun hoogmoed. In zijn recensie heeft hij tussen haakjes (…) een opmerkelijke passage opgenomen. Spoor vertelt dat op zijn bureau een penning staat ter ere van de Nederlandse legercommandant in Nederlands Indië tussen 1945 en 1949. Op de penning staat een Nederlandse soldaat afgebeeld die vreedzaam op het land werkende inlanders beschermt. Wat heeft dat met Tuchman te maken? Niets. Maar die legercommandant was generaal Spoor, de vader van de journalist. Ik heb André Spoor slechts enkele malen ontmoet. Tijdens een van die gesprekken vertelde hij mij dat hij van plan was geweest de biografie van zijn vader te schrijven. Hij zag ervan af daar hij vreesde dat hij onvoldoende objectief zou zijn. Een verstandig besluit.

Tuchman, Barbara W. (1984). The March of Folly. From Troy to Vietnam. New York: Albert A. Knopf, 1984. I.g.st.. Gebonden, XIV, 448 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie en noten. Uit de collectie Igor Cornelissen. Met krantenknipsels. € 17,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 19th, 2020 by Igor Cornelissen

Een mislukt diplomaat, maar een uitstekend schrijver: Lord Vansittart

Robert Gilbert Vansittart (1861-1957) – inderdaad met Nederlandse voorouders – kwam al jong op Foreign Office van Great Britain (Buitenlandse Zaken) terecht. Daar maakte hij een glanzende carrière door. Zijn grote liefde voor Frankrijk (hij was o.a. gestationeerd in Parijs) was mede door oorzaak van een sprankelende hantering van het Frans. Iets dat van weinig hoge Britse diplomaten kon worden gezegd.

Vansittart diende vele heren. Niet altijd tot zijn genoegen. Ze luisterden wel altijd naar hem, maar deden er weinig of niets mee. Hij was in de jaren dertig een fel tegenstander van dat deel van de bourgeoisie dat met Hitler aanpapte, hem althans tevreden wilde stellen. Neville Chamberlain, de baas van het Foreign Office stond daar absoluut niet alleen in. Vansittart had al vroeg door dat de nazi’s op gebiedsuitbreiding uit waren. Ten koste van alles. De Labour aanhang stond niet alleen toen ze tegen opvoering van de bewapening was.

Vansittart bestempelde zijn professionele leven als een mislukking. Gelukkig schreef hij een uitmuntende autobiografie die een helder licht werpt op de manier van denken en handelen toen Groot-Brittannië nog een wereldrijk was. De Union Jack wapperde in alle werelddelen en het leek erop alsof dat altijd zo zou blijven. Het wereldrijk had, alsdus de schrijver, twee wereldoorlogen kunnen voorkomen als het zich eerder had bewapend. Vansittart beschrijft dat met een buitengewoon rijk taalgebruik en dat verbaast niet als men weet dat hij ook romans, gedichten en toneelstukken schreef. Hij was een groot vriend van Alexander Korda, de van origine Joods-Hongaarse filmregisseur Alexander Korda, die op het landgoed van Vansittart niet alleen zijn gang kon gaan maar ook door hem financieel werd gesteund (de schrijver noemt hem slechts eenmaal terloops).

Ik kwam slechts één misser tegen. Als Vansittart het over de Rijksdagbrand van 1933 heeft noemt hij Marinus van der Lubbe een perverse halve dwaas en de brand een opzetje van de nazi’s. Maar misschien mag men zelfs van zo’n hoge diplomaat niet verwachten dat hij wist dat de werkloze Leidse metselaar een radencommunist was die een (mislukte) poging deed de Duitse arbeiders tot massaal verzet tegen Hitler aan te zetten.

Bij het boek een tweetal Nederlandse recensies. Eén uit de NRC, de ander door H.A. Lunshof, hoofdredacteur van Elsevier die het betreurt dat Vansittart ook na 1945 nog fel anti-Duits bleef. Inderdaad zou Vansittart er zich over hebben verbaasd dat Duitsland nu de meest betrouwbare, democratische en sterkste staat van Europa is.

Vansittart, Robert (1958). The Mist Procession. Autobiography. Londen: Hutchinson. I.g.st., gebonden in linnen met stofomslag, 568 pp., 1e druk. Gaaf exemplaar. Niet meer beschikbaar.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 18th, 2020 by Igor Cornelissen

“U denkt toch wel aan het instituut, meneer Cornelissen”. Over het IISG en het anarchisme

Al droeg hij dan de titel van prins, als een heilige is Peter Kropotkin (1842-1921) door de anarchisten nooit geëerd. Niet als heilige, maar wel als voorman. In de hoogtijdagen van het Nederlandse anarchisme, ruwweg 1870-1900, werd hij veel gelezen en aangehaald. Anarchisten (en communisten, socialisten) vereren wel mensen, maar tot een bijna goddelijke status kunnen ze het onmogelijk brengen. De beweging was in origine nu eenmaal sterk anti-kerkelijk zoals ze ook tegen Kroeg en Kapitaal was. Drie keer K dus.

Kropotkins vader  was de eigenaar van 1200 mannelijke lijfeigenen en ongeveer evenveel vrouwen. Zoon Peter, van beroep geoloog en geograaf, was tegen lijfeigenschap. Via een nichtje kwam prins Peter Kropotkin in aanraking met democratisch geschriften, zoals die van Alexander Herzen.

Wie over zijn leven meer wil weten leze zijn boeiende gedenkschriften. Vele malen zat hij gevangen. Hij was een echte doener en niet alleen theoreticus. Tijdens een bezoek van een week aan Zwitserland in 1872 bezocht hij een vergadering van horlogemakers. Hij leerde er anarchisten kennen.  ‘En toen ik uit de bergen kwam na een week bij de horlogemakers te zijn geweest, had ik mijn mening gevestigd. Ik was anarchist.’ Weinigen weten nog dat Zwitserland ooit een broeinest was van revolutionaire arbeiders en sympathisanten. Ook zonder die koeienbellen en koekoeksklok is het land historisch van belang. Toen Kropotkin een paar jaar later vastzat in een vochtige cel in de Petrus en Paulsvesting dreigde hij er onder door te gaan. Een arts wist te bewerkstelligen dat hij af en toe een wandeling mocht maken op de binnenplaats. Kropotkin zag dat af en toe de poort open ging om hout binnen te brengen. Via een ingenieus plan wist hij te ontsnappen. Daar was een violist voor ingehuurd die buiten de poort zou spelen. Als hij met zijn spel stopte was de kust veilig. Buiten stond een rijtuig klaar. Kropotkin ontsnapte. Dat waren de tijden dat de (plannen tot) revolutie nog een romantisch tintje hadden. Drones hebben inmiddels de plaats van violen ingenomen. Kropotkin stierf in communistisch Rusland en de heersers van toen hadden nog net genoeg eerbied voor deze voorganger dat ze hem een staatsbegrafenis gunden. De familie van Kropotkin, die een fel tegenstander van Lenin c.s. was, weigerde dit. Zijn begrafenis was de laatste gelegenheid waarbij anarchistische en anti-bolsjewistische leuzen werden meegedragen. Er bestaat een filmpje over die gebeurtenis dat op Youtube te zien is. Indrukwekkend.

Ik kreeg het boek van een oude revolutionair. Het was in slechte staat. In die tijd (1963, denk ik) bezocht ik voor het eerst het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Maria Hunink, afkomstig uit een katholiek fabrikantengeslacht uit Wijhe (vleesverwerking), was er de gedreven bibliothecaresse die mij, toen ik haar vertelde van mijn correspondentie met oude socialisten op nogal dwingende toon vroeg: “U denkt toch wel aan het Instituut, meneer Cornelissen.’

Daar dacht ik aan en toen ik enkele brieven had geschonken, vroeg ze heel lief of het Instituut iets voor mij kon doen. Ik bracht enkele gehavende boeken en brochures en die werden uitstekend gerestaureerd. Ze hadden op het IISG voortreffelijke boekbinders in dienst.

Toen Maria Hunink overleed ben ik naar haar begrafenis in Wijhe geweest. Op de r.k. begraafplaats. Arthur Lehning (ze had hem jarenlang gediend bij zijn uitgave van  werken over Bakoenin, de andere grote anarchist) sprak een gedenkrede uit. Er was weinig van te verstaan want een onbarmhartige regenbui kletterde op paraplu’s, maar ik hoorde wel steeds het woord Oeuvre, Oeuvre, want Arthur had het vooral over zijn eigen werk. Voor de uitgave van de wetenschappelijke uitgave was Maria Hunink onmisbaar geweest.

Ik dacht daar in Wijhe even aan Kropotkin en aan zijn, dankzij Maria, vakkundig gerepareerde  Gedenkschriften.

Kropotkin, P. (z.j. [ca.1902]). Gedenkschriften van een revolutionair. Met een voorrede van George Branders. Utrecht: W. Leijdenroth van Boekhoven. Redelijk, verkleurd omslag & papier, herstelde titelpagina en band. X, 387 pp., 1e druk. Met illustraties, vertaling Annette Dyserinck (uit het Engels). Uit de collectie Igor Cornelissen. Met portretfoto's. 2 delen in een band. Zeldzaam exemplaar (in deze uitgave). € 33,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 17th, 2020 by Igor Cornelissen

Thomas Fats Waller: “Hij kon het spelen niet laten”

Thomas ‘Fats’ Waller (1904-1943) was in de jaren dertig een van de beste, bekendste en meest geliefde jazzpianisten in Amerika. Hij was met zijn leermeester James P. Johnson één van de uitvinders van de stride stijl. De rechterhand speelt eerst de melodie en improviseert daarop, terwijl de linkerhand op een soort hoempa manier het ritme aangeeft. Zijn vader was predikant en de zoon begeleidde hem. Op het orgel. Daar leerde hij muziek spelen. Als het er niet al is, zit er een mooi boek in de jazzpianisten die hun eerste muziek in de kerk speelden.

Fats Waller was populair met zijn liedjes die wereldwijd over de radio te horen waren. En wie geld had bezocht een club waar hij met zijn bolhoed en een fles whiskey het publiek door de sombere  crisisjaren na 1929 wist heen te slepen. Op een paar filmpjes op Youtube is nog altijd te zien hoe de altijd vrolijke man met muziek, ogen en forse wenkbrauwen het publiek in vervoering brengt. Waller was een begenadigd componist; Honeysuckle Rose, Black and Blue, Ain’t Misbehavin’ staan nog steeds op het repertoire van iedere zichzelf respecterende jazzband. Een ode aan zijn jeugd of aan zijn vader? Af en toe speelde Waller nog op het orgel. Er zijn platen van.

Soms verkocht hij zijn composities voor een paar tientjes. Een ander streek dan met de eer, maar Waller had vaak geld nodig. Niet alleen voor de enorme porties eten die hij aan kon en de gin die naar binnen gleed, maar ook voor zijn alimentaties.

Een vriend vertelde mij hoe hij als jonge knaap door een oudere dame was verleid en niet alleen met geschonken wijn en het draaien van plaatjes van Fats Waller. Al kom je zo wel in een goede stemming. Thomas Fats Waller zou het verhaal schitterend hebben gevonden. Helaas werd hij niet oud. Zijn arts had hem gewaarschuwd. Hij kon het eten en drinken niet matigen, net zo min als het spelen. Een van zijn nummers heet dan ook Handful of Keys.

Joel Vance (1979). Fats Waller. His Life and Times. London: Robson Books. I.g.st., hardcover. Gebonden, 179 pp., 1e druk. Met illustraties en bibliografie. € 15,50 (incl. verzending). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 16th, 2020 by Igor Cornelissen

Een dochter eert haar vader: Sarah over Churchill

De literatuur over de grote staatsman Winston S. Churchill is onuitputtelijk. De man was over een zeer lange periode politiek actief en velen hebben hem geportretteerd. Tot zelfs zijn vaste arts toe, die er moeilijkheden mee kreeg omdat het als ‘te privé’ werd beschouwd. De boeken over Churchill als politicus (niet allemaal positief) zijn legio, maar Sarah beschrijft hem als vader. Ze lagen nogal eens dwars.

Sarah was toneelspeelster en ze dronk erg veel. Dat deed vader Winston ook, al waarschuwde hij zijn dochter wel: zorg er voor dat jij de baas blijft over de alcohol en niet omgekeerd. Die goede raad werd niet altijd opgevolgd. Ik herinner me een foto dat Sarah staande wordt gehouden door een agent omdat ze in dronken staat een auto bestuurde. Die foto staat uiteraard niet in dit boekje. Wel een mij onbekende foto van Churchill en president Roosevelt in Yalta, vergezeld door hun dochters. Sarah draagt een militair uniform. En Sarah is er ook bij als die staatslieden met Stalin vergaderen.

Uit het boekje spreekt veel liefde voor haar vader en moeder. Aan haar moeder droeg ze deze bijdrage aan een meer volledig beeld van haar vader op.

Churchill, S. (1967). A Thread in the Tapestry. Londen: Andre Deutsch. I.g.st., hardcover. 101 pp., 1e druk. Met illustraties, prima exemplaar € 13,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, ook over Churchill.

november 15th, 2020 by Igor Cornelissen

Kunst uit huize Israëls

Jozef Israëls (1824-1911) werd in een joods gezin in de stad Groningen geboren. Zijn vader was een kleine commissionair in effecten. Jozef trok al vroeg naar Amsterdam. Het zou nog jaren duren voor Groningen een kunstzinnig centrum werd. Dat kwam dan vooral, veel later, door de groep van De Ploeg.

Israëls was één van de eerste schilders die, aangetrokken door het impressionisme en modernisme, naar Parijs ging. Van Gogh bewonderde hen. Zelf werd hij beschouwd als één van de grondleggers van de Haagse school. Schilderijen van dat genre worden regelmatig aangeboden op veilingen tegen schappelijke prijzen. Jozef Israëls is veel duurder. En dat was tijdens zijn leven al zo. Wie kon zijn werk betalen? Toen ik de biografie van de communiste en kunstcritica Mathilde Visser schreef, ontdekte ik dat er bij haar ouders rond 1900 al schilderijen van Breitner en vader en zoon (Isaac) Israëls hingen. De ouders van Mathilde waren zeer bemiddeld. Kunst was altijd iets voor de happy few en dat is zo gebleven. Helaas.

Tegelijk is het curieus dat Jozef Israëls, nadat hij zich permanent in Den Haag vestigde, vaak naar Katwijk en Scheveningen trok om daar het (arme) vissersleven uit te beelden. Met enige overdrijving kun je zeggen dat vader Israëls met penseel en doek uitbeeldde wat later Herman Heijermans met de pen beschreef in Op hoop van zegen. Vader Jozef hielp zijn zoon Isaac Israëls in de eerste fase van zijn werkzame periode. Hij schreef ergens dat hij hoopte dat de zoon met hulp van de Heere een betere schilder zou worden dan hij zelf was.

In 1879 werd Jozef Israëls ridder in de Kroonorde van Italië. Die toevoeging is natuurlijk van geen enkel belang, maar het klinkt sierlijk. Of er veel Nederlanders zijn geweest die deze Kroonorde hebben mogen dragen, weet ik niet. De antiquaren in Het Wasdom opteren slechts voor het ridderschap in de Orde van de Kousenband. Dit laatste uiteraard geheel terzijde.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. over kunst, waaronder het schitterende boek over de schilderkunst van Jozef Israëls, inmiddels een klassieker.

november 13th, 2020 by Igor Cornelissen

Abba Eban geloofde niet in wonderen, maar wel in Israël

De in Zuid Afrika geboren Abba Eban was voordat hij in 1966 minister van Buitenlandse Zaken van Israël werd vele jaren Israëls permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties. Hij was lid van de Mapam, de socialistische arbeiderspartij en werd gerekend tot de ‘duiven’. Het onderhandelen nam hij serieus en dus ook de mogelijkheden om tot vrede met de Arabische staten te komen. Er bleek weinig mogelijk. Eban geloofde niet in wonderen, maar het blijft verbazingwekkend hoe hij de tijd vond deze zeer leesbare geschiedenis in zijn vrije uren te schrijven. Hij schrijft nuchter en begint al met de mededeling dat het ontstaan van zijn volk schemerig is. Feiten en legenden zijn verweven tot een onontwarbaar geheel. Maar als er feiten zijn dan meldt hij die ook. Zo is en blijft voor hem Jezus een jood in woord en daad. Pas geleidelijk werd het christendom een godsdienst voor niet-joden. En zonder Paulus zou dat niet zijn gebeurd.

Bij Eban wisselen zich de hoogtepunten (grote filosofen, historici en andere geleerden) zich af met neergang en afslachtingen waarbij uiteraard de massamoord tussen 1940-1945 de nodige aandacht krijgt. Dat Eban voor de oorlog in Engeland heeft gestudeerd, is duidelijk te merken aan zijn geschiedschrijving: beheerst en duidelijk. Interessant, want vrijwel vergeten, is zijn beschrijving van het wantrouwen dat de overlevende joden na 1945 beheerste. Ze wilden niet in Polen of Duitsland blijven. Dat hun ouders en andere familie massaal was vermoord, kwam omdat ze geen eigen land hadden waarheen ze hadden kunnen vluchten. Daarom ‘moest er een eigen staat komen. Vanaf zijn vroege jeugd was Eban zionist. Zijn talenkennis (o.a. Arabisch) maakte hem tot een gezaghebbend politicus.

Vrijwel vergeten is ook dat in de jaren 1945-1948 de Labour regering misschien niet anti-joods was maar wel tegen de oprichting van die eigen staat. Ernest Bevin, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, uitte zich zacht gezegd uiterst onvriendelijk over de plannen voor een eigen staat.  In Nederland was de PvdA heel blij dat er in Londen een zusterpartij de macht van Churchill overnam. Maar hoe er binnenskamers bij de PvdA over Bevin werd gedacht, zou nog eens beschreven moeten worden. Dat laatste terzijde, want daar gaat Ebans boek niet over.

Eban, Abba (1971). Mijn volk. De geschiedenis der joden. Amsterdam/Antwerpen: Keesing. I.g.st., gebonden in blauw linnen met smoezelig stofomslag. Roestvlekjes. Gebonden, 440 pp., met illustraties (fotokatern met o.m. afbeeldingen uit Amsterdam). Uit de collectie Igor Cornelissen € 14,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. judaica

november 12th, 2020 by Jaap de Jong

Geschiedenis van Overijssel

Onlangs werd ik vereerd met het lidmaatschap van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG), een eerbiedwaardige vereniging die in 1858 in Zwolle werd opgericht. Vanaf 1860 geeft de VORG een bundel uit met interessante opstellen, de Overijsselse Historische Bijdragen.

In die bijdragen staan opstellen die voor de lokale geschiedenis zeer de moeite waard zijn. Voor Zwolle trof ik bijvoorbeeld eerder opstellen aan over de achtergrond van de schitterende preekstoel in de St. Michaëlskerk, de uitgever-drukker en catechismeermeester Berent Hakvoort, over godsdienstige conflicten in de Reformatietijd en wat al niet meer. Prachtig voor de fijnproever die het naadje van de kous wil weten en/of verder wil breien.

In het nieuwste nummer van de Overijsselse Historische Bijdragen staat onder meer een opstel over de taalgeschiedenis van Overijssel (Harrie Scholtmeijer). Interessant om te lezen hoe de anywheres (de niet-plaatsgebonden elite) in staat waren om het dialect van de somewheres volledig weg te vagen. Aan de andere kant was de elite ook zeer betrokken bij het conserveren van het Overijsselse (en plaatselijke) dialect, zoals bijvoorbeeld Karel Diederik Schönfeld Wichers (1901-1993)  – Karel van ’n notoaris oet Riessen – en de Hengelose doopsgezinde predikant Anthonie Ballot (1836-1871).

Andere bijdragen gaan over grafveld en de trechtbekercultuur (Henk van der Velde), uitgevers en drukkers (Kees Leeffers, Georg Hartong en Henk Nalis), kaarten en mappen (Clemens Hogenstijn), de inspanningen van Egbert Tobi ten behoeve van de zedelijke verbetering van gevangenen (Cees Houtman), minvermogenden in Kampen (Iet Erdsieck), de textielindustrie (Joan H. Beune) en het boeiende verhaal van twee broers die een leven lang strijd voerden over gemaakte keuzes in de oorlog (Martin van de Linde). Het jaarboek besluit met de literatuursignalementen.

Het lidmaatschap van de vereniging geeft recht op de ontvangst van de Overijsselse Historische Bijdragen. U kunt op de website van de vereniging meer vinden over dat lidmaatschap.

Tot slot kan ik het niet nalaten te wijzen op de overzichtslijst van de Overijsselse Historische Bijdragen (1860-2007). Een aantal van de opgenomen artikelen zijn fulltext beschikbaar op de website van het Historisch Centrum Overijssel (HCO).

Als historicus en antiquaar ben ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in materiaal betreffende de  geschiedenis van Overijssel (en Zwolle). Mail ons of neem anderszins contact op bij een geschikt aanbod.

november 12th, 2020 by Igor Cornelissen

Heijermans, het antisemitisme en de sjabbessoep

Vroeger was Jaap Meijer er druk mee: antisemitische passages opsporen bij bekende of minder bekende auteurs. Tijdens een interview verraste hij mij toen hij mij dergelijke passages toonde bij Menno ter Braak. ‘Dat had je niet verwacht, he?’ Nee, dat had ik niet verwacht.

Bij een reeks predikanten-schrijvers uit de 19e eeuw had Jaap ze voor het oprapen. En als de stukjes tekst niet van jodenhaat getuigden dan kwamen de joden er toch wel in voor als opvallend, vreemd sprekend, niet geheel betrouwbaar of (iets milder) uiterst gewiekst in de handel. Je moest in ieder geval altijd een beetje uitkijken met ze.

Tegenwoordig is Ewoud Sanders een bekwaam opvolger van Jaap Meijer, Hij verzamelt en bespreekt christelijke kinderboeken waarin joodse jongens en meisjes zich laten bekeren of dwars blijven liggen. De zending had het er druk mee. Sommige van die boekjes blijken nog in de handel te zijn.

Sabbath van de joodse (dat moet er bij) Herman Heijermans is niet van hetzelfde laken een pak, maar wekt wel bevreemding. In het afstotende  stijltje van de Tachtigers, doorspekt met jiddische woorden, zit een gezin  te genieten van de shabbessoep. Van een soepkip dus. ‘IJvrig op ‘t vlak van de tafel dekte nu Bekkie, handen in rap gebeweeg over schalen.’

Van joodse zelfhaat was bij Heijermans geen sprake: de joodse Esther de Boer – van Rijk liet hij niet voor niets jarenlang de rol van Kniertje met het pannetje soep in Op hoop van zegen spelen.

Eigenlijk wil je als je het leest daar niet tussen zitten. Kenners wisten dat het wel realiteit was in de van armoe walmende buurten waar gebrek aan alles was. Die buurt werd al lang voor de Tweede Wereldoorlog afgebroken. Heijermans schrijft levendig en was en blijft onze beste toneelschrijver.

De vis wordt nog steeds duur betaald. Anders dan vroeger. Het volk heeft nu misschien wel geld voor tarbot en tong, maar heeft het er niet voor over. Dan maar een gezinszak kibbeling: vis van onbekende herkomst in vette olie gebakken. Dit laatste natuurlijk terzijde, maar niet zonder hoop op zegen.

Naar aanleiding van: Heijmerans jr., Herman (1903). Sabbath. Eene studie. Amsterdam: H.J.W. Becht. I.g.st., gaaf exemplaar. Gebonden in linnen, 92 pp., 1e druk. € 19,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 11th, 2020 by Igor Cornelissen

Stukje strand met echtpaar. Over Isaak Babel, zijn vrouw Zjenja en andere verhalen

“In Isaak Babel: Brieven naar Brussel (Moussault 1970) staat een foto van de schrijver en zijn vrouw Zjenja (Babel, die onder Boedjonny vocht bij de rode ruiterij, op zijn dertigste al een legende, later door Stalin uitgespuwd, afgevoerd, fijngeknepen) in de zomer van ’28 op het rimpelloze strand van het Belgische Saint-Idesbald, of all places! Naar zo’n foto kijk ik met meer ongeloof en verbazing dan ik kijken zou naar het eigenhandig gesigneerde statieportret van God de Vader zelf.” – Cees Buddingh

Die woorden schreef Buddingh in het literaire tijdschrift Maatstaf (jaargang 20, 1972-1973, p. 200) naar aanleiding van een foto van Isaak Babel en zijn vrouw Zjenja, zittend op het strand in West-Vlaanderen, ergens in de buurt van Saint-Idesbald. Het is een korte biografie, maar raak (even afgezien van het “rimpelloze strand”, maar wie maalt daar om?).

Ik verzamelde boeken van en over Babel. Isaak Babel werd in 1894 geboren in de joodse wijk Moldavanka van de havenstad Odessa. Zijn vader was een kleine handelaar. Op de middelbare school had Babel een uitstekende leraar Frans die hem Flaubert en De Maupassant leerde lezen en waarderen. Zijn eerste verhalen schreef Babel in het Frans. In de jaren twintig werd Babel de bekendste schrijver van het nieuwe Rusland. In 1940 werd hij doodgeschoten als trotskist en spion voor de Fransen. Hij had, na enkele weken verhoor en (dus) marteling alles bekend. Dat hij kort voor zijn executie alles introk werd pas na zijn rehabilitatie (na Stalins dood) bekend.

Toen ik in oktober 1967 voor de eerste (en laatste) keer in Odessa was, kostte het mij dankzij mijn dertig woorden Russisch weinig moeite om de wijk Moldavanka te vinden. En ik ontdekte zowaar het huis waar Isaak Babel had gewoond. In de buitenmuur was een plaquette geplaatst die hem in herinnering bracht. Ik nam er uiteraard een foto van, maar die is tot mijn grote verdriet al jaren zoek. Dat zoek-zijn geldt ook de verhalen waar Babel mee bezig was en die bij zijn arrestatie in beslag werden genomen. Het enige wat zijn nazaten in ontvangst mochten nemen was zijn ziekenfondsbrilletje. Misschien dat zijn onvoltooide werk nog eens uit de kasten van de geheime dienst naar boven komt.

In Nederland heeft Charles B. Timmer, van origine houthandelaar, die zich tijdens zijn verblijf in andere landen (Finland, Estland en Rusland) de daar gesproken talen eigen maakte. Hij zette zich tientallen jaren voor Babel in. Hij vertaalde diens werk en maakte ons westerlingen duidelijk hoe Babel – gevierd vanwege zijn verhalen over de Ruiterarmee – rond 1930 in moeilijkheden kwam toen onder Stalin de censuur strenger werd. In zijn eerste werken kwam Trotski voor als leider van het Rode Leger. Dat klopt ook. Babel had bij de cavallerie dienst genomen om er in 1920 bij te zijn toen het Rode Leger naar Warschau oprukte. Die vermelding van Trotski werd hem aangerekend. In de jaren dertig trad hij nog wel op tijdens schrijverscongressen, maar tijdens een van die bijeenkomsten vertelde hij vooral de stilte te eerbiedigen.

Babel had ondanks de steeds massalere terreur toch de stoutmoedigheid om het huis van Jezjov te bezoeken. Dat was de man die de terreur tot ongekende hoogte opdreef. Babel had eerder een verhouding met een vroegere vrouw van Jezjov. Wat Babel dreef om juist hem te bezoeken blijft raadselachtig. Wellicht was het Babels niet te stuiten nieuwsgierigheid. Hij wilde waarschijnlijk weten wat iemand dreef tot zulke monsterlijke daden. Buitendien was Jezjov een ongeletterde. Ook dat trok Babels nieuwsgierigheid. Toen Jezjov zelf werd gearresteerd, beschuldigde hij, om zichzelf te redden,  Babel ervan een Franse spion te zijn. Dat alles hielp niet. Jezjov én Babel werden vermoord, evenals de vrouw met wie Jezjov op dat moment was getrouwd.

Gruwelijkheden komen veelvuldig voor in het werk van Babel. Maxim Gorki had hem bij de aanvang van zijn schrijversschap aangeraden vooral ‘meer onder de mensen te gaan’. Die raad heeft Babel opgevolgd. Misschien iets te vaak en te veel.

Rest mij nog te vertellen dat ik mij tijdens mijn bezoek aan Odessa ook onder de mensen begaf en in een schitterend hotel met kroonluchters aan een tafel kwam te zitten met drie vrolijke Bulgaarse zeelieden die vergezeld waren van een wonderschone Russin die een weinig Engels sprak, een taal die de Bulgaren niet verstonden. De Russin die mij in het Engels vertelde dat ze aan mij de voorkeur gaf boven de zeelieden, gaf mij de opdracht hen ‘onder de tafel te drinken’. Dat lukte wel. De ober bleef maar schenken. Wodka, Krim champagne en nog meer wodka, maar de gevolgen… Ach, was Isaak Babel er maar bij geweest. Die zou er een schitterend verhaal van hebben gemaakt.


Babel, Isaak (1979). Verhalen & dagboekbladen [deel 1, 590 pp.] Toneelstukken & brieven [deel 2, 545 pp]. Amsterdam: Meulenhoff. Vertaling Charles B. Timmer. Met bibliografie, register, aantekeningen. I.z.g.st., als nieuw en zonder lezerssporen. Zeer gaaf exemplaar van het Verzameld Werk van Babel met de beide delen in één luxe zwarte box! € 42,50

Tirade, 7e jaargang, nr. 83 (november 1963). Special met verhalen over/van Isaak Babel, 737-800 pp. Goed.

Babel, Isaak (1966). Verhalen. Amsterdam: Moussault. Uit het Russisch vertaald door Charles B. Timmer. Matig, met bibliografische notitie, 370 pp., 3e druk.

Babel, Isaac (1964). The Lonely Years 1925-1939.  Unpublished Stories and Private Correspondence. New York: Noonday Press. Edited, and with an Introduction by Nathalie Babel. Translated from the Russian by Andrew R. MacAndrew, XXVIII, 402 pp. Redelijk (titelpagina deels losgescheurd, 2 losse fotopagina's). Halflinnen met omslag, fotokatern [met o.m. bovenstaande foto].

Babel, Isaac (1961). Collected Stories. Translated or revised by Walter Morison with an introduction by Lionel Trilling. Harmondworth: Penguin Books. Goed, vergeeld papier, 332 pp.

Het hele pakket Isaak Babel uit de collectie Igor Cornelissen (bovenstaande 5 titels & 6 boeken) - € 57,50 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
november 11th, 2020 by Igor Cornelissen

De verbroedering van Nikita Chroesjtsjov en Benny Goodman

Van jazz is niet alleen bijzonder dat het in New Orleans ontstond (een smeltkroes van blank, zwart, bruin, Frans, Italiaans, Joods enz.) maar ook dat het nog altijd wordt gespeeld.

Opmerkelijker nog dat het over de hele wereld navolgers kreeg. Jazzmusici speelden na het verschijnen in 1919 van de eerste grammofoonplaten met die ‘oerwoud muziek’ in Europa en zelfs in het deel van de Sovjetunie dat ten westen van de Oeral ligt. Later bleven musici in Europa (en ook nog Japan) hangen. De zwarte musici hadden minder last van discriminatie, ook er bleken nogal wat liefhebbers en kenners te wonen. Én de gages waren beter.

In het nieuwe Rusland van de communisten traden de saxofonist Sidney Bechet en de trompettist Tommy Ladnier op. Hun concerten werden uiteraard slechts door een kleine groep bezocht. Volgens één bron zat Trotski in de zaal. De jazz was ontstaan door een uiterst gemêleerd gezelschap en kreeg door grammofoonplaat en radio internationale allures. Onder Stalin werd het echter een droeve geschiedenis. De muziek was niet alleen Westers, maar werd ook als imperialistisch bestempeld. Verboden dus, net als in Duitsland onder Hitler. Starr beschrijft indringend de pogingen van Russen om er, toen het nog mocht, wat van te maken. Het lot was de doorzetters, zoals met alle “diversanten” niet goed gezind: het kamp en/of de dood.

Na Stalins dood veranderde er wat in de Sovjetunie. Benny Goodman mocht in de zomer van 1962 met zijn band komen en dat werd een groot succes. De nieuwe partijleider Nikita Chroesjtsjov was niet alleen aanwezig bij een van de concerten, hij nam ook deel aan de staande ovatie. De plaat die toen is opgenomen, heb ik nog en doe ik voorlopig niet weg. Starr weet te melden dat de Amerikaanse musici, ook na afloop van het optreden, doorspeelden met enthousiaste Russische artiesten. Er zal heel wat vodka hebben gevloeid. In ieder geval: jazz verbroedert; als het tenminste mag. Terzijde: veel van die Russische musici waren van joodse origine. Aan Amerikaanse kant was Benny Goodman niet de enige van joodse afkomst.

Frederick Starr (1983). Red & Hot. The Fate of Jazz in the Soviet Union. New York/Oxford: Oxford University Press. I.g.st., enige potloodaant. Uit de collectie van Igor C. (naast journalist, schrijver ook jazzmuzikant). IX, 368 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie en noten. € 25,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 10th, 2020 by Igor Cornelissen

Portugal als kolonisator: Salazar contra Boxer

Met vakantie naar Portugal. Het blijft hoog op mijn wenslijst staan. Ik was er vaak en vind de Portugezen heel vriendelijk en bescheiden. Toen ik het gesprek eens op hun kijk op vuurland Spanje bracht hoorde ik hetzelfde wat een gemiddelde Nederlander over Duitsland (van vóór Merkel) zou kunnen zeggen. Bij hun is alles groter en beter en ze maken te veel lawaai.

Dictator Salazar maakte niet zo veel lawaai (en hij is in Portugal nog altijd bij grote delen van de bevolking geliefd als een bescheiden heerser, wars van weelde, pracht en praal), maar hij schopte C. R. Boxer tegen het verkeerde been toen hij in een interview verklaarde dat Portugal het rassenonderscheid altijd had gemeden, ook als kolonisator.

Boxer, een veelzijdig historicus die Portugees las en sprak (evenals Nederlands), wist beter. Hij schreef boeken over Portugal als machtige staat met bezittingen in Zuid Amerika, Afrika, India en Oost Indië. Hij corrigeerde Salazar en schreef als reactie op het interview een kleine, maar pittige ‘correctie’. Het kwam hem te staan op een inreisverbod. Hij was niet meer welkom in Portugal. Na Salazar werd dat goedgemaakt.

Aan Boxer moest ik eens denken toen ik in een kroegje in Lissabon met een werkloze ingenieur in gesprek kwam. Het was een vriendelijke Portugees die goed Engels sprak. Hij vertelde me dat hij over enkele weken naar Mozambique ging. Vakantie? Nee, voor werk dat hij in Portugal niet kon vinden. Curieus: de vroegere kolonie verschafte werk aan een burger van zijn vroegere kolonisator. Zo ver is het met ‘ons’ Indië nooit gekomen.

Boxer, C.R. (1963) Race Relations in the Portuguese Colonial Empire (1415-1825). Oxford: Clarendon Press. I.g.st., hardcover. Gebonden, 136 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie en noten. € 35,00 (incl. verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 9th, 2020 by Igor Cornelissen

Onder professoren – Judicus Verstegen en zijn koekoek in de klok

Judicus Verstegen (1933-2015) was een chemicus die promoveerde en werkte aan de universiteit van Amsterdam. Een knap geleerde die ook literatuur wilde schrijven. Het ging hem niet slecht af, maar met De koekoek in de klok kwam hij in moeilijkheden.

De roman speelt aan de Universiteit van Amsterdam en beschrijft de oplichting, het bedrog en de fraude. Een professor laat studenten voor zich werken en strijkt zelf het geld op. Bovendien sjoemelt hij met declaraties. Daar nog bovenop komen foute oorlogsverledens en moffenhoeren die zich in professorale bedden wentelden.

Professor J.A. Ketelaar, hoogleraar in de fysische chemie, meende zich in het boek te herkennen en dwong af dat er geen derde druk zou verschijnen. In diezelfde tijd voerde het communistische dagblad De Waarheid een actie tegen professor Kistemaker die in de oorlog gecollaboreerd zou hebben en bezig zou zijn met het maken van een atoombom. In de verhalen dook ook Ketelaar op als vriend (en beschermer) van Kistemaker. Ketelaar en Kistemaker hadden, dat staat nu wel vast,  tijdens de bezetting in Parijs gewerkt voor Cellastic, een wetenschappelijke spionageorganisatie van de nazi’s.  De actie bloedde dood, zoals veel acties, maar het vrat allemaal aan de schrijver Verstegen die in een psychiatrische inrichting werd opgenomen.

Er kwam een tweede druk, maar toen was het afgelopen. Verstegen werd bedreigd met processen wegens laster en had geen zin in vonnissen met dwangsommen. Het boek werd uit de handel genomen.

Literatuurkenners menen zeker te weten dat Willem Frederik Hermans zich met zijn Onder professoren stevig heeft laten beïnvloeden door Verstegens boek. Er is veel meer over te vinden over deze kwestie, maar die bronnen zijn alleen goed te begrijpen na lezing van dit boek. Verstegens boek wordt intussen een doodgezwegen meesterwerk genoemd.

In een nummer van De Parelduiker (2020, nr. 4, jaargang 25) is een artikel van Sander Kollaard opgenomen over Judicus Verstegen.

Judicus Verstegen (1969). De koekoek in de klok. Roman over menselijke onmacht en tragiek tegen een achtergrond van twee conflicten aan een universiteit. Amsterdam: Querido. I.g.st., paperback, 1e druk, 244 pp., reuzensalamander, nr. 83. €125,00. Uit de handel genomen. Zeer zeldzaam. Met losse systeemkaart met aantekeningen van Leo Ikelaar (1937-2024)

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 9th, 2020 by Igor Cornelissen

Het leven van Voline: eender, maar toch anders

Hij schreef onder de naam Voline, maar werd geboren als Vsevelod Michailovitsj Eichenbaum (1882-1945). Zijn beide ouders waren arts. Hij studeerde rechten en kwam al jong onder invloed van het socialisme. Voline belandde bij het anarchistische deel. De rest van zijn leven lijkt op dat van veel Russische revolutionairen: arrestatie, gevangenschap, verbanning, vrijlating en, op de vlucht voor het tsarisme, exil.

Voline kwam eerst in Berljn terecht, daarna Parijs. De Duitse en Franse taal beheerste hij al. Engels zou hij in Amerika leren, het volgende land waar hij actief was zoals tienduizenden Russen die daar woonden. In 1917 kwam hij terug naar Rusland. Hij kreeg het al spoedig aan de stok met de bolsjewiki die hem arresteerden. Zijn boeken over 1917 en de onderdrukte opstand in Kronstad (1921) en de Oekraïne werden klassiekers, wat niet wil zeggen dat ze veel werden gelezen.

Het was Ben Sijes die mij op het boek wees. Sijes was van origine een radencommunist (zoals Herman Gorter, de astronoom prof. Anton Pannekoek en de werkloze metselaar Marinus van der Lubbe). Hij kreeg bekendheid als medewerker van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (en schrijver van een studie over de Februaristaking van 1941). Sijes bespeurde bij mij in de jaren zestig nog een zekere sympathie voor de Russische revolutie door Lenin en Trotsky. Voline zou mij daar wel van af helpen. Het heeft even geduurd, maar anarchist werd ik niet, al schrijf ik dan met veel plezier in hun blad De As.

Dat lijkt natuurlijk allemaal op afdwalen, maar dat is het niet.

De bekende anarchist Rudolf Rocker schreef een inleiding bij Voline’s boek over 1917. Daarin leest men veel meer over diens uiterst avontuurlijke leven dat in 1945 eindigde in Parijs.

Meer nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 8th, 2020 by Igor Cornelissen

Harford Montgomery Hyde – een soort vriend

Zeer waarschijnlijk ben ik de laatste journalist die de advocaat, politicus en schrijver Harford Montgomery Hyde (1907-1989) heeft gesproken. Dat was in 1989 in Kent / Tenderden waar hij een schitterend landhuis bewoonde. Ik bezocht hem om zijn mening te horen over de Nederlands/Britse spion George Blake die tot een zeer lange gevangenisstraf was veroordeeld, maar wist te ontsnappen en in Moskou opdook waar hij met alle egards werd ontvangen.

Douglas Hyde stond in Groot Brittannië toch al bekend om zijn wat men kan noemen afwijkende meningen. Als Parlementslid voerde hij menigmaal het woord ten gunste van homoseksuelen die (mits van het mannelijk geslacht) met zware straffen werden bedreigd. Hij was ook de eerste die een uitgebreide geschiedenis over de homoseksualiteit schreef. Douglas Hyde vond dat Blake een veel te zware straf had gekregen. Ik had hem over veel meer onderwerpen kunnen spreken, want Montgomery Hyde was ooit bij MI6, de Britse geheime dienst die in het buitenland opereert. We deelden een belangstelling voor spionage. Ik was buitenstaander. Hij niet.

Ik heb als journalist vaker Britten geïnterviewd. Ik bleef voor hen altijd een (onbetekenende) foreigner. Iemand van ver weg die er eigenlijk toch niks van begreep. Bij Montgomery Hyde had ik dat gevoel van vervreemding helemaal niet. Hij beschouwde mij als een soort vriend. Hij schonk mij zijn biografie over Oscar Wilde en verontschuldigde zich dat het een Duitse vertaling was. Van de Engelse oerversie had hij alleen nog zijn eigen exemplaar. De opdracht was in een wat bibberig handschrift zodat ik niet precies kan lezen op welke dag van welke maand ik hem bezocht. Ik meen 6 mei. Het was in ieder geval 1989 en op 10 augustus van dat jaar overleed hij betreurd door zijn derde vrouw. Want Hyde was zelf geen homo.

Ik herinner me nog dat ik met de schrijver/politicus door zijn tuin liep. Hij al zichtbaar breekbaar en leunend op een stok.

Nu loop ik zelf met een stok.

George Blake heb ik ook nog eens opgezocht. In Moskou. Het verslag kwam in Vrij Nederland. Blake sprak nog uitstekend Nederland, maar met een licht Rotterdams accent, de plaats waar hij opgroeide. Dit laatste terzijde.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 7th, 2020 by Igor Cornelissen

Briefwisseling tussen Henri Borel en Frederik van Eeden

Over Frederik van Eeden weten de meeste lezers nog wel dat hij in het Gooi een kolonie stichtte. Walden. Idealisten deden er landbouwwerk en het geheel moest zichzelf bedruipen. De gewone Gooiers keken naar die vreemde stadse mensen die wortels verbouwden. Een marxistische essayist maakte het zaakje belachelijk in een nog steeds leesbaar stuk in De Nieuwe Tijd.

Van Eedens Kleine Johannes werd vroeger gelezen op middelbare scholen. Menigeen wist ook nog dat Van Eeden de anarchist Kropotkin bewonderde, met Sigmund Freud correspondeerde, psychiater was en zich op latere leeftijd bekeerde tot de katholieke kerk. Een veelschrijver die ooit invloed uitoefende.

Over Henri Borel, diplomaat en sinoloog, is minder bekend. Op boekenmarkten komt men nog wel zijn Zusje en Broertje tegen. Een boek dat niet zozeer door de inhoud als wel door de fraaie Jugendstil omslagen kopers trekt. Borel was een groot bewonderaar van Couperus.

De vriendschap tussen Borel en van Eeden ging ver. Van Eeden schreef hem in augustus 1897 vanuit Bussum: ’Er zijn hier bijna geen menschen, waar ik zoo op aan kan, als jou.’ De brieven gaan over schrijvers, kunst en God.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. binnen de categorie literatuur.

november 6th, 2020 by Igor Cornelissen

Over het smakken van Paul de Groot en de platgedrukte bril van de koningin

De meningen of Vestdijk nu nog wel of niet meer wordt gelezen lopen uiteen. In ieder geval werd de biografie die Hans Visser over hem schreef bij voorbaat al neergesabeld. Visser was chemicus van beroep en behoorde niet tot de intieme kring van Vestdijk adepten. In recensies werd Vissers boek weggezet als oppervlakkig en slordig.

Hazeu kreeg meer lof. In ieder geval was Hans Visser heel ijverig en van de tientallen brieven die hij ontving van mensen die Vestdijk goed (of nauwelijks) hadden gekend maakte hij een leuke selectie. Leo Hornstra een radencommunist die als katholieke Friese nationalist eindigde was net als Vestdijk geïnteresseerd in psychologie en ze hadden diepgaande gesprekken over Freud. De dichteres Vasalis had Vestdijk maar eenmaal ontmoet toen ze door koningin Wilhelmina kort na de bevrijding ontvangen werden. De koningin wilde kunstenaars ontmoeten. In groepjes van vier. Vasalis wist nog goed dat de kunstenaars hun lachlust nauwelijks konden bedwingen omdat de koningin steeds op haar bril ging zitten. En ook dat ze hongerig keken naar de schaal met koekjes. Die hadden ze nooit gehad tijdens die laatste bange oorlogsjaren.

De brieven bevatten voor elck wat wils. Ik weet toevallig dat Vestdijk tijdens zijn maaltijd altijd een boek naast zich had liggen. Dat had hij dan gemeen met de communistenleider Paul de Groot die er tijdens het lezen geweldig bij smakte. Maar dat geheel terzijde.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong. Het boek van Visser komt binnenkort in de catalogus. Wie nu wil bestellen, neme contact met ons op.

november 4th, 2020 by Jaap de Jong

Over het Zwols toerisme en de wijn van Frederik van Leenhof

Zojuist viel bij mij het Zwols Historisch Tijdschrift op de deurmat. Dit keer een themanummer over toerisme. Jan van de Wetering beschrijft aan de hand van kranten, kaarten, ansichtkaarten, reis- en wandelgidsen (Elberts, Van der Pot, Van der Loo etc.) de Zwolse bezienswaardigheden (vanaf vroegmoderne tijd tot op heden). De details ontgingen hem daarbij niet, zoals de wandeling van de Tachtigers Willem Kloos en Hein Boeken die het Zwolse nachtleven onveilig maakten. Tegelijkertijd heeft hij oog voor de middenstand die natuurlijk baat had bij het opkomend toerisme (fietshandel, vervoer, hotel- en restaurantwezen).

Kiekès Agterom (ofwel: Wim Coster) pakt een aantal highlights uit het reisverslag van de bibliofiel Zacharias Conrad van Uffenbach (1683-1734) die tijdens zijn bezoek aan Zwolle ook kennismaakt met de illustere voorganger Frederik van Leenhof (1647-1715). Van Leenhof, voor de ene luisteraar een geliefd voorganger, werd door andere tijdgenoten ook wel verafschuwd vanwege zijn spinozistisch getoonzette werk De Hemel op aarde. Het boek werd op de markt gebracht door de eveneens van ketterijen verdachte koster, boekhandelaar en catechismeermeester Barend Hakvoord (1652-1735) (en ook in meerdere talen vertaald). Van Leenhof schreef daarnaast een uitleg over Prediker. Ik neem aan dat hij er eveneens over preekte in de Zwolse St. Michaëlskerk (Grote Kerk); bijv. over het brood dat je met vreugde eet en de wijn die je met een goed hart drinkt en het behagen dat God daarin schept (Prediker 9). In zijn uitleg van het boek Prediker gebruikte Van Leenhof maar liefst 48 keer het woord ‘wijn’. Zegt dat iets? Ja, dat zegt iets.

Het portret van Van Leenhof, geschilderd door de Zwollenaar Hendrick ten Oever (1639-1716), hangt in de consistorie van St. Michaëlskerk, tegenover het bord met de predikanten die in Zwolle dienden, waaronder meerdere “ketters” en dwarsliggers. Van Leenhof, die uiteindelijk werd afgezet onder doorbetaling van het traktement, is de man met de ganzeveer in de hand. Zwolse ironie, ik ben een dolle liefhebber. Ik verwonder mij overigens dat bij het Zwolse Wijnhuis – tegenover de Michaëlskerk – nog steeds geen wijn wordt aangeboden onder het etiket De Hemel op Aarde. Daar zit toch handel in? Ik vraag maar.

Het nieuwste nummer wordt besloten met een recensie van het boek van mijn kompaan in het antiquariaat Cornelissen & De Jong. Memoires die voor een groot deel over Zwolle gaan (Michael Krielaars besprak het onlangs in de NRC). Een “aardige brompot” schrijft Steven ten Veen, “niet alleen geïnteresseerd in (Zwolse) revolutionairen als Henk Sneevliet, maar ook gefascineerd door bevindelijk gereformeerden in Genemuiden en elders, zoals ds. C. Hogchem”. Ik moet dat “brompot” overigens weerspreken. Igor bromt niet, hij komt minstens een keer per week fluitend in ’t Wasdom op het Dominicanenklooster en gaat fluitend weg. Het vijfde deel van zijn memoires eindigt met de zin dat hij in de boekhandel een nieuwe stralende toekomst tegemoet gaat. En dat is ook zo. Bijna iedere dag een nieuw blog en wat al niet meer. Overigens kunt u zijn boek hier bestellen [gesigneerd exemplaar]. Dit terzijde uiteraard.

Voor het lidmaatschap van de Zwolse Historische Vereniging kunt u zich aanmelden op de website.  U ontvangt dan jaarlijks vier nummers van het tijdschrift.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 4th, 2020 by Igor Cornelissen

Ralph Springer en het fonds Verlag Allert de Lange

Toen ik boeken van en gegevens over de joodse loodgieter Ralph Springer (1886-1942) begon te verzamelen, vond ik in een Amsterdamse antiquariaat ook deze verhandeling over scherts en minnerij uit 1922.

Springer, die in de marxistische Nieuwe Tijd debuteerde, werd fascist. Dat verhinderde niet dat hij later als jood in een concentratiekamp werd vermoord. Hij schreef veel. Of hij daarnaast lood bleef gieten ben ik niet te weten gekomen. Het boek De oude zaak Godefrooi. Boek van scherts en minnarij is goeddeels in een soort Amsterdams dialect geschreven. Hoofdstuk tien van de roman heet Intimiteiten.

Ik verklap verder niets, behalve dan de naam van de uitgever: Allert de Lange (1855-1927). Hij was de vader van Gerard de Lange die in de jaren dertig Duitse exil literatuur uitgaf. Allert de Lange begon in 1880 zijn boekhandel aan het Damrak 62, het pand kocht hij in 1885, mede met het vermogen van zijn vrouw Rijkje. Gerard maakte van de uitgeverij, die later bekend was als Verlag Allert de Lange, een succes. Dat succes dankte hij aan Hilda van Praag-Sanders die bijv. Stefan Zweig, Max Brod en niet te vergeten Joseph Roth bij hem binnen bracht. Zelf zat Gerard het liefst op café, zo las ik ergens.

Ralph Springer wacht intussen op zijn biograaf. Het hoeft geen dik boek te worden, wel een mooi boek. Met gepaste aandacht voor de tragiek van déze man.

Springer, R. (z.j.[1922]). De oude zaak Godefrooi. Boek van Scherts en Minnarij. Amsterdam: Allert de Lange. I.g.st., gebonden in linnen met rode belettering, 206 pp. Zeldzaam. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 35,50 (incl. verzendkosten). Bestellen? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 3rd, 2020 by Igor Cornelissen

The Common People: werken als arbeiders, eten als koningen

De eerste editie van The Common People 1746-1946, een veelgelezen boek, dateert uit 1938. Cole was een sociaal historicus die dikke boeken schreef over de Sovjetunie. Cole had een zekere bewondering voor datgene wat er onder Stalin was opgebouwd. Een agrarisch land industrialiseerde, maar van de communistische dictatuur moest hij niets hebben.

De industrialisatie staat centraal in het boek dat hij met zijn zwager Postgate scheef. Uitvoerig staan de schrijvers stil bij de erbarmelijke levensomstandigheden van het gewone volk dat rond 1800 geen geld had voor vlees. Men at hooguit een stukje spek of een hutspot, maar vooral aardappelen at. Arbeiderskinderen zagen zelden melk. Wie de indruk had dat de Engelse historici vooral aandacht schonken aan de levensverhalen van hun koningen, generaals en admiralen, worden door Cole en Postgate op het goede been gezet. Uitvoerige inventarisatie van de lonen en kosten van levensonderhoud. En dan de industrialisatie en alles wat erbij hoort. In 1846, toen Nederland nog moest beginnen, bezat Engeland al een aardig uitgebreid spoorwegnet. Hun beschrijving van de vroege vakbeweging en de invloed van de coöperatieve beweging is bijzonder helder en boeiend.

Cole heeft, maar dit terzijde, nog een rolletje gespeeld na het overbrengen van een deel van het archief van het IISG naar Engeland toen directeur Posthumus rekening hield met een Duitse bezetting. Cole zorgde voor een veilige plaats van de vele kisten in Oxford.

Postgate is zo mogelijk. Hij schreef, net als zijn zwager, een groot aantal detectives en was bovendien een liefhebber van goede wijn en dito eten dat ver uitsteeg boven het gebruikelijke fish and chips. Postgate schreef over eten een Food Guide en propageerde het idee dat ook de arbeider moest leren goed en smakelijk te eten.

Cole en Postgate bevestigen mijn mening dat de Britten behalve goede historici ook levenskunstenaars hebben voortgebracht. En dat dan vaak in één persoon verenigd. In Nederland blijft het wat moeilijk zoeken naar gelijkwaardigen al weet ik dat dr. Jaap Meijer met zijn vrouw Liesje regelmatig zeetong ging eten in IJmuiden. En bovendien kon ik als gast proeven dat Liesje Meijer-Voet zelf ook uitstekend tong in roomboter kon bakken. Alle verhalen van zoon Ischa over het  ‘concentratiekamp voedsel’ dat hij thuis kreeg voorgezet ten spijt. Maar dat laatste is wel heel erg ver terzijde.

Cole, G.D.C. & Ramond Postgate (1963). The Common People 1746-1946. Londen: Methuen. I.g.st., 1e editie, met bibliografie, registers, illustraties (maps). €19,95 (inc. verzendkosten). Bestellen? Neem contact met ons op.
november 2nd, 2020 by Igor Cornelissen

Charles-Maurice de Talleyrand, “een zijden kous vol stront”.

Napoleon was niet zo gecharmeerd van de ex-geestelijke Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), die ook al door de paus werd geëxcommuniceerd vanwege zijn eed op de grondwet (1791). Toen de onderhandelingen niet liepen als Napoleon – de kleine man met het grote verlangen – wel wilde noemde hij Talleyrand, “een zijden kous vol stront”. Van Talleyrand die in 1754 in Parijs werd geboren, bestaan geen foto’s, maar we weten dat hij een wipneus had, enigszins mank liep en nogal hautain was. De ondertitel van de door de Britse politicus en diplomaat Cooper geschreven biografie geeft al veel aan. Hij wordt ook wel gezien als het prototype van de opportunist.

Hij diende vele koningen en andere heersers onder wie Napoleon. Tijdens het congres van Wenen in 1814 speelde hij zijn laatste rol. De schrijver Duff Cooper (ook hij kreeg zijn biografie, zelf meerdere; maar minder dan Talleyrand) is niet minder interessant. In de jaren dertig was hij een fel tegenstander van het aanpappen met Hitler. Churchill benoemde hem dan ook zijn oorlogskabinet als minister van Informatie. Na de oorlog werd Cooper ambassadeur in Frankrijk, een land dat hij liefhad. Hij was een warme pleitbezorger van goede betrekkingen tussen Frankrijk en Groot Brittannië.

De vertaalster is ook opmerkelijk. Zij was de tweede vrouw van de hoogleraar geschiedenis aan de Utrechtse universiteit: Gerhard Wilhelm Kernkamp, de schrijver die zich bij tijd en wijle meer literator dan historicus wist. Professor Kernkamp was een felle tegenstander van de benoeming van Pieter Geyl als zijn opvolger. Kernkamp moest niets hebben van Geyls Vlaams-nationalistische ideeën. Dat alles terzijde. Maar Talleyrand leidt nu eenmaal tot veel. In 1815 werd ruwweg het Europa geschapen zoals dat tot 1918 heeft bestaan.

Cooper, Duff (1948) Talleyrand. Speler met mensen en machten. Amsterdam: Meulenhoff. I.g.st, bladzijden enigszins verkleurd. Vertaling J. Kernkamp-Muijderman. Gebonden in linnen, 287 pp., 1e druk. Met illustraties, met bibliografie. € 17,00 (incl. verzendkosten). Neem contact met ons op.
november 1st, 2020 by Igor Cornelissen

Waar is Hans Brusse gebleven? Over de CPN en andere doodlopende zijpaden

Dat de CPN als enige als partij direct in het verzet ging, is bijna waar. De veel kleinere RSAP van Henk Sneevliet deed dat ook. Maar het was de CPN die als verzetspartij uit de oorlog kwam. Alleen de gereformeerden konden eveneens bogen op een groot aantal verzetsstrijders die hun dappere houding met een concentratiekamp of de dood moesten bekopen.

Het was een van de redenen dat de CPN bij de eerste naoorlogse verkiezingen tien percent van de stemmen kreeg. Partij in verzet is een eerlijk boek en dat is opmerkelijk omdat eerdere publicaties door partijgenoten vol zaten met omissies of leugens. De vroeger geëerde verzetsstrijder had voor het lidmaatschap bedankt of was ontmaskerd als spion van een buitenlandse inlichtingendienst. In dit boek komt bijvoorbeeld de vroegere voorzitter en lijsttrekker Gerben Wagenaar uitgebreid voor zonder vervalsingen. Dat kon in 1986 want toen was albedil Paul de Groot afgedankt en verdwenen.

Interessant in deze geschiedschrijving is ook dat de schrijfsters de naoorlogse legale edities hebben genoemd met hun redacties zoals in Meppel, Haarlem, Amersfoort, Den Haag en Rotterdam. In Amsterdam waren J. Hulsebos en J.B. Brusse stadsverslaggevers. Hulsebos werd later landelijk bekend als Jan Vrijman en schreef zijn laatste columns in Het Parool. J.B. Brusse is Jan Brusse die maar kort bij het communistische dagblad bleef om daarna vanuit Parijs voor Elsevier en de Groene Amsterdammer te schrijven. Hij was, maar dat geheel terzijde, een neef van Hans Brusse die voor Moskou spioneerde en in 1937, ook vanuit Parijs, spoorloos verdween. Jan Brusse is door de BVD nog even verward met zijn spoorloze neef.

En dat alles is nu volkomen geschiedenis geworden. Met hooguit nog een enkele negentigjarige die het meemaakte. Het boek is verkocht, begrijp ik van de kompaan, maar misschien kan iemand mij vertellen waar Hans Brusse is gebleven? Ik wil het graag weten. Want, met een variant op Erasmus’ non scholae sed vitae discimus: wij schrijven niet voor de verkoop [“niet alleen”, corrigeert de kompaan], maar voor het leven.

Galesloot, Hansje & Susan Legêne (1986). Partij in het verzet. De CPN in de tweede wereldoorlog. Amsterdam: Pegasus. Niet meer leverbaar
oktober 30th, 2020 by Igor Cornelissen

“Binnen drie maanden dood”. Churchill in juni 1940

(Sir) Francis Harry Hinsley werkte tijdens de oorlog als cryptoanalist in Blentchley, een rustiek landelijk dorp waar tientallen dames en heren druk bezig waren met het ontcijferen van de geheime Duitse codes. Het duurde soms weken of maanden voor zo’n geheime boodschap was gekraakt. Hinsley’s hield zich bezig met de boodschappen die vanuit Duitsland naar de schepen werden gestuurd die bijvoorbeeld geallieerde convooien moesten aanvallen. Wist men zo’n code te ontcijferen dan bespaarde dat mensenlevens en materiaal. Na de oorlog werd Hinsley een gewaardeerd historicus.

De hier gebundelde artikelen zullen zeker zijn interesse hebben gehad. Christopher Andrew, specialist in Britse geheime diensten, schreef een boeiend stuk over de communistische mollen die sinds 1931 vanuit Cambridge bezig waren de Russen van geheimen te voorzien. Het waren allemaal spionnen uit de betere (= hogere) klassen Kim Philby, Burgess c.s.

Ik kocht het boek destijds omdat ik er wat aan dacht te hebben voor mijn boek De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou,  Maar in de Essays gaat het vooral over groot Brittannië. Niet over Nederland.

Hoe de Tweede Wereldoorlog op het nippertje door de geallieerden werd gewonnen, valt te lezen in een studie over Churchill en de beslissing om in 1940 als enige de oorlog tegen nazi Duitsland voort te zetten. Als op 12 juni 1940 Churchill met generaal Ismay de vrijwel hopeloze situatie bespreekt zegt zijn militaire rechterhand generaal Hastings Lionel Ismay dat hij blij is dat de Britten de oorlog zullen winnen. Churchill is er minder van overtuigd: ‘Jij en ik zullen binnen drie maanden dood zijn.’

Maar die woorden bleven binnenskamers en voor de radio en in het parlement hield Churchill vol dat de uiteindelijke overwinning aan de democratie zou zijn. Dat zou nog vijf jaar duren en met een ontzagwekkend groot aantal offers: “We shall go on to the end. Never surrender. We shall defend our Island.” Een groot leider twijfelt aan het eigen voortbestaan, maar niet aan de eindoverwinning [video]

Langhorne, Richard (Ed.) (1985). Diplomacy and Intelligence during the Second World War. Essays in honour of F.H. Hinsley. Cambridge: University Press. I.z.g.st., 1e druk, gebonden in rood linnen. Gouden letteropdruk. Met portretfoto F.H. Hinsley. € 30,00. Bestellen? Neem contact met ons op.
oktober 29th, 2020 by Igor Cornelissen

De media en de revolutie: de gouden manchetknopen van Lenin en de sjieke gewaden van zijn vrouw

Het boek waar Stoelinga op promoveerde verscheen in 1967. Het jaar dat de vijftigste verjaardag van de Russische Oktoberrevolutie werd herdacht en gevierd. Het laatste gebeurde in Moskou waar ik op het Rode Plein de marsmuziek hoorde en het defilé inspecteerde. Zo nam ik pas later kennis van Stoelinga’s onderzoek naar de Nederlandse kranten en tijdschriften die hun lezers trachten voor te lichten over de val van het tsarisme, Kerenski die kort aan de macht was en Lenin die met andere bolsjewiki (vooral Trotski werd genoemd) die hem aflosten.

Op de meeste redacties dacht men dat die ‘maximalisten’ maar kort aan het bewind zouden blijven. Over het algemeen waren de kranten slecht geïnformeerd. Alleen De Telegraaf had een medewerker ter plekke. De andere journalisten moesten op hun gevoel (of grote duim) afgaan. Het leverde soms rare stukjes op. Zoals een Lenin die gouden manchetknopen droeg met diamanten erin en een mevrouw Lenin die sjieke gewaden naar de laatste mode droeg. Wie ooit een foto zag van mevrouw Lenin, ofwel Nadezjda Kroepskaja, moet wel in lachen uitbarsten.

Het viel te prijzen dat Stoelinga nauwgezet al die gereformeerde, katholieke en liberale bladen doornam. Nog interessanter werd zijn boek omdat hij de twee uiterst linkse bladen niet vergat: het theoretisch marxistische tijdschrift De Nieuwe Tijd waar Herman Gorter, Willem van Ravesteyn en Anton Pannekoek in schreven en het dagblad De Tribune onder leiding van dezelfde Van Ravesteyn en David Wijnkoop. Met als kritisch medewerker de arbeider B. Luteraan. Zij waren de enigen die begrepen wat er in Rusland gaande was. Wat Stoelinga niet vermeldde (hij wist het niet of vond het niet de moeite waard) is dat Barend Luteraan de ‘maximaalste van de maximalisten’ in Zwitserland Lenin had ontmoet tijdens een internationale conferentie (in 1915). Lenin vroeg bij die gelegenheid naar Gorter: ‘Wie geht’s German Gorter’? want de h kon hij inderdaad niet uitspreken. Lenin had met veel instemming Gorters brochure over het Wereldimperialisme gelezen; een felle aanklacht zowel tegen de Engels-Franse regeringen als tegen de Duitse.

De marxisten spraken dezelfde taal. De Nieuwe Tijd en De Tribune bleven Lenin en Trotski met grote instemming volgen. De barsten in de vriendschap werden al snel zichtbaar, maar dat gebeurde pas na maart 1918.

In de jaren zestig van de vorige eeuw kwam een in Den Haag gestationeerde journalist van het persbureau TASS Luteraan nog eens uithoren over zijn herinneringen aan Lenin. Wat daarvan gekomen is, weet ik niet. Ook dat laatste heeft in het geheel niets te maken met Stoelinga’s werkstuk dat bij mij nog wel een vergelijking oproept met de situatie in Wit Rusland waar we op dezelfde dag dat de oppositie de straten vult de filmpjes kunnen zien en opposanten kunnen horen. Het leven wordt gevuld met terzijdes.

Stoelinga, Th. H. J. (1967). Russische revolutie en vredesverwachtingen in de Nederlandse pers. Maart 1917-Maart 1918. Bussum: Fibula - Van Dishoeck. Redelijk. Paperback, 224 pp., 1e druk. Met bibliografie en noten (€ 12,50, incl. verzendkosten). Mail ons of neem contact met ons op.
oktober 28th, 2020 by Igor Cornelissen

Sint-Petersburg: de passie van Hans Boland

In deze stadsgids staat alles. Bijna alles, dus niet dat ik daar met mijn vriendin Anke jaren geleden de Aurora bezocht, langs het Finland station liep waar ik een flesje koshere vodka kocht om vervolgens op zoek te gaan naar een café. Ik kende er heg noch steg, maar liep mijn neus achterna die mij vaker hielp op mijn zoektochten door onbekende gebieden. Het is nog iets verder, zei ik zelfverzekerd steeds tegen Anke. En waarlijk, daar iets verderop, branden lichtjes. Een echt café, fatsoenlijk en toch Russisch. Ik hoefde mijn flesje niet aan te spreken, want ze hadden daar volop. Door de ramen keek ik naar buiten. Berkenbomen en licht sneeuwval. Ik zat meteen midden in een verhaal van Tsjechov of Poesjkin of welke Russische schrijver dan ook. Ik voelde me ineens heel erg thuis en kwam met mijn dertig Russische woorden een heel eind.

Hans Boland slaat me in alle opzichten. Hij heeft er gewoond, spreekt en schrijft vloeiend Russisch en kreeg prijzen voor zijn vertalingen. Ik doe zijn uitputtende gids weg omdat de kans dat ik nog eens in Leningrad (ik gebruik de oude naam nog maar eens) ook zonder Corona nihil is. Op de achterflap wordt Sint-Petersburg terecht een stad van glorie en gruwel genoemd. Die twee g’s waren er ook tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de Duitsers er niet in slaagden de stad te veroveren. De hongersnood kostte honderdduizenden burgers het leven. Er moet zelfs kannibalisme zijn voorgekomen.

Boland schrijft met passie en dat houdt alles in. Liefde en nuchterheid. Over het Kirov ballet, het sovjet paradepaardje  dat ook in het buitenland volle zalen trok, vertoonde eigenlijk meer veredelde acrobatiek dan ware danskunst.

Voor de echte kunst neemt Boland je mee naar de Ermitage. Katherina de Grote kocht meer dan drieduizend schilderijen van Westerse kunstenaars aan. Maar er is veel meer te zien. Alleen voor de Ermitage zou je een paar dagen moeten uittrekken, maar toen ik er was, kregen we meen ik niet meer dan drie uur. De gids was onverbiddelijk. Ik zag er de De verloren zoon van Rembrandt en de tranen schoten me in de ogen.

Bij Boland valt zijn evenwichtigheid op. Hij noemt de door de nazi’s aangerichte verwoesten niet, maar beschrijft eveneens de door de bolsjewiki na 1917 aangerichte en onherstelbare schade aan in musea en aan kunstvoorwerpen. Dichteressen als Achmatova en Tsjoekovskaja die in Leningrad woonden, worden op de huid gevolgd. Waar woonden ze en wat is er van en over hen bewaard gebleven? Op een heel andere plek is het sigarettenpijpje van Dzerjzjinski te zien. Hij was de leider van de Tsjeka die de jacht inzette op alle tegenstanders van Lenin en Trotski. De man was meedogenloos en Boland noemt de Tsjeka dan ook het grote voorbeeld voor Hitlers geheime dienst.

Enkele foto’s zijn van mijn vriend Gerrit Oorthuys die mij vaak opbelt om over ‘de mensen van vroeger’ te praten. Soms komt hij naar Zwolle. Gerrit is door zijn moeder communistisch opgevoed, maar merkte dat de leer niet klopte.

Ik kan u niet verzekeren of u na het lezen in deze uitgebreide gids de ‘Russische ziel’ hebt ontdekt, maar Sint-Petersburg heeft in ieder geval geen geheimen meer voor u.

Boland, H (2005). Sint-Petersburg onderhuids. Een stadsgids. Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep. i.z.g.st., als nieuw. Paperback, 365 pp., 1e druk. Met illustraties. Uit de collectie Igor Cornelissen. Met kaarten, register op straten en overzicht musea. € 22,50 (incl. verzendkosten). Bestellen? Mail of bel ons.
oktober 27th, 2020 by Igor Cornelissen

De gang van Eichmann tot aan de galg

Eichmann. Een stipte bureaucraat (zoals Hannah Arendt en vele anderen dachten en schreven) of een fanatieke antisemiet?

David Cesarani schetst het beeld van de man als antisemitische bureaucraat die beide aspecten verenigde. Het accent ligt op de man die zonder enige aarzeling miljoenen joden de dood injoeg. Met op het laatste nog een massale slachting onder de Hongaarse joden. Adolf Eichmann was van het begin af aan een jodenhater.

Een gruwelijk en tegelijkertijd spannend boek. Cesarani, hoogleraar joodse cultuur en geschiedenis en directeur van de beroemde Wiener Library in Londen, schreef misschien niet de definitieve biografie (zoiets kan niet bestaan) maar wel een uitputtend levensverhaal. Inclusief dus het verhaal hoe hij zich na het einde van de oorlog (hij besefte ineens dat hij het ‘zonder leider ’moest doen) schuil wist te houden, kon ontsnappen naar Argentinië (waar veel andere nazi’s heentrokken, niet zelden geholpen door de katholieke clerus) en hoe de Mossad hem op het spoor kwam en ontvoerde.

Het proces van berechting was mij bekend door de krantenverslagen en boeken (en filmfragmenten op Youtube). Zijn terechtstelling en executie was voor mij nieuw. Israël had geen ervaring met de doodstraf en de uitvoering daarvan zodat in allerijl een kamer in de gevangenis moest worden verbouwd tot executieplek. Eichmann had een fles wijn gedronken en liep lichtelijk aangeschoten naar de galg. Een kap weigerde hij. In zijn laatste woorden prees hij Duitsland, Oostenrijk en Argentinië. Hij liet ook nog weten te sterven in de overtuiging dat God bestaat.

Meer nieuwe oude boeken in onze catalogus.

Naar aanleiding van: Cesarani, D. (2005). Eichmann. De definitieve biografie. Amsterdam: Anthos/Manteau. I.g.st., enkele leesvouwtjes in rug. Paperback, 431 pp., 1e druk. Vertaling Servaas Goddijn. Met bibliografie, notenapparaat, register en verantwoording van de illustraties. € 24,00 (incl. verzendkosten). Bestellen? Mail ons of neem anderszins contact met ons op.
oktober 26th, 2020 by Jaap de Jong

Coornhert in de Sassenstraat: eeuwigh gaet voor oogenblick

Afgelopen vrijdag reed ik door de Sassenstraat om af te stappen bij nummer 5 waar een gevelopschrift naast een ietwat uitstekende gevelklok hangt. De klok lijkt op die uit een film van Ingmar Bergman (Wild Strawberries), maar mist niet – zoals in deze existentialistische film – de klokwijzers. Wel staat de klok stil: het is voor eeuwig drie voor drie in de Zwolse Sassenstraat.

In het alleraardigst boekje Zwolse mijmeringen wijst Catharina Magdalena van Hille-Gaerthé (1881-1958) op het gevelopschrift in de Sassenstraat: Hy weet niet wat hy verliest/Die het tidelyck voor het geestelyck kiest. Hille-Gaerthé, die op aanstekelijke wijze tal van details uit het negentiende eeuwse Zwolle opdist, was niet de eerste die de regels op het pand aan de Sassenstraat 5 aanhaalt. Ook Willem Anthonie Elberts (1820-1903) citeert het gedicht in zijn bekende Historische wandelingen in en om Zwolle (Elbers, 1890). Elberts is vollediger en minder luchtig. Hij neemt ook de laatste twee regels over: Als het komt op een scheyden / Soo heeft hy geen van beyden.

Een meer volledige beschrijving over de voorgevel van de toenmalige bewoner, de horlogemaker G.A.J. Voetelink (1839-ca. 1914), levert C.J. van der Loo in zijn Geïllustreerde gids voor Zwolle en omstreken. Hij schrijft in 1895 dat er naast de vermanende versregels ook nog een onduidelijk wapen te zien is. Zo onduidelijk is dat wapen niet: het gaat zonder enige twijfel om het familiewapen van Van Rechteren. De historicus J.C. Streng stelt dat de ziekentrooster Zeger (of Seyger) van Rechteren (1600-1645) het wapen in zijn gevel heeft laten aanbrengen. Het familiewapen is echter gedateerd op 1738 en alleen al om die reden zal de bastaardzoon Zeger (of Seyger) van Rechteren het niet hebben kunnen plaatsen. De huidige gevel stamt overigens uit de negentiende eeuw (na 1815). De beide gevelstenen alsmede het familiewapen zijn bij die verbouwing waarschijnlijk herplaatst.

De versregels, waarvan een variant op de twee Zwolse gevelstenen staat, stammen tenminste uit de vroege zestiende eeuw. Dirck Volkertsz. Coornhert (1522-1590) nam ze over in het zesde hoofdstuk (van dwaasheyd) van zijn Zedekunst (Wellevenskunste) dat in 1586/’7 werd gedrukt. Hij heeft het over “het ouden rymken” en citeert:

Zy zyn zot ende gheheel onvroed / Die hier verkiezen ’t verganckelyck voort eeuwighe ghoed / want alst ghaat op een scheyden / En hebben zy gheen van beyden (Coornhert, 1586, p. 205)

Het levensgevoel dat hieruit spreekt is matigheid. Dat geldt voor het consumptiepatroon en voor het getoonde temperament, zoals in tijden van droefheid. Kinder-lyck, het prachtige rouwgedicht dat Vondel schreef bij de dood van zijn zoontje Constantijn komt voort uit datzelfde levensgevoel. Getemperde droefheid is de beste droefheid: eeuwigh gaat voor oogenblick.

Over de Zwolse ziekentrooster en latere gevangenisdirecteur Seyger van Rechteren – waarschijnlijk een van de eerste bezitters van het pand aan de Sassenstraat 5 – die samen met zijn eerste vrouw Anneke Heimans naar Indië reisde en bij die gelegenheid bijna werd opgepeuzeld door Zuidafrikaanse inlanders valt veel te verhalen. Net zoals over het pand aan de Sassenstraat 5 zelf, “but that’s another story”. De ietwat uitstekende stilstaande klok (zie hierboven) is overigens niet opgehangen door de eerder genoemde horlogemaker Voetelink, maar dateert waarschijnlijk uit de laatste helft van de twintigste eeuw. Na de oorlog zat de parfumeriezaak Wolff in het pand en hing er geen klok.

Het Malteser kruis op het wapenschild, aangebracht op advies van de Zwolse schilder, illustrator en tekenaar Han Prins (1925-1987), komt niet overeen met de historische details. Ook dit terzijde, ’t is immers maar tidelyck.

Geraadpleegde bronnen [opgemaakt met APA-tool van BOLAS -> ingekorte versie van het klikbare projectoverzicht]

Coornhert, D.V. (1586).  Zedekunst dat is wellevenskunste [editie B. Becker, 1942]. Leiden: E.J. Brill.

Elberts, W.A. (1890).  Historische wandelingen in en om Zwolle. Zwolle: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant.

Goutbeek, A. (2014). Seyger van Rechteren in: Wie Is Wie In Overijssel. Geraadpleegd op 27 oktober 2020 van https://www.wieiswieinoverijssel.nl/

Inventaris Huis Almelo, toegang 214, archief HCO [genealogie] 

Loo, C.J. van der (1895).  Geïllustreerde gids voor Zwolle en Omstreken. Zwolle: La Riviera & Voorhoeve.

Streng, J.C. (2001).  Vrijheid, gelijkheid, broederschap en gezelligheid. Het Zwolse Sint Nicolaasgilde tijdens het ancien régime. Hilversum: Verloren.
oktober 26th, 2020 by Igor Cornelissen

Een kruis met rozen is ‘s menschen lot

Ik leerde Kader Abdolah in Zwolle kennen waar hij in het plaatselijk archief dozen moest aanslepen voor bezoekers. De directie van het archief gaf hem veel vrijheid en tijd om zich in zijn eigen ruimte verder te bekwamen in het schrijven. Een enkele keer gingen we lunchen, maar dat was niet echt gezellig. Hij overstelpte mij met vragen: Hoe zat dit en wat betekende dat?

Toen hij mij thuis opzocht viel zijn oog op het houten schildje dat mijn ouders vroeger boven hun bed hadden hangen. ’Een kruis met rozen is ‘s menschen lot,‘ staat er op geschreven. Mijn kompaan wist me te vertellen dat het een citaat uit een gedicht van De Génestet (1829-1861) komt, uit oktober 1859, het jaar dat zijn vrouw en kind aan tbc overleden. Over Peter August de Génestet ging overigens het gerucht dat hij een bastaardzoon van koning Willem II zou zijn. Dit terzijde. Ook over dat kruis moest Kader het fijne van weten. Dat was nog niet zo makkelijk…’s menschen lot… en dan ook nog met die inmiddels verdwenen sch. 

Ik maakte zijn debuut mee in het inmiddels helaas verdwenen Zwolse literaire café In de Sinnepoppen waar hij een verhaal voorlas met zijn toen nog zeer nadrukkelijke, hakkelende dictie.

Hij bleef vechten met de hem vreemde taal. Hij overwon en werd een gevierd schrijver. Ik droeg daar wat aan bij toen ik zijn eersteling in Het Parool uiterst positief besprak. Kader Abdolah pakt je bij je kraag en hij laat je niet meer los, schreef ik en dat zinnetje kwam op de flapteksten van zijn volgende boeken.

Hij pakte niet alleen mij in, maar ook het lezende publiek.

Hij vertaalde De Koran hoewel een schrijver van een ingezonden brief beweerde dat Abdolah helemaal geen Arabisch kende. Hoe dan ook Abdolah hertaalde of her-vertelde de Koran op zijn manier. Maar dat doen zo veel dominees en theologen met de Bijbel ook. Iedereen heeft zijn eigen uitleg. Waarom Kader Abdolah niet? In ieder geval is over hem van orthodox islamitische zijde geen fatwah uitgesproken. Tenminste voor zover ik weet. Ons contact is wat verwaterd sinds hij Zwolle inruilde voor Delft waar een van zijn dochters ging studeren. Zijn dochters werden door hem ingeschakeld als hij er zeker van wilde zijn of zijn Nederlands wel correct was. Abdolah is een strijder die zijn doel bereikte. Hij veroverde de Nederlandse taal en bereikt veel lezers.

Meer nieuwe oude boeken, bijv. literatuur

oktober 25th, 2020 by Igor Cornelissen

Het Frankrijk van Zeldin

De historicus en filosoof Theodore Zeldin werd in 1933 uit Russische ouders geboren aan de voet van de berg Carmel in het toenmalige Palestina. Zijn ouders emigreerden naar Engeland en daar ging Zeldin studeren. Hij werd een beroemd en veel geprezen man. Hij publiceerde veel, maar werd het meest geroemd om zijn indringende studie over het moderne Frankrijk. Zijn belangstelling was veelomvattend en niet te remmen. Het ging hem om de gewone Fransman. Wat dachten zij en hij? Hoe leefden ze. Wat lazen ze en wat aten ze? En hoe had zich dat ontwikkeld?

Ik herinner me van zijn onderzoek naar de Franse voeding dat eeuwenlang de beroemde Franse keuken helemaal niet bestond. De Fransen, voor het merendeel boeren, aten eenvoudige eenpansgerechten die in een ketel boven het houtvuur werd klaargemaakt. De boerenvrouwen hadden geen tijd en geen geld voor specialiteiten. De verfijnde Franse keuken kwam pas later op gang, niet in de laatste plaats in gang gezet door de vraag van buitenlandse toeristen.

Zeldine behandelt uiteraard de politieke voorkeuren van de Fransen, maar hij kwam tot de conclusie dat hun gezindte weinig invloed had op hun dagelijkse leven. Als zodanig bestond Frankrijk niet, wel Fransen en Francaises. Je kunt het zo gek niet bedenken of Zeldine onderzocht en beschrijft het. Zeden en gewoonten, de pers, religie (en dus antisemitisme), seksgedrag en het intellectuelendom, huwelijk en moraal, de kinderen en hun ouders. Wie zijn en waren republikeinen en waarom werden ze het?  Wie was trouwens een intellectueel? In statistieken werd daar bijvoorbeeld niet alleen toegerekend iedere officier in het leger, maar ook typistes en onderwijzers. Zo kom je een eind. Zeldine bestreed ook het gevoel dat iedere Fransman heeft die vindt dat hij en zijn landgenoten intelligent zijn. Toen de Franse ambassadeur in Londen Zeldine prees, vertelde hij dat hij niet alleen zijn land maar ook zichzelf door de boeken van Zeldine pas goed had  leren kennen.

Zeldine woont, als hij nog leeft (ik kwam zijn In Memoriam nog niet tegen), in de buurt van Oxford en hij houdt van schilderen en tuinieren. Over dat laatste zou ik met hem kunnen praten –  “Il faut cultiver son jardin” –  maar Frankrijk ken ik veel minder goed dan hij.

Theodor Zeldin (1973/'77). France 1848-1945. Ambition, Love and Politics & Intellect, Taste and Anxiety [2 dln.]. Oxford: Clarendon Press. I.z.g.st., resp. 823/1202 pp., hardcovers met stofomslag, 1e druk. Met bibliografie, notenapparaat. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 35,00. Mail of bel ons voor de bestelling.

oktober 24th, 2020 by Igor Cornelissen

De dertien levens van Jef Last

Jef Last (1898-1972) was ongetwijfeld een van de meest kleurrijke en veelzijdigste strijders ter linkerzijde. Hij was het voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Zijn beroepen vullen al een pagina, matroos, filmoperateur, spreker, dichter, romancier, schilder enz enz. Hij studeerde in Leiden Chinees maar brak die studie af om de klassenstrijd te voeren. Niet ten behoeve van zichzelf, want hij was geen arbeider en veel geld leverde het hem niet op.

Hij heeft met vrouw en kinderen jarenlang armoedig in de Amsterdamse Jordaan gehokt. Hij was op reis. Tijdens de Spaanse burgeroorlog was hij daar kapitein. Aan het front. Daar kwamen gedichten over. Hij was socialist, lid van Sneevliets partij (die tegen Trotski aan leunde), daarna van de communistische partij wat hem, nadat hij met André Gide door de Sovjetunie was gereisd, op woedende aanvallen kwam te staan. Last was een afvallige, een renegaat, vijand van de arbeidersklasse. Hoe dat kwam? Gide had zich na zijn reis uiterst kritisch over het Beloofde Land uitgelaten en Last was hem niet onmiddellijk afgevallen zoals de partij eiste. Last kon zich in vele talen redden. In Noorwegen (of was het Zweden?) sprak hij zijn toehoorders in hun taal aan. Gide, dat moet er toch bij, was homoseksueel. Last was biseksueel, hij scheidde van zijn vrouw, maar hertrouwde later met haar.

Er is Last wel verweten dat hij op te veel terreinen te veel deed. Niks was echt goed. Behalve dan zijn nooit versagende strijd voor een onafhankelijk Indonesië. Het leverde hem na de oorlog een uitnodiging van Soekarno op om in onze voormalige kolonie les te gaan geven. In het weekblad De Vlam (1945-1952) staan veel artikelen van Last die een tijd in de redactie zat. Hij had aan de illegale voorloper van De Vlam meegewerkt.

Harry Poeze ken ik als biograaf van de (half trotskistische) Indonesische revolutionair Tan Malakka die in Nederland voor onderwijzer studeerde en daarna een vooral illegaal leven leidde. Het moet een uiterst beminnelijke man zijn geweest, want Jacques de Kadt, nooit scheutig met aardigheden over de medemens, schreef in zijn memoires dat je wel een nurks mens moest zijn om niet van hem te houden. De gedichten van Last over de geknechte inboorling sprake Poeze aan. Het werd een leuk, geannoteerd boekje met een kostelijke omslag die een geschilderd portret van Last laat zien uit omstreeks 1930 door P.A. Begeer.

De annotaties zijn niet overbodig. Wie zou anders weten dat met de Beul van Buitenzorg de gouverneur-generaal jhr. De Graeff werd bedoeld? Hij was de man in wiens naam doodvonnissen tegen communistische opstandelingen werden uitgevoerd.

Ik heb Jef Last in zijn latere jaren nog gekend. Het begon met vijandschap en ging over in een halve vriendschap. En dat leidde er weer toe dat hij mij vroeg een voorwoord te schrijven bij zijn boek over Marinus van der Lubbe. Benieuwd wat ik daarover te lezen krijg in Rudi Westers biografie van Last, een studie die al jaren wordt aangekondigd. In Poeze’s eerste voetnoot (uit 1994 dus) lees ik dat die biografie ‘naar verwachting’ in 1995 zal verschijnen.

Mijn advies in het algemeen en voor een ieder is: kondig je publicatie pas aan als je je manuscript hebt ingeleverd en van de uitgever een waterdicht contract in handen hebt waarin alles staat geregeld. Niet alleen de datum verschijning, de omvang, de prijs, de rechten op eventuele verfilming, maar ook het aantal op te nemen illustraties. U kunt natuurlijk dat alles omzeilen door niets te schrijven. Maar antiquariaten moeten ook doorstromend materiaal hebben. Over dat soort zaken maakte Jef Last zich nooit druk. Hij had zijn hele leven wat te zeggen en schreef het op.

(Laatste nieuws: Rudi Wester laat zojuist (10 oktober 2020) weten dat haar biografie in januari 2021 zal verschijnen. Het wordt een dik boek van minstens 500 blz.)

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong? U kunt hier zoeken.

oktober 23rd, 2020 by Igor Cornelissen

Sterren aan het firmament van Anton Pannekoek

Anton Pannekoek (1873-1960), astronoom en radencommunist, werd door Lenin in 1920 zo gevaarlijk geacht dat de leider van de kersverse Sovjetunie de brochure De linkse stroming. Een kinderziekte van het communisme tegen hem en zijn ideeën schreef. Vooral in Duitsland hadden de radencommunisten, die zich keerden tegen vakbonden en deelname aan parlementen, nogal wat aanhang. Ook zagen ze al heel snel dat er een dictatuur was ontstaan die oppositie onmogelijk maakte.

In Nederland noemden maar weinigen zich een radencommunist, al waren er wel beroemde namen bij. Ik noem Herman Gorter, de criticus van Lenin die de Russische verhoudingen op het geïndustrialiseerde Europa dacht over te kunnen brengen. En dan was er, weer tien jaar later, een jonge, werkloze metselaar die door Pannekoek en Gorter werd beïnvloed: Marinus van der Lubbe. Hij stak in 1933 de Rijksdag in brand. Het was bedoeld als oproep om de Duitse arbeiders in verzet te laten komen tegen Hitler. Een verhaal apart. De brandstichting had een averechts effect. Een drama en een verhaal apart. Anton Pannekoek, die intussen de sterren bleef bestuderen (en er het veel gelezen boek De groei van ons wereldbeeld over schreef) bleef de arbeiders in geschriften raad geven. Zijn verhandelingen werden tot in Amerika en Australië vertaald en gelezen.

Dat beide boeken in het begin van de jaren zeventig verschenen, is geen toeval. In die tijd begonnen veel studenten de oervaders van het marxisme en anarchisme te ontdekken. Er was een markt voor.

Pannekoek zelf was een licht hinkende, wat droge man die van de natuur hield en ondanks zijn lichamelijke handicap bergen bleef beklimmen. De journalist Cajo Brendel, bij zijn dood de laatste radencommunist in Nederland genoemd, beperkte zich tot de politieke opvattingen van Zijn Grote Voorbeeld. Veel smeuïge anekdotes waren er niet op te dissen, want de man was vrij saai. Ik geloof dat er slechts één echtelijke ruzie is geweest toen Anna Nassau Noordewier, Pannekoeks vrouw, de ergerlijke fout maakte bonbons te presenteren waarin een weinig alcohol was verwerkt. Pannekoeks archief ging grotendeels verloren bij de slag om Arnhem.

Zonder volledig te zijn toch nog enkele namen van mensen die Pannekoekiaan waren en soms bleven: Barend Luteraan die in 1902 een aanbod afwees om Troelstra’s secretaris te worden, Ben Sijes, jarenlang een van de grote mannen op het Rijksinstitiuut voor Oorlogsdocumentatie en een opmerkelijke studie schreef over de Februaristaking van 1941, de beeldhouwster Greet van Amstel, prof. Frits Grewel (vader van de veelvuldig voorzitster van Forums en radicaal feministe Annemarie) en de vrouw van de Amsterdamse schrijver Maurits Dekker.

Jaap Kloosterman heeft een aantal belangwekkende teksten van Pannekoek bijeengebracht en van een nawoord voorzien met enkele (eigen) thesen, In de eerste leest men dat Pannekoek alleen juist kan worden beoordeeld als men hem situeert binnen het proces van de Eerste naar de Tweede Internationale. In zijn gehele ontwikkeling trad Pannekoek op als de meest radicale vertegenwoordiger van het ‘wetenschappelijk socialisme’ uit zijn tijd.

Als ik ‘s avonds in mijn tuin sta en bij een heldere lucht naar het firmament staar, denk ik vaak: Wat wist Anton Pannekoek dáár veel van. Op de maan is een krater naar hem genoemd en de asteroïde 2378 draagt eveneens zijn naam. Zo blijft zijn naam althans door cirkelen in het heelal terwijl in Rusland de discussie maar voortgaat over de vraag wat er met het gebalsemde lichaam van Lenin moet gebeuren.

Pannekoek had overigens geen goed woord over voor de daad van Marinus van der Lubbe: je moest nooit op het bewustzijn van de massa vooruitlopen.

Meer nieuwe oude boeken in ’t Wasdom, over Anton Pannekoek bijvoorbeeld

oktober 22nd, 2020 by Igor Cornelissen

De inktlinten van Ferdinand Langen (1918-2016)

Hoewel hij net geen 98 jaar werd, heb ik Ferdinand Langen (1918-2016) nooit ontmoet. Erg jammer want als vriend van Bert Schierbeek, Gerrit Kouwenaar en Gerard Reve (e.v.a.) moet hij een vat vol anekdotes zijn geweest over de jaren dat deze later beroemde dichters en schrijvers nog op hun eerste literaire prijs wachten. Het was vooral armoede. Voor Langen duurde de schaarste te lang en hij dook de reclamewereld die hem dan weliswaar geen literaire roem bracht, maar wel een veel ruimer inkomen. Behalve voor reclamebureaus, werkte hij voor de Unilever.

Zijn vader was wethouder voor de ARP in Coevorden, ging in het verzet (Trouw groep) en stierf in het kamp Mauthausen. Of Langen daar ooit over schreef, weet ik niet. Zijn biograaf (is die er?) zal het ons vertellen.

Ferdinand Langen die als Egbert Pannekoek werd geboren (hij veranderde zijn naam wettelijk) debuteerde in Opwaartsche Wegen, een christelijk literair blad, waar meer Groninger schrijvers voor de oorlog in  begonnen.

Langen werkte op een schrijfmachine, wel een elektrische. Toen in zijn woonplaats Laren een schrijfmachine winkel stopte, kocht hij alle linten op. Maar het kwam er helaas niet van om zijn herinneringen op te schrijven.

Meer nieuwe oude boeken bij ’t Wasdom, bijv. literatuur

oktober 21st, 2020 by Igor Cornelissen

Over Hartogh Heys van Zouteveen – Darwin en de projectietheorie

Over Charles Darwin (1809-1882) is en wordt nog altijd veel geschreven. Ook contra hem, want gereformeerden en evangelische christenen blijven op dit punt waakzaam. Zeker zo interessant is, althans voor de Nederlandse geschiedenis van de 19e eeuw, de vertaler van Darwin: Hermanus Hartogh Heys van Zouteveen (1841-1891). Hartogh Heys studeerde rechten en promoveerde op de statistieken van de provincie Drenthe. Hij had veel meer belangstelling voor de natuurwetenschappen en werd een warm pleitbezorger voor de onderzoekingen en conclusies van Darwin met wie hij jarenlang correspondeerde.

Hartogh Heys van Zouteveen werd vrijdenker en actief in de vereniging De Dageraad die hij financieel steunde. Hij raakte onder meer bevriend met de ex-predikant Domela Nieuwenhuis. Over Hartogh Heys is een uitgebreid lemma te vinden in het Biografisch Woordenboek van de Nederlandse Arbeidersbeweging.

In dat lemma wordt overigens geen aandacht geschonken aan de verbinding die Hartogh Heys legt tussen Darwin’s evolutietheorie en de godsdienstwetenschap. Meer specifiek: de aanpassing van het fenomeen van de waarneming & de denkbeelden aan wat nodig is voor overleving van de soort (Over den oorsprong der Godsdienstige denkbeelden van een evolutionistisch standpunt (Amsterdam 1883). In dit verband wees Hartogh Heys op het werk van de Italiaan Tito Vignoli, een vroege voorloper van de projectietheorie die later in Nederland door Fokke Sierksma werd opgepakt. Tito Vignoli was op dit terrein erg origineel. Dit terzijde, het thema komt misschien nog eens hier terug bij de bespreking van de Nederlandse vertaling van Mythe e Scienza van Vignoli uit 2017 (vertaling Gerrit Drost (1946-2011) en Maggy Wishaupt), zo schreef mij de kompaan.

In de vertaling van dit werk van Darwin is een uitgebreide inleiding van Hartogh Heys van Zouteveen opgenomen. Het boek is uitgegeven bij E & M. Cohen die een geheel eigen plek innam binnen de Nederlandse uitgeverswereld, maar ook dit terzijde.

Darwin, C. (1884). De afstamming van de mensch en de seksuele teeltkeus. Arnhem/Nijmegen: Gebr. E. & M. Cohen. Goed, maar mist een tweetal afbeeldingen (uitgeknipt door 'n barbaar of Homo rudolfensis). VIII, 513 pp., VI, 3e druk. Met illustraties vertaling en inleiding door H. Hartogh Heys van Zouteveen. Uit de collectie Igor Cornelissen, incl. krantenknipsels. € 21,00 (incl. verzendkosten). Bestellen? Mail ons of neem contact met ons op.

Meer nieuwe oude boeken bij ’t Wasdom

oktober 20th, 2020 by Igor Cornelissen

De lange weg naar Moskou

Ben Knapen studeerde geschiedenis aan de katholieke universiteit van Nijmegen. In de journalistiek bouwde hij een goede naam op als buitenlandse correspondent van de NRC en van 1990 tot 1996 hoofdredacteur van dat blad. Wat wil een mens, tenminste als stukjesschrijver, nog meer?

Knapen veroverde een doctorstitel met een proefschrift over de (moeizame) betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en Nederland. De communisten in het parlement (eerst David Wijnkoop en dr. Willem van Ravesteyn) ijverden voor handelsbetrekkingen en ook het Nederlandse bedrijfsleven deed wat schuchtere pogingen, maar de politieke afstand was te groot. Bovendien lag koningin Wilhelmina dwars. Een van haar grootmoeders was een Romanov, telg uit het door de bolsjewiki in 1918 vermoorde tsarengeslacht. Pas in 1942 gaf Wilhelmina toe. Moskou was mede-geallieerde geworden. Dat alles heeft Knapen vlot en nauwgezet beschreven. Ik schreef er indertijd een zeer positieve recensie over in Vrij Nederland.

Met Knapen zelf verliep het wat brokkeliger. Hij ging voor het CDA de politiek en was twee jaar staatssecretaris voor Europese Zaken, liet zich daarna opnemen in de Raad van Bestuur van de PCM, dat wanbestuur werd verweten, maar kon vertrekken met anderhalf miljoen vertrekpremie. Daarover was veel te doen. Het deed zijn naam geen goed. Een week na de oprichting verliet hij het Republikeins Genootschap. Dat was volgens hem trouwens toch al opgezet als scherts club.

Datzelfde zal hij niet zeggen van de Eerste Kamer, want daar zit Knapen nu in als senator voor het CDA. Maar dat alles laat onverlet dat Knapen over de de lange weg naar Moskou een uitstekend boek schreef. En daar letten wij op in ’t Wasdom.

Ben Knapen (1985). De lange weg naar Moskou. De Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917-1942. Amsterdam/Brussel: Elsevier

Meer nieuwe oude boeken, bijv. over geschiedenis

oktober 19th, 2020 by Jaap de Jong

“Nog maar net begonnen met ademhalen.” Over de dood van twee Amsterdamse tieners: Elsje Christiaens (1664) en Hilda de Wit (1922)

De vaststelling van de naam en de achtergrond van het slachtoffer van de crimineel Gerrit Nat (1880-1947) kostte mij afgelopen zondag niet heel veel tijd. Het lichaam van zijn slachtoffer werd in oktober 1922 neergelegd in de berm van de Haarlemmerweg en later gefotografeerd door een onbekend gebleven fotograaf. Over méér gegevens dan de foto, de globale datering en de genoemde plek beschikte ik niet.

Toen ik de foto zag moest ik direct denken aan een meisje dat op de Dam in Amsterdam werd terechtgesteld en daarna op het galgenveld opgehangen: de Deense immigrante Elsje Christiaens (ca. 1646- ca. 3 mei 1664). Zij was tweemaal getekend door Rembrandt, hangend aan een paal, maar de datering was onbekend. In 1969 had de vermaarde Amsterdamse archivaris I.H. van Eeghen (1913-1996) haar zinnen gezet op de datering van de tekening van Rembrandt en wilde weten wat het verhaal was achter haar terechtstelling. De klus die zij klaarde was tijdrovender. Ik had vergelijkbare drijfveren als Van Eeghen: wie was de dode vrouw in de berm en wat was haar geschiedenis. Wat een tragiek. Wie wil er nu dood als je zeventien of achttien bent? Beide verhalen zijn fascinerend. Ik begin met de geschiedenis die de archivaris Van Eeghen reconstrueerde.

Mejuffrouw I.H. van Eeghen nam naar aanleiding van een tekening van Rembrandt maar liefst 25 confessieboeken door om de datering van de terechtstelling van Elsje Christiaens vast te stellen. Elsje, gehangen op het galgenveld Volewijk, werd vastgelegd door de toen 56-jarige Rembrandt (1607-1669) die zich voor die gelegenheid naar de overzijde van het IJ laat roeien. Waarschijnlijk werd hij die dag vergezeld door zijn leerling Anthonie van Borssom (1631-1677), zo stelt Frans Thuijs, die de geradbraakte lotgenoot van Elsje vastlegde: Jan Nieuwkerk. Hij vermoorde in 1664 de rabbijn Benjamin Dias Pato. Op de tekening van Van Borssom is zowel Jan Nieuwkerk als Elsje Christiaens vastgelegd. Dit terzijde.

Isabelle van Eeghen kende ik van mijn veelvuldige bezoeken aan het Amsterdamse Gemeentearchief (toen nog aan de Amstel). Zij was altijd behulpzaam voor bezoekers met lastige vragen. Ik las het verhaal over Elsje Christiaens voor het eerst in 1994 in Een kleine geschiedenis van Amsterdam, een verhalenbundel van Geert Mak, maar Van Eeghen publiceerde het verhaal al in 1969 in het Maandblad Amstelodamum.

Elsje, afkomstig uit Jutland en nog maar enkele weken in Amsterdam, had haar huisbazin met een bijl neergeslagen. Aanleiding was een conflict over de huur die zij niet kon betalen. De hospita viel van de keldertrap en bleef er voor dood liggen. Elsje Christiaens probeerde te vluchten, maar werd gevangengenomen en eind april 1664 twee keer door de schout verhoord. Op 1 mei 1664 volgde het vonnis: dood door wurging aan de paal, enkele klappen met het moordwapen op het hoofd door de scherprechter en te pronkstelling van het lichaam met de bijl boven haar hoofd op de Volewijk ‘om door de lucht en de vogels verteerd te worden’. Vermoedelijk op de zaterdag hierna, 3 mei 1664, werd het vonnis uitgevoerd.

Van Eeghen trok de conclusie dat kunsthistorici – die er tien jaar naast zaten wat betreft de datering van de tekening – het eigenlijke historisch handwerk niet moeten verloochenen. Ik ben het met haar eens: stijlkenmerken zijn minder betrouwbaar dan de inkt waarmee de secretaris de datum en de bekentenis van Elsje Christiaens in het confessieboek vastlegde. Die bekentenis leverde Van Eeghen het ontbrekende puzzelstukje om de tekening van Rembrandt te kunnen dateren.

Zoals gezegd was het voor mij simpeler om de naam en de achtergrond van het dode meisje te achterhalen. De foto met het vermiste meisje was gedateerd (oktober 1922, fotograaf onbekend). Ook was bekend dat haar lichaam in de berm van de Haarlemmerweg werd gevonden. Die twee gegevens (oktober 1922 & Haarlemmerweg) waren voldoende om met behulp van de krantendatabank Delpher vast te stellen dat het om Hilda de Wit (1905-1922) gaat.

Hilda bloedde dood door de illegale praktijken van de souteneur Gerrit Nat (1880, 5 sept [De Rijp] – 1947, 2 mei [Amsterdam]). Zij was in de middag van 8 oktober vanuit haar huis in de Pretoriusstraat naar de Bilderdijkstraat 61 gegaan. Bij het avondeten was zij er niet en om twee uur in de nacht waarschuwde de familie de politie dat Hilda de Wit niet was thuisgekomen. Dat zij zwanger was zullen zij niet hebben geweten. Intussen werd Hilda onderhanden genomen door de illegale aborteur Gerrit Nat die met zijn ‘vriendin’ Johanna Alard – die kostuumnaaister zou zijn – in de woning aan de Bilderdijkstraat was.

Gerrit Nat was een berucht crimineel uit donker Amsterdam die eerder betrokken was bij een moord in het Sarphatipark. Hij trad daar op als heler van een zilverbuit, maar ook als beramer van de overval. Daarnaast leverde hij het gereedschap voor die overval en stond hij bij de politie bekend als een man die meisjes exploiteerde. In de registers die ik raadpleegde staat als beroep rijwielhandelaar, steendrukker en boterhandelaar. Mogelijk was hij ook dezelfde persoon als de Gerrit Nat die in 1898 volgens de registers als agent 2e klasse werd ontslagen vanwege dienstweigering (bron: indexen). In het militieregister wordt hij op 15 december 1899 beschreven als een negentienjarige jongeman met blonde haren, blauwe ogen en 180 cm lang. Ovaalvormig gezicht, met lange neus en een gewoon voorhoofd. Van dat hoofd van Gerrit Nat is overigens ruim twintig jaar later ook een tekening gemaakt tijdens een proces – over de moord in het Sarphatipark – waarin hij eerst als beklaagde en daarna als getuige zou optreden (zie afbeelding. Uit: De Courant, 6 november 1920). Dat proces was twee jaar vóór de oktobernacht waarin Hilda aan haar einde komt. Gerrit wentelde zich dieper en dieper in de modder.

Waarschijnlijk was Hilda al dood toen het rijtuig van de nachtsnorder (koetsier) Jongbloed, die eerder die avond ontboden was door Gerrit Nat, haar de nacht inreed. Jongbloed wilde dat wel doen en kreeg er veertig gulden voor. Samen met Nat en Alard reden zij een uur door de stad tot Gerrit Nat aan Jongbloed vroeg naar de Haarlemmerweg te rijden Daar werd het lichaam van Hilda in de berm gelegd om vervolgens naar de 1e Oosterparkstraat op weg te gaan waar Johanna Alard woonde. Toen Nat en Alard uit de open koets stapten werden ze aangeroepen door een agent van de Muiderpoort met de vraag of zij iets van het verdwenen meisje wisten. Dat werd ontkend. De koetsier Jongbloed rook onraad en besloot na het stallen van paard en wagen verhaal te doen op het bureau Muiderpoort. Hij zal zijn aandeel hebben geminimaliseerd. Desondanks werd hij aangehouden, terwijl Nat en Alard de volgende dag werden gearresteerd. Later werd het aborteursgereedschap in de tuin van het pand aan de Bilderdijkstraat 61 teruggevonden. De dan 68-jarige moeder van Gerrit Nat, Antje van Petter (1853-1943), weduwe van Jacob Nat (ca. 1848 – 1904, 26 aug.), was die nacht naar verluidt niet thuis. Gerrit Nat was zijn leven lang bij zijn moeder ingeschreven en deed in juni 1943 aangifte van haar dood. In de praktijk woonde Gerrit overal en nergens, een criminele zwerver uit donker Amsterdam.

Hilde de Wit werd in de nacht van 8 oktober 1922 neergelegd in het gras, iets onder de stenen dijk die de Haarlemmerweg van de Haarlemmertrekvaart markeert. Boven de genomen foto staan de gegevens waarmee ik dit onderzoekje begon. Daar ligt zij: Hilda de Wit, de wollen doek om haar lichaam heengeslagen, de pantys slordig opgestroopt, wellicht direct na de mislukte abortus provocatus. Haar linkerarm onder haar hoofd. In het gras, zeventien jaar oud en zo’n tweeduizend voetstappen verwijderd van het IJ, de plek waar Rembrandt zich zo’n tweeënhalve eeuw eerder, in mei 1664, met zijn leerling Anthonie van Borssom liet overzetten om tekeningen te maken van gehangenen op galgenveld. Tekeningen van Elsje Christiaens, het achttienjarige immigrantenmeisje dat onfortuinlijk eindigde en evenals Hilda de Wit nog maar net was begonnen met ademhalen.

Gerrit Nat krijgt vier jaar. De familie, vrienden, allernaasten en -liefsten van de meisjes levenslang.


Klikbare versie van onderstaand bronnenoverzicht (deelrapport opgemaakt door BOLAS, een programma voor het uitvoeren onderzoeksprojecten binnen en buiten het onderwijs). Alle hierboven gebruikte afbeeldingen – behalve de reconstructie van de Amsterdamse (verkregen via Google Maps) en de foto van Hilda de Wit komen uit één van onderstaande bronnen.


Geraadpleegde bronnen

Amsterdams Nieuws. Een 17-jarig meisje vermoord? (1922, 9 oktober). Het volk: dagblad voor de arbeiderspartij.

Eeghen, I.H. van (1969). Elsje Christiaens en de kunsthistorici. Maandblad Amstelodamum, 56, 73-78.

Gezinsblad van Jacob Nat en Antje van Petten [genealogisch data DTB boeken NH]. Geraadpleegd op 18 oktober 2020 van http://genea.pedete.net/derijp/2302.htm

Het drama in het Sarphatipark. Het requisitoir en de pleidooien (1920, 6 november). De courant.

Indexen stadsarchief Amsterdam - Gerrit Nat, geboren 05.09.1880 Geraadpleegd van https://archief.amsterdam/indexen/persons

Jong, J. de (2006). Rembrandts geboortejaar een jaar te vroeg gevierd? Nederlands Dagblad, 3 februari 2006. Verg.: Blom, Onno (2019). De jonge Rembrandt. Een biografie. Amsterdam: De Bezige Bij, die in zijn biografie uit 2019 (gedenkjaar van zijn sterfjaar) tot dezelfde conclusie komt.

Kloek, E. (2014, 23 april). Christiaens, Elsje (ca. 1646-1664). [laatste update 23/04/2014]. Geraadpleegd van http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/christiaens

Mak, G. (1994). Een kleine geschiedenis van Amsterdam. Amsterdam: Atlas, 102-141.

Thuijs, F. (2015, 19 juli). De onbekende lotgenoot van Elsje Christiaens [blogbericht op Ons Amsterdam]. Geraadpleegd op 18 oktober van https://onsamsterdam.nl/de-onbekende-lotgenoot-van-elsje-christiaens
oktober 17th, 2020 by Igor Cornelissen

Rationele analyses bij zedenbedervende foto’s

Rudy Kousbroek (1929-2010) was een veelschrijver, maar gelukkig ook een veelweter met belangstelling voor en kennis van veel onderwerpen. Over kindergeluk in Denemarken schreef hij even makkelijk (zo lijkt het althans), als over oude pornografie of de eerste treinen in Frankrijk.

In Parijs heeft hij trouwens jaren gewoond en raakte er bevriend met Nederlandse schrijvers en dichters die allemaal voelden dat het leven buiten de Lichtstad koud en bekrompen was. Kousbroek leerde er zijn eerste vrouw Ethel Portnoy (1927-2004) kennen die meen ik later kookboeken schreef.

Anathema’s laat een man zien die, hoewel niet bij iedereen geliefd (er kwamen hevige ruzies met Reve en Jeroen Brouwers), over veel onderwerpen met kennis van zaken schreef. Het boek is een koopje, zeker voor liefhebbers van (meestal oude) gewaagde afbeeldingen. Kousbroek drukt ze af als illustratie bij zijn analyse van de betekenis van het opheffen van alle restricties op pornografie in Denemarken.

Elders vraagt hij zich af of het homohuwelijk (‘met alle bijbehorende rituelen’) het einde is van de grensverlegging in de heersende moraal. Of valt er nog meer te verwachten?

oktober 16th, 2020 by Igor Cornelissen

De vestiging van de Marranen in de Noordelijke Nederlanden

In Amsterdam kun je nog wel zo’n exotische naam tegenkomen: Teixeira. Vega, Palache. Meestal komt er dan komt dan nog wat achteraan, bij voorbeeld Rodrigues. Dubbele namen dus.

Het gaat om de nazaten van eeuwen geleden naar Amsterdam (vaak via Antwerpen) hierheen gekomen, onder dwang tot het katholicisme bekeerde, joden die terugkeerden tot het geloof van hun vaderen. Serfardische joden. Hun synagoge, snoge genoemd, is nog net geen museum, want er worden nog diensten gehouden. De snoge is een architectonisch pronkstuk van de hoofdstad waar het verkeer omheen raast: langs het standbeeld De dokwerker dat herinnert aan de Februaristaking van 1941 toen het Amsterdamse proletariaat het werk neer legde als protest tegen de arrestatie van ruim vierhonderd joden. Een solidariteit die volgens sommige geschiedschrijvers uniek is in Europa. Ik heb wel eens mee gedefileerd en keek dan met ontzag naar die enorme synagoge, waar ooit de gelovigen naar binnen stroomden. Daar waren na 1945 alleen nog restjes van over die, nu nog, hun tradities in stand houden.

Izak Prins (1887-1968) heeft de herkomst en eerste jaren van de Portugese joden nauwkeurig geboekstaafd. De bibliografie in zijn studie naar de vestiging van de Marranen in Noord-Nederland is indrukwekkend. Izak Prins was geboren in Dinxerperlo waar zijn vader een tapijtfabriek bezat. Prins studeerde rechten en was tussen 1918 en 1922 advocaat in Amsterdam. Daar richtte hij het Genootschap voor de joodse wetenschap op. Hij verhuisde later naar Brussel om van daaruit beter toegang te hebben voor zijn studies in archieven naar de oorsprong van de Maranen. Zijn studie naar de Marranen dateert uit 1927.

Prins was al jong zionist, kon in de oorlog met zijn vrouw naar Zwitserland ontkomen en overleed in 1968 in Jeruzalem. In het boek staat een opmerkelijke bewering van Prins: ‘De Marraan, voor wien  religie tot middel en zoo tot leugen werd, voor wien leven alleen macht kon betekenen, was de gepraedestineerde Renaissance mensch.’ (…) Zijne hoogere levenswaarden waren bezit en genot, wetenschap en eer.’ Enfin, dat gold wellicht sommige Marranen in Spanje en Portugal. Anderen emigreerden en vestigden zich deels in de Noordelijke Nederlanden. Die vestigingsgeschiedenis wordt door Prins beschreven. Overigens heb ik niet zo lang geleden een nazate van een geleerde met een Marraanse voorgeschiedenis op bezoek gehad. Haar overgrootvader, Samuel Palache, was hoogleraar in de semitische talen aan de Amsterdamse universiteit, maar dit geheel terzijde.

Helaas ontbrak mij de tijd na te gaan of Prins’ opvattingen toen het boek werd geschreven ook tot tegenspraak hebben geleid. Zijn thematiek is intussen boeiend genoeg. Het boek is overigens uitgegeven door Menno Hertzberger, medeoprichter van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren en naamgever van de Menno Hertzbergerprijs.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. over judaica.

Izak Prins (1927). De vestiging der Marranen in Noord-Nederland in de zestiende eeuw. Amsterdam: Menno Hertzberger. I.g.st., gebonden in halflinnen band, X, 246 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen, zeldzaam, 39,50 euro. Mail ons om te bestellen.
oktober 15th, 2020 by Igor Cornelissen

Verloofd met Fritzi

De uiterst levendige reconstructie van het wilde leven op de uitgewoonde villa Jagtlust in het Gooi werd een bestseller. En dat begrijp ik want al ben ik er nooit geweest, ik kende vele personen die er werden toegelaten door de hoofdbewoonster Fritzi ten Harmsen van Beek (1927-2009). Zij zwaaide er de scepter als ze er tenminste nuchter genoeg voor was. Er werd er wat af gedronken en gesnoven.

Fritzi had als kind per ongeluk een gesprek tussen haar ouders afgeluisterd. Ze kreeg te horen dat haar moeder haar verschrikkelijk lelijk vond met haar brilletje en “monsterlijk grote voeten.” De pijn van die afwijzing zou volgens Maaike Meijer, haar latere biografe, als een rode draad door haar leven lopen. Was het dat gapend gemis dat om vervulling vroeg?

Remco Campert (1929) hield het op Jagtlust, hoewel getrouwd met Fritzi, niet lang vol; Je kwam er niet tot werken. Het was er altijd feest. Voor mij was de grote onthulling dat de door mij vereerde disckjockey Pete Felleman er ooit ook zijn opwachting maakte nadat hij zijn auto, dwars door het glas heen in de serre stalde. Felleman, groot kenner van jazzmuziek die, zo leek het, de platen al in zijn bezit had voor ze waren uitgebracht, meende ook recht te hebben op de titel ‘verloofde’ van mevrouw Fritzi.

Er waren vele tijdelijke verloofdes. Bijna allemaal zeer tijdelijk. Ook Reve kwam er en als ik me het boekje me goed herinner, kwam het er ook eens tot de daad. Was het met een man of met een vrouw? Wie het wil weten kan zich tot het Wasdom wenden.

Annejet van der Zijl (2003). Jagtlust. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar. I.g.st. met lichte vochtschade (beperkt tot fotokatern, onderaan), 153 pp., met bibliografie, personenregister, verantwoording en fotokatern, incl. krantenknipsel van Jean Pierre Rawie n.a.v. biografie Maaike Meijer (Hemelse mevrouw Frederike [=Fritzi]) met enige corrigerende opmerkingen van J.P. Rawie. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 8,50, mail ons voor deze bestelling. Niet meer leverbaar

Meer nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong, bijv. biografieën
oktober 13th, 2020 by Igor Cornelissen

Het succes van Sartre (en zijn biografe)

Wijlen mijn vriend de uitgever Rob van Gennep had vaak een fijne neus als hij de rechten van buitenlandse boeken moest kopen. Sartre’s biografie verscheen in Frankrijk in 1985 en twee jaar later was de Nederlandse vertaling er al. Geen kinderwerk voor zo’n dikke pil. Ik heb hem eens gevraagd waarom het boek in Nederland zo’n succes werd, Het was voor de uitgeverij echt een bestseller. Wel, antwoordde Rob, in de eerste plaats was Annie een buitengewoon aantrekkelijke, heel vlot sprekende vrouw, in de tweede plaats kwam ze met het boek op de televisie en in de derde plaats waren er nog heel wat oudere mannen die zich herinnerden dat ze ooit in de jaren vijftig ook, gehuld in zwarte coltrui, op het Leidseplein de existentialist hadden uitgehangen.

Bij dat alles blijft het een uitputtende, goed geschreven biografie die de man neerzet zoals hij was; schrijvend in het verzet, maar geen verzetsstrijder. Vaak tegen de communistische partij aanhangend, maar nog vaker twijfelend. Typisch iemand van de Derde Weg. Beide kanten deden foute dingen. Geen wonder dat hij ruzie kreeg met schrijvers als Arthur Koestler die in Moskou het grote gevaar zagen.

Ik zelf, hoe dacht ik over Sartre? Ik was vooral benieuwd hoe een man die zo veel in café’s rondhing, zo veel vrouwen (ondanks die rare kop van hem)  met succes het hof maakte, en ook hoe hij zo’n omvangrijk oeuvre op de plank kreeg. Ik ben zelf ook eens gaan kijken in Les Deux Magots en Flore, pleisterplaatsen van de Sartrianen, maar daar lag het antwoord niet. Annie Cohen-Solal onthulde dat Sartre (al of niet met zijn ook al niet erg trouwe kompaan Simone de Beauvoir) vaak en veel opwekkende pillen slikte. En daar waren natuurlijk ook altijd zijn gedienstige hulpen, meestal van het vrouwelijke geslacht. Hij had geld, want zijn boeken werden in vele talen overgezet.

Jaren geleden logeerde ik in een hotelletje in Montparnasse en besloot het kerkhof te bezoeken. Het graf van Sartre en De Beauvoir was niet moeilijk te vinden. Direct bij de hoofdingang. De steen echter voor de valselijk beschuldigde kapitein Alfred Dreyfus leek wel verstopt. Dat was een lange zoeken. Ook bij zijn graf raakte ik lichtelijk ontroerd. Het boek van mevrouw Cohen-Solal zou nog vollediger zijn geweest als ze een foto had afgedrukt waarop te zien is hoe de zeer erudiete Sartre in zijn laatste periode met een maoïstisch blaadje staat te colporteren. Dat was toch wel erg zielig. Een beetje dom ook. Ja, een afgang der wateren, zou mijn kompaan zeggen. Opmerkelijk vind ik dat de Nederlandse vertaling mede tot stand kwam dank zij financiële steun van het Franse ministerie voor cultuur. Zo zijn ze daar, zij wel.

Annie Cohen-Solal (1987). Jean-Paul Sartre. Zijn biografie. Amsterdam: Van Gennep. Paperback met flappen. Met register, bibliografie, noten, 610 pp. Geïllustreerd (twee fotokaternen). Uit collectie Igor Cornelissen. € 10,00. Verkocht.
oktober 9th, 2020 by Jaap de Jong

Van Willem Banning tot Foucault: over plaatjesboeken en andere stofverzamelaars

Laten we hem HS noemen, de boekenverzamelaar die onlangs een selectie uit zijn boekenkast afstootte. “Boeken zijn notoire stofverzamelaars die ruimte innemen en je wilt ook wel eens wat nieuws”, zei hij. Ook hier staat oud haar plek af aan nieuw.

Als ik mij niet vergis had HS ooit iets met het personalistisch socialisme. Uit de deelcollectie blijkt sterke belangstelling voor de ideeëngeschiedenis van het socialisme. Ik zie boeken van Willem Banning, Gerardus van der Leeuw, Hendrik de Man en Henriette Roland Holst, maar ook marxisten van ander kaliber zijn vertegenwoordigd (Ger Harmsen, Siep Stuurman).

Een heel aardig boek is Arbeidsvreugde van Hendrik de Man die daarin beschrijft wat de zin in arbeid vergroot of juist belemmert. Feitelijk een uitdieping van het aan Marx ontleende begrip ‘Vervreemding’ dat volgens mij tot op de huidige dag actueel is. Over Marx gesproken, de klassieke biografie van Marx van Frits Mehring ontbreekt niet aan de collectie (geautoriseerde vertaling van Jan Romein).

Plaatjesboeken zijn er ook en ik bedoel dat niet denigrerend. Zo is er de buitengewoon interessante systematische toegang tot de socialistische, wat zeg ik, de proletarische liederencultuur van Jaap van de Merwe (Gij zijt kanalje! heeft men ons verweten. Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen) met registers op personen, titel en eerste regel. En dan zwijg ik nog over het eveneens rijk geïllustreerde boek van Martin Schouten. Plaatjesboeken zijn een mooi middel in het onderwijs. Een plaatje zegt immers meer dan duizend woorden en die negenhonderdnegenennegentig woorden kunnen daarna altijd nog.

Er zit ook een werk bij van Michel Foucault, de filosoof die systematisch aandacht schonk aan de marginalen in de cultuur, de “afwijkenden” op het terrein van seksualiteit of op psychisch gebied. In het huidige debat over het al dan niet bestaan van systemische uitsluiting (in maatschappelijke structuren en/of middels taal) kan men bij hem inspiratie vinden. Toen ik in de jaren negentig bij de opleiding Social Work een serie colleges verzorgde over marginaliteit was Foucault er altijd bij (op papier dan). Het college over Foucault en marginalisering besloot ik met het adembenemende gedicht van Gerrit Achterberg (Spreekuur voor doktoren en professoren in ziel en taal). Als je dat gedicht – uit de bundel Blauwzuur – tot je laat doordringen behoef je de boeken van Foucault niet meer te lezen, maar dat schrijf ik hier maar niet op. Ik heb tenslotte ook een winkel.

oktober 7th, 2020 by Jaap de Jong

De Parelduiker vreest de modder niet, noch de tragiek

Vandaag boeken doorgenomen die bij H.S. “ruimte innemen en stof verzamelen”. Er zit wel wat bij, maar niet veel: uitgelezen en erg dode schrijvers en verder boeken over het “reëel bestaande socialisme”. Wie slaat H.P.Q. Quack er nog op na als hij iets over socialisme wil weten? En wat moet de lezer met deel twee van de Gedenkschriften van Troelstra als er vier delen zijn? De man kon overigens beter schrijven dan revolutie maken. Mijn voorkeur sluit gelukkig meer aan bij de geest dan bij de daad, maar weet wel “dat Jede Konsequenz (…) zum Teufel [führt]” en daarmee (ook) niet tot de daad. Dit terzijde natuurlijk. Morgen verder met de collectie van H.S. Er zit vast goud tussen. En waarheid.

Bij thuiskomst ligt het literair-historisch tijdschrift De Parelduiker op de mat.

De inhoud van De Parelduiker is altijd belangwekkend. Ditmaal over de vitalist Marsman, de eerste roman van Judicus Verstegen en het album van Van Meegeren voor Hitler (De collaborateur en de vervalser. Over de schilder Han van Meegeren en de dichter Martien Beversluis). Maar daarmee houdt het niet op. Er is een artikel van Madeleine Rietra over Het zout der aarde van Józef Wittlin (1896-1976) in wiens leven Joseph Roth een belangrijke rol speelde. Het boek van Wittlin werd in Nederland uitgegeven door Allert de Lange (i.s.m. uitgeverij Wereldbibliotheek), de uitgever van exil-auteurs, maar werd toen geen succes. Tweedehands ben ik de roman zelden tegengekomen. Het boek komt deze maand overigens opnieuw op de markt, opnieuw bij de Wereldbibliotheek zonder De Lange.

Het artikel van Sander Kollaard heeft als titel Legt uw hart daarop en gaat over het debuut van Judicus Verstegen (1933-2015). De titel heeft een connotatie die mij aan Heilige Schrift doet denken en dat blijkt ook te kloppen. Er is veel tragiek in het door Kollaard vertelde leven van Verstegen. Ik verdenk mijzelf en andere lezers ervan dat zij veel van tragiek houden. Liefst natuurlijk, als God of het lot meewerkt, beperkt tot de levens van anderen. De Parelduiker stelt op dit punt niet teleur.

Koop de waarheid en verkoop ze niet, zei mijn oma altijd. Om die woorden te vervolgen met “koop ze drie keer en laat na de vierde maal niet af.” Ik ben het eens met haar. Koop De Parelduiker(s) bij Cornelissen & De Jong.

oktober 7th, 2020 by Igor Cornelissen

Kinnesine onder socialisten: ‘Om de Macht’ van Ralph Springer

Ralph Springer (1886-1942) is de joodse loodgieter, die debuteerde in het marxistische tijdschrift De Nieuwe Tijd, zijn weg vervolgde  binnen de fascistische beweging en zijn leven eindigde in een concentratiekamp. Hij had blijkbaar geen hoge beschermers zoals de tekenaar en boekbandontwerper Jo Spier (1900-1978), die dankzij zijn bewonderaar Anton Mussert “slechts” naar Theresienstadt werd gedeporteerd. En overleefde.

Om de Macht beschrijft de strijd tussen de ‘bonzen’ van de socialistische SDAP en de toen machtige vakbond NVV, Beiden springvijvers voor zetels in het parlement, gemeenteraden en provinciale staten. Volgens insiders is in het boek van Springer Roel Stenhuis, voorzitter van het NVV, één van de hoofdfiguren. Stenhuis was inderdaad een machtig man die het in zijn hoofd had nog eens de baas van Nederland te worden. Hij werd na zijn aftreden (iets met vrouwen en drank) lid van de oppositionele Onafhankelijke Socialistische Partij (Jacques de Kadt was toen zijn partijgenoot) en kwam van daaruit in fascistisch vaarwater. Ook de linkse beweging kende haar misleide afvalligen.

Springer beschreef die machtsstrijd met zo veel inzet en nijd dat kenners wel moesten concluderen dat  bij de schrijver afgunst een grote rol speelde. Hij haatte inderdaad A.M. de Jong (die van Merijntje Gijzen) die door velen werd gezien als  de cultuurpaus van de socialisten.

Springers vuistdikke boek werd overal bekritiseerd en afgekraakt. Maurits Dekker was een van de weinigen die hem in Links Richten wat wilde vergeven: mits Springer weer op het juiste (linkse) pad zou geraken. maar ja, wat was dat? Net als bij de kerksplitsers bij de gereformeerden wisten de linkse kameraden er ook wat van. Maurits Dekker, die zich ook al miskend en verongelijkt voelde (hij schreef veel, soms te gehaast, maar altijd boeiend) was nog net geen radencommunist (zoals Herman Gorter) maar zijn vrouw wel. Dat laatste natuurlijk geheel terzijde.

Zie ook: Een ander tragisch leven: Ralph Springer (1886-1942).

Ralph Springer (z.j.[1931]). Om de macht. Leiden: Batteljee & Terpstra, 433 pp, modernistische belettering, omslag rafelig en met waterschade (zie foto), achterplat los, binnenwerk prima, maar met roestvlekjes. Naam (Adelleid V.) en datum op schutblad ("voor je verjaardag, 1 november 1931"). Zeer zeldzaam. € 35,50 (incl. verzendkosten). Neem contact met ons op.
oktober 5th, 2020 by Jaap de Jong

De lijst voor hemelbestormers – Jan Hendrik van den Berg

Vorige week verkocht ik drie boeken uit het oeuvre van Jan Hendrik van den Berg (1914-2012) en het vierde wordt direct na de betaling verzonden, maar zijn Kleine psychiatrie heb ik nog steeds in mijn bezit. De cultuurcriticus, psychiater en schrijver Van den Berg was een veelzijdig man. Als jongen bezocht hij met regelmaat het klooster in Diepenheim, determineerde er planten en dieren en schreef er als tiener artikelen over. In 2001 bezocht ik hem in Antwerpen waar ik zijn bibliotheek en vlinderverzameling bewonderde.

Eerder had ik mij bij Hindericks & Windericks de collectie Van Van den Berg aangeschaft met de bedoeling daarmee een groots werk te verrichten. Een paar maanden later interviewde ik hem, maar verder kwam het nooit.

Ik denk niet dat ik er ver naast zit als ik stel dat Jan Hendrik van den Berg aan het einde van zijn succesvolle boek Kleine psychiatrie zijn zelfportret schildert. Ik stel mij voor hoe hij daar zit. Achter zijn schrijftafel, een bijkans negentiende eeuwse geleerde en ietwat recalcitrante man. Hij verkneukelt zich om dat wat komen gaat: het einde, maar een schitterend einde. Eerst beschrijft hij de kenmerken van psychische gezondheid aan de hand van Kenneth Soddy die hij overnam uit de vertaling van Rümke:

De gezonde beantwoordt aan de eisen van het leven zonder te grote inspanning (1); zijn ambities liggen binnen de speelruimte van praktische verwerkelijking (2); De gezonde heeft een scherp en schrander inzicht in eigen kracht en zwakte (3); Hij kan behulpzaam zijn, maar ook hulp aannemen (4) en daarna nog vier respectabele criteria. Een omschrijving voor gemoedelijken, inschikkelijken, aangepasten, zo voegt Van den Berg er aan toe.

Dan komt Van den Berg met zijn eigen lijst, de lijst voor durvers, originelen, bezielden en andere hemelbestormers. Die lijst is uiteraard veel leuker en past de vitalistische Van den Berg als zijn eigen jas:

“De psychisch gezonde mens is bereid te leven met een uitputtende, slopende, mocht het nodig zijn dodende inspanning. Zijn ambities overtreffen alles wat verwerkelijkt kan worden. Hij wenst zich niet bezig te houden met zichzelf. Hij kan weigeren hulp te bieden, en weigert dikwijls aangeboden hulp. Hij is ellendig bij mislukking, en verrukt van succes. Hij durft vrienden van zich te verstoten, en neigt tot agressiviteit. Men zal vinden dat hij te hoge eisen stelt, want hij houdt voor waar en waardig al datgene wat het leven waar en waardig maakt, menselijk maakt, in volle en felle, onherhaalbare zin heerlijk maakt – omdat hij zich voortgejaagd weet tussen geboorte en dood, deze twee uitersten, die hem levend houden en hem ertoe brengen niets zo suspect te vinden als een complete gemoedsrust.”

Tot zover Van den Berg. Altijd als ik de, weliswaar slinkende, collectie van Van den Berg in de boekenkast zie staan, vergaat mij de rest van mijn gemoedsrust. Natuurlijk, zijn Metabletica, zijn proefschrift en nog wat dingetjes bewaar ik vooralsnog. De rest kan weg, een lijst voor hemelbestormers. Is dat verraad?

september 26th, 2020 by Igor Cornelissen

Over Roland Holst en de bloemen van Rilke. Gesprekken met Carmiggelt

Het geheugen vervaagt bij velen snel en jongeren ‘weten al helemaal niks meer’, zegt men. Maar dat Adriaan Roland Holst (1888-1976) de prins der dichters werd genoemd en dat hij een neef was van de socialistische dichteres Henriette Roland Holst (“tante Jet”) zal nog wel bekend zijn.

Dit boek is een verslag van zijn gesprekken met Carmiggelt. Simon Carmiggelt (1913-1987) werkte al voor het illegale Parool en werd na de bevrijding de geëerde en geliefde schrijver van de vaste rubriek Kronkel, cursiefjes waarin het dagelijkse leven (vooral in de kroeg) afwisselend vrolijk of somber (beiden ineen kon bij hem ook) werd beschreven.

Carmiggelt was meer: hij bracht in zijn radiogesprekken vrijwel vergeten of in onbruik geraakte schrijvers in herinnering zoals Nescio en Willem Elsschot. Daar moeten we hem dankbaar voor zijn. Carmiggelts kennis van literatuur en kunst kwam hem te pas tijdens zijn gesprekken met Roland Holst. Die had in en buiten eigen land veel kunstenaars ontmoet en wist ook wel eens wat. Zo vertelt hij over Rilke die in die tijd helemaal verrukt was van een misschien niet mondaine, maar wel zeer amusante en intelligente vrouw: Nimet Eloui Bey. Rilke stuurde haar elke dag bloemen, zo tekent Carmiggelt op uit de mond van Roland Holst die overigens zelf ook een liefhebber was en het damesbezoek beminde. Ik heb gehoord of gelezen dat hij nadien altijd een kruisje of rondje in zijn notitieboekje zette.

Simon Carmiggelt heb ik slechts eenmaal ontmoet, maar tot een gesprek kon het niet komen omdat hij volstrekt laveloos was. In zijn krant is hij eenmaal tegen mij uitgevaren. Toch had ík gelijk, maar dat terzijde.

Het uiterst verzorgd uitgegeven boekje bevat een lijst met aantekeningen en een chronologie van het leven van Adriaan Roland Holst.

Roland Holst, A. (1981). Ik herinner mij. Radiogesprekken met S. Carmiggelt. Bezorgd door Dirk Kroon. 's-Gravenhage: BZZTôH. I.z.g.st., met stofomslag, 135 pp., met aantekeningen & noten + chronologisch aanhangsel. € 14,95 (incl. pak- en portokosten). Mail of bel ons, zie contactpagina.
september 25th, 2020 by Jaap de Jong

Lichtbrenger in het jeugdwerk – Frits Huijsman

Frits Huijsman (1892-1954) was geen groot theoreticus of abstract denker, maar een man met een praktische instelling die hielp waar hij kon. Zijn leven was er een in dienst van de zorg voor het kind, schrijft Hagedoorn. In zijn biografie over Huijsman schetst de Zwolse historicus Jaap Hagedoorn – die met regelmaat publiceert over Zwolle en joodse geschiedenis – man en context. Hij neemt de lezer mee naar de omgeving waarbinnen Frits opgroeide – een redelijk gegoed Utrechts milieu – en zijn opleiding volgde: het christelijk gymnasium en de universiteit van Utrecht. In november 1917 voltooide Frits zijn opleiding rechten met een promotie op stellingen waarin hij al volop aandacht geeft aan zijn levensmissie: het jeugdwerk. Interessant  om te lezen over het Utrecht in het fin de siècle, zeker omdat ik er 25 jaar woonde en mijn kinderen de school bezochten, waarvan de begintijd bij Hagedoorn uitgebreid aan de orde komt.

Ook de Zwolse stadsgeschiedenis komt in het boek van Hagedoorn ruim aan bod, met name de Zwolse scouting Huysmangroep III, waarvan Frits Huijsman hopman (ook wel: scoutingleider) was. Hij liet zien dat het niet goed kan gaan in de groep als één van de groepsleden  problemen heeft. Hij greep dan in en ontstak in de scoutingroep het vuur van de vriendschap. Zijn succes als padvindersleider dankte Frits niet in het minst aan zijn liefde voor de natuur (geïnspireerd door o.a. Jan Pieter Heije) en de Nederlandse geschiedenis. Sowieso, een mooie combinatie. Na het lezen van de biografie van Hagedoorn, denk ik niet dat Huijsman zijn leven en werk zag als dat van Sisyphus. Eerder wilde hij het licht brengen. Dat deed hij om daarna, en nu citeer ik de dominee aan zijn graf, “het hoge licht tegemoet” te gaan. Mooi om te lezen hoe Frits tegen de achtergrond van zijn tijd – en in vredes- en in oorlogstijd – vorm en inhoud geeft aan zijn drijfveren en christelijke idealen.

Jaap Hagedoorn (2019). Jeugdwerk is mijn levenskeuze. Het leven van Frits Huijsman (1892-1954). Zwolle: Scouting Huijsmangroep III. Nieuw, 172 pp., foto’s in zwart/w en kleur. Met bibliografie, noten, archivalia. Prijs: 25 euro (incl. verzendkosten). Gesigneerd door de auteur. Mail of bel ons voor de bestelling, zie contactpagina.
september 25th, 2020 by Igor Cornelissen

Zoete broodjes van Meyer Sluyser

De herinneringen van Meyer Sluyser (1901-1973) aan vooroorlogs joods Amsterdam werden destijds als zoete broodjes verkocht. Overal lovende recensies. Een van de weinigen die destijds een zuur woord liet valen was dr. Jaap Meijer die van ‘het versluyseren’ sprak. Jaap Meijer bedoelde ermee dat het joodse Amsterdam te veel werd volgepropt met weliswaar arme, maar toch vooral lieve, solidaire mensen.

Later bleek dat Sluyser er soms historisch naast zat. In een verhaal over de geheim agent Oreste Pinto (1889-1961), als Portugese jood in Amsterdam geboren, laat hij Pinto vertellen hoe hij de ene na de andere Duitse spion bij het verhoren tot een bekentenis wist te dwingen. Dat mag in een aantal gevallen waar zijn geweest, wat Sluyser niet vertelde is dat Pinto zich soms aan oplichting schuldig maakte, na de oorlog liefdesbetrekkingen met gedetineerde, foute dames onderhield en in het algemeen zijn werk voor de diverse geallieerde geheime diensten danig overdreef. Maar dat alles neemt niet weg dat Meyer Sluyser een geweldige verteller was en dat ik bij het lezen van sommige van zijn verhalen de ogen niet droog kan houden.

Sluyser heeft mij, enkele jaren voor zijn dood, nog eens ontboden in zijn huis in Bussum. Of ik zijn biografie wilde schrijven. Dat heb ik niet gedaan. Er was te weinig documentatie over zijn vooroorlogse jaren en ik vermoedde (wist wel zeker) dat Sluyser zich nadrukkelijk met mijn schrijverij zou gaan bemoeien. Twee kapiteins op één schip zijn drie stuurmannen te veel. Maar deze zelfbedachte zegswijze geheel terzijde.

Meyer Sluyser (z.j.). Als de dag van gisteren ... [Amsterdam]: Het Parool/De Nieuwe Pers. 252 pp., illustraties  van Wim Bijmoer, goed, hardcover, met originele stofomslag (ietwat rafelig). Uit de collectie Igor Cornelissen, € 13,50 (incl. verzendkosten).

Méér judaica bij Cornelissen & De Jong

september 24th, 2020 by Igor Cornelissen

Het bloed en het zweet van Winston S. Churchill – de redevoeringen

Het kon niet missen. Ook het standbeeld van Churchill in Londen moest besmeurd worden. De man was immers een racist, een vrouwenhater, alcoholist, een antisemiet en een kolonialist.

Ik heb jaren geleden eens vol bewondering voor een standbeeld van hem gestaan aan de rand van Londen. In het kiesdistrict Epping dat hij twintig jaren in het parlement vertegenwoordigde. Een bosrijke omgeving waar nog iets over was van de wouden waaraan Engeland vroeger rijk was. Ik vond zelfs een pub die naar hem was genoemd. Binnen allerhande foto’s van de man die niet voor Hitler boog. Anders gezegd: de aanvoerder die als enige door vocht en stand hield. Amerika en Rusland vochten pas een jaar later mee tegen Hitler.

Hij was inderdaad een kolonialist die er geen vrede mee had dat India zelfstandig werd, hij noemde Ghandi een “half naked fakir”, maar een antisemiet was hij niet. Een vrouwenhater? In ieder geval beminde hij zijn vrouw vurig en zij wist hem, als hij door de nederlagen die de Britten in het begin van de oorlog leden neerslachtig was, moed in te praten. Hij had humor en wist van zich af te bijten. Hij was inderdaad een forse innemer en betrad het Lagerhuis soms niet geheel nuchter. Bessie Braddock, een weinig charmante, uiterst stevig gebouwde vrouw die Liverpool voor de Labour Party vertegenwoordigde, zei hem eens dat hij dronken was waarop Churchill antwoordde: ‘Yes, but I’ll be sober tomorrow.’

Churchill is en blijft als redenaar en schrijver (hij kreeg terecht een Nobelprijs) onovertroffen. Aan zijn speeches besteedde hij veel aandacht. Hij ging er tot diep in de nacht mee door soms tot wanhoop van zijn secretaresses. Terwijl hij zich eens uitkleedde om te gaan slapen, bleef hij door dicteren. De secretaresse moest hem er op wijzen dat hij halfnaakt rondliep. Hij verontschuldigde zich.

In zijn beroemdste redevoering, kort na zijn aantreden op 10 mei 1940 als premier, zegt hij over de radio dat hij zijn volk weinig anders heeft te bieden dan bloed, zweet en tranen. Maar dat ‘wij’ door zullen vechten op de stranden en de velden als het nodig is. Zover kwamen de Duitsers niet. Maar het was wel in het jaar dat groot Brittannië er alleen voor stand. Nederland had na vijf dagen gecapituleerd, België vocht wat langer door en het Franse leger bood evenmin veel tegenstand. Churchills boodschappen aan het volk werden nooit brallerig. Nederlagen en tegenvallers werden niet verzwegen. De redevoering met het bloed, zweet en tranen is op een CD uitgebracht. Ik kan er niet met droge ogen naar luisteren. Zonder Churchill zou ik deze regels niet hebben kunnen schrijven.

De Engelsen konden ondanks hun groot en goed gevoel voor traditie niet verhinderen dat de Churchill pub in Epping tegen de grond is gegaan. Projectontwikkelaars verwoesten overal alles wat van waarde is.


War Speeches by Winston S. Churchill (5 dl., London, Cassel & Company, 1943-1946). Into Battle (11th ed., 1945) - The Unrelenting Struggle (fourth ed., 1946) - The End of the Beginning (second ed., 1943) - Onwards to Victory (second ed., 1945) - The Dawn of Liberation (1th, 1945). Gebonden in blauw linnen (zonder stofomslagen), geïllustreerd (ca. 5 foto's per deel). Met wat roestvlekjes. Uit de collectie Igor Cornelissen. Het laatste deel bevat het ex libris van de vorige eigenaar: G.J. Jordaan-Ebbinge (1900-1984), gemaakt door Anton Pieck. Zeldzaam: 75 euro (incl. verzendkosten). Neem contact met ons op.

Méér boeken van en over Churchill bij Cornelissen & De Jong.

september 22nd, 2020 by Jaap de Jong

Johan Theunisz en de Oostkolonisatie. Over een boek dat ik niet verkoop.

Het was afgelopen zondag een prachtige septemberdag. Een mooie gelegenheid om naar de IJssel te wandelen en onderweg het voormalige huis van de dichter, historicus en geograaf Johan Theunisz (1900-1979) te bekijken. Theunisz was tussen 1934 en 1941 docent aan het Celeanum en woonde aan de Sophiastraat 35, op loopafstand van het gymnasium en de Willemsvaart, de vaarroute naar de stad. In de wijk staan veel huizen met kenmerken van de Jugenstil, maar niet uitsluitend. Het eclecticisme is dominant in het Zwolle buiten de oude, niet meer bestaande, middeleeuwse stadsmuren: overal wat van, een allegaartje. Staat dat voor de aard van de Zwollenaar? Theunisz was getrouwd met de docente Engels & vertaalster Mildred van Neck (1896-1979). Dochter Patricia (1896-2005), één van de zes kinderen van het echtpaar Teunisz, herinnert zich haar vader – die zij in haar terugblik steevast “Opa” noemt – als de man die altijd gelijk had.

Johan Theunisz rolde bij wijze van spreken vanuit zijn bedstede zo het Celeanum in; het categorale gymnasium aan de Veerallee en kweekvijver van de Zwolse elite. Johan Theunisz was bevriend met Johan Schotman (1892-1976). Schotman, een man met veel talenten, werd in de jaren vijftig directeur van het Provinciaal Overijssels Museum (het latere Stedelijk Museum van Zwolle). Op de verdiensten van Schotman kom ik later nog eens apart terug. Theunisz en vooral Schotman werden in 1931 door Du Perron op de hak genomen, nadat Schotman het waagde om het tijdschrift Forum, de heilige graal van Ter Braak en Du Perron, te bekritiseren.

Johan Theunisz, die in 1941 lid werd van de NSB, kreeg van prof.dr. J. van Dam, secretaris-generaal van het genazificeerde departement van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, opdracht onderzoek te doen naar de Nederlandse Oostkolonisatie. Dat thema – dat natuurlijk in het geheel geen thema  was – maar wel als zodanig werd “geframed” en ideologisch op fascistische leest geschoeid: de zgn. “Oostkolonisatie” werd verbonden met de geschiedenis van de doopsgezinde emigranten uit de Lage Landen. Mennonieten uit Vlaanderen, na 1580 merendeels naar Nederland gevlucht, emigreerden later weer naar Polen. Eerst naar Dantzig (op oudere begraafplaatsen tref je daar veel Nederlandse namen aan) en in de 18e eeuw naar Rusland. Voertaal was het Plautdietsch, een reden waarom de mennonieten ook wel verward werden met de Volksduiters met alle problemen van dien (uitsluiting, discriminatie). Vanuit Siberië vertrokken de mennonieten in de 20e eeuw (in de jaren twintig en na 1945) naar Noord-Amerika, Canada en Mexico. Daar voegden zij zich bij verschillende groepen onder de Amish (behorend tot de familie der mennonieten, maar oorspronkelijk afkomstig uit Zwitserland) of vormden hun eigen facties.

Theunisz kreeg bij zijn onderzoek naar bronnen m.b.t. de zgn. Oostkolonisatie hulp van de doopsgezinde predikant J.S. Postma (1910-1995), die een bibliografie samenstelde (zie foto). Die bibliografie behoort tot mijn Mennoniticaverzameling, een collectie die ik niet verkoop. De bibliografie van Postma werd in 1941 door Johan Theunisz uitgegeven bij de nationaal-socialistische uitgeverij Hamer, opgericht door door de beruchte Henk Feldmeijer (1910-1945) die organisatorisch beter onderlegd was. Theunisz bezocht voor zijn eigen onderzoek, in SS-uniform en gewapend met revolver, buitenlandse archieven tot in Wenen toe. In 1943 gaf Theunisz bij uitgeverij Hamer een vervolg uit van het onderzoek naar de Oostkolonisatie: De Nederlandse Oost-kolonisatie. Meer in het bizonder die in Brandenburg in de 17e eeuw tijdens de regering van den Groten Keurvorst. Het is buitengewoon interessant materiaal, bijvangst van een onderzoek dat ik ooit begon, maar dat nu al jaren stilligt.

Johan Postma kwam net als Johan Theunisz in fascistisch vaarwater terecht. Hij vluchtte na de oorlog met zijn zwager Jacob Luijtjens (1919-) naar Paraguay en kwam later terug. Zijn zwager werd uiteindelijk in Nederland berecht. Na zijn vrijlating woont Luijtjens tot op de dag van vandaag in Friesland. Johan Theunisz en zijn echtgenote kwamen in 1979 om bij een brand in hun woning in Valencia. Er zijn er die stellen dat de brand door menselijk toedoen is ontstaan.

Onze wandeling, die langs het ooit door Johan Theunisz bewoonde huis ging, was nog maar net begonnen. Langs de Veerallee en de oude Veerweg lopen we naar de IJssel. De zon schijnt prachtig en gaat volop los op de oude sluizen bij Het Katerveer. Even waan ik mij als Nescio’s Bavink uit Titaantjes en hunker ik naar het allerhoogste: “Naar de zon loopen wilde-i over de lange, lange schitterende streep.” Even maar, want van alle titaantjes viel Bavink het diepste en dat wil ik dan weer niet. Enfin, buitengewoon jammer dat Zwolle niet meer via de Willemsvaart te bevaren is. Het zou een mooi project zijn om die oude vaarweg – al een wens in de Middeleeuwen (maar verhinderd door Kampen en Deventer), toch uitgevoerd in het begin van de 19e eeuw – opnieuw begaanbaar te maken: weg met de betonnen gruwel der parkeerhavens bij de Willemskade, het grauwe blik van het gemotoriseerd verkeer en ruim baan voor het water & het groen tussen IJssel en gracht rond de oude stad: een alternatief Engelenpad ernaast, maar dan beter. Dit alles terzijde natuurlijk.

Nijkeuter, H. (2001). De "pen gewijd aan Drenthe's dierbren grond". Literaire bedrijvigheid in de Olde Lantschap, 1816-1956 (dissertatie RUG). Groningen: RUG.

Perron, E. du (1932). Panopticum. Aandacht voor Schotman! Forum, jrg. 1, 267-270.

Postma, J.S. (1941). Bibliographie van Mennonitica. In verband met de Nederlandse Oostkolonisatie uitgegeven door dr. Johan Theunisz. Den Haag: Hamer.

Theunisz, P. (z.j.). Hoe het was aan de andere kant. Een 'oorlogsverslag' van Patricia Teunisz. Zwolle: St. Werkgroep Herkenning.
september 9th, 2020 by Igor Cornelissen

Willem Kloeke en de Zwolsche sketsies: “chien Ollans, maer Zwols”

In Zwolle wordt nog steeds het plaatselijke dialect gesproken, al hoor ik het minder vaak. Niet vreemd, omdat zoveel inwoners van elders komen. Er is zelfs een jaarlijks dicteewedstrijd waarbij je winnaar kunt worden.

Willem Kloeke (1852-1934) kende het dialect heel goed. Hij was opgegroeid in de Zwolse binnenstad, werd onderwijzer en verhuisde naar Haarlem. Daar schreef hij zijn aardige Zwolsche sketsies die speelden in het midden van de 19e eeuw onder het gewone volk. In zijn vrije tijd was Kloeke kaartenmaker. Hij was een erudiet onderwijzer, waar er in zijn tijd meer van waren. Ik weet wel zeker dat hij het eens zou zijn met de bewering dat kennis een vorm van liefde is: om te bekennen moet je iets kennen.

Het Zwols is niet zo moeilijk, maar voor enkele woorden (boezekerel=boeman) geeft hij in voetnoten (dus onderaan de bladzijde) een verklaring. Ik spreek en versta Zwols, maar het eerste doe ik met tegenzin. Ik vind het een lelijk dialect en als ik daar voor uit kom, zijn boze blikken mijn deel. Twents vind ik bijvoorbeeld lieflijker klinken, zachter, melodieuzer. Maar na lezing van Kloeke’s boek uit 1931 dacht ik daar toch wat genuanceerder over. Het Zwolse kan zeer direct zijn. Gasterig=vuil. In Zwolle wordt iemand nog wel voor “voele gasterd” uitgemaakt. Dan ben je een smeerlap. Ik heb altijd gedacht dat het woord gasterd van het Hebreeuwse chazzer afstamt wat onrein betekent. Zoals bijvoorbeeld een varken. Maar bewijs voor die afleiding heb ik tot op heden niet gevonden. 

Kloeke geeft aardige details. We komen bij hem aan de weet dat als minister Thorbecke voor zaken weer  eens in zijn geboorteplaats moest zijn waar hij dan logeerde. Er waren in zijn tijd veel logementen en herbergen in Zwolle, een tijd waarin spoorwegen en auto’s ontbraken. 

In de Zwolsche Courant van 9 april. 1925 staat een mooi citaat van Kloeke. Hij spreekt met warmte over de schoonheid van de taal waarmee hij opgroeide, “chien Ollans, maer Zwols”. Taal en dingelijkheid vloeien in elkaar over, zou mijn kompaan zeggen.

De tael, die ‘k ’t eerste eb eleerd was chien Ollans, maer Zwols, de tael van miej moeder, van miej vaeder en van zoo wat alle mensen, die ‘k in de eerste joeuren van miej léven te zien en te euren krege. Is ’t dan wonder da-‘k die tael graeg in eere olle? ‘k Wonne now al meer dan fieftig joeur in ’n eel andere oek van ’t land, maer ’t Zwols bin ‘k toch nog lange niet vergeten en doeur bin ‘k bliej umme, want ’t is toch zo’n ekfetieve mooie tael; ’t ef zokke mooie, zachte klanken; jö, ’t is miej vaeke of’t selde vertelseltien in ’t Zwols mooier is as in ’t Ollans

De zoon van Willem Kloeke, Gesinus Kloeke (1887-1963), viel net als de appel niet ver van de boom. Hij werd taalwetenschapper (taalgeograaf en historisch taalkundige) en hoogleraar in Leiden. Dit terzijde uiteraard.

Kloeke, W. (1931). Zwolsche sketsies. Zutphen: W.J. Thieme & Cie. 1e druk, XII, 148 pp. Omslag en rug kwetsbaar (licht beschadigd). Binnenwerk goed, geïllustreerd (Sassenpoort, Lemelerberg etc.). Meerdere opstellen (in het Zwols dialect) over schooltijd, kosthuis, scheldnamen, reizen etc.). Collectie Igor Cornelissen. € 16,50 (incl. verzending). Bel of mail ons.
september 8th, 2020 by Igor Cornelissen

De annexatie van de geschiedenis en de vrouw met de schaar in haar hand

De staking in Amsterdam en omstreken uit 1941 was, zeggen sommige geschiedschrijvers, de eerste en enige staking door niet joden tegen de vervolging van hun stad- of anders gezegd klasse genoten. Ieder jaar werd de staking herdacht. Maar door wie en hoe?

De communisten eisten de staking voor zich op. Het proletariaat had zich geweerd. Het was een sein geweest voor het nationale verzet. De gemeente Amsterdam wilde het graag algemeen houden. De communisten, jarenlang een grote factor in de gemeenteraad (met wethouders), eisten niet het alleenvertoningsrecht op, maar wel de erkenning dat hun staking was geweest.

Annet Mooij schrijft over de onsmakelijke kanten van de intriges rondom de herdenking. Een foto waarop Paul de Groot en Gerben Wagenaar samen een krans leggen is veelbetekenend. Verzetsstrijder Wagenaar werd oppositioneel binnen de CPN, geroyeerd en vervolgens weggezet als klassevijand en handlanger van de Engelse geheime dienst. Hoe moest dat nu verder? Konden ze daarna nog een krans leggen? In ieder geval niet samen. Het Amsterdamse gemeentebestuur moest daar doorheen zeilen. Of er omheen. En dan waren er nog de joden. De CPN legde het accent op de antifascistische strijd. Dat het een protest was tegen de anti-joodse maatregelen kwam op de achtergrond.

Annet Mooij beschrijft hoe iets heldhaftigs en inderdaad unieks, bij herdenkingen iets naargeestigs kreeg. Zelfs onsmakelijk. Niet in de laatste plaats doordat allerhande linksradicale groepen de herdenking wilden annexeren. Er kon, vonden ze, ook geprotesteerd worden tegen Biafra en tegen de bezettingspolitiek van Israël.

Niet voor het eerst had Henriëtte Boas (1911-2001) een afwijkende mening. Zij las de krant met de schaar in de hand en had misschien wel de potentie de Geschiedenis zelf te corrigeren. Zij was beroemd in krantenlezend Nederland, en niet alleen vanwege haar ingezonden stukken. Volgens haar was de staking een eenmalige gebeurtenis en er was geen enkel joods leven door gered. Men kon volgens haar maar beter stoppen met de herdenking. Zo barmhartig, heldhaftig en vastberaden was de houding van de Amsterdammers tijdens de rest van de bezetting nu ook weer niet geweest.

Geen vrolijke, wel nuttige lectuur. Niet alleen voor mensen die, zoals ik, wel eens meeliepen in de herdenkingsoptocht.

september 7th, 2020 by Igor Cornelissen

De straathonden in de Zwolse dichterswijk: Winnie, Ike en Stalin

Hitler en Stalin. Twee massamoordenaars. Toch lees ik de redevoeringen van de tweede nog met een zekere aangename opwinding. Ik zie mijn vader nog de vlaggetjes prikken op de kaart van Europa. Het Rode Leger rukte op naar Berlijn en dat betekende dat onze bevrijding ook dichterbij kwam. We hielden onze adem in op de Zwolse Vondelkade.

De eerste dagen na Hitlers aanval op de Sovjet Unie was Stalin van slag. Hij was, populair gezegd, de kluts kwijt, hoewel zijn spionnen hem hadden gewaarschuwd. Hij geloofde en vertrouwde ze niet. De eerste radiorede na de inval werd gehouden door Molotov, de minister van Buitenlandse Zaken die het niet-aanvalsverdrag met Ribbentrop in 1939 had ondertekend. Toen Stalin op 3 juli 1941, tien dagen na de inval van Duitsland, op de radio te horen was richtte hij zich tot: Kameraden! Burgers! Broeders en zusters! Strijders van ons leger en vloot!

Hij verheelde niet dat de toestand ernstig was. De Wehrmacht sneed als een mes door de boter. Hitler was een bloeddorstige agressor. De hele wereld kan dat nu zien. Na Stalingrad en andere overwinningen kon Stalin zich wat optimistischer tonen.

Wie nu Redevoeringen en legerorders, 1941-1945 leest (Pegasus, Amsterdam, 1946), begrijpt beter waarom 11 procent van de Nederlanders in 1946 op de communisten stemde. In Amsterdam was de CPN zelfs de grootste partij. De overwinningen van de Russen hadden overal diepe indruk gemaakt. In het boek is een krantenknipsel geplakt met een merkwaardige inhoud. Het stamt uit de laatste dagen van Stalins ziekte, pal voor zijn dood op 5 maart 1953. Volgens het bericht zouden de kerkleiders van alle geloven voor zijn zieleheil bidden. Ook de opperrabbijn van Moskou riep zijn volgelingen op om te bidden voor het herstel van de zieke Stalin. Die stierf evenwel toch, zodat zijn plannen om de joden massaal te vervolgen geen doorgang vonden.

Nog even terug naar de bevrijdingsdagen van mei 1945 aan de Zwolse Vondelkade. Er liepen ineens veel honden in de buurt rond die de naam Winnie (ter ere van Churchill) of Ike (Eisenhower) werden genoemd. Ik noemde mijn hondje Stalin en beval hem bij het uitlaten op de stoep te blijven en bij thuiskomst in zijn mand te gaan liggen. Ik had toen niet eens Stalins redevoeringen en legerorders gelezen. Dat laatste geheel terzijde.

Meer nieuwe oude boeken en meer Stalin.

september 6th, 2020 by Igor Cornelissen

Over Theodor Herzl en het exlibris van Verdenius-Bense uit Noordwolde

Er bestaat veel literatuur over de journalist Theodor Herzl (1860-1904) die vanwege het proces en de gevangenschap van de Frans joodse kapitein Alfred Dreyfus zionist werd. Met andere woorden: de joden konden assimileren wat ze wilden, ze zouden toch nooit door ‘de anderen’ worden aanvaard. Een eigen staat was de oplossing. Herzl bekeek vele plannen, o.a. een in Oost Afrika. Palestina leek hem de beste plek. En zo gebeurde het.

Theodor Herzl werd eerder begraven. In 1903 stierf hij door een hartziekte, maar op 17 augustus 1949 werd hij in Israël herbegraven. In het boekje staat een foto van die gebeurtenis met, als tweede van links, Ben Goerion Israëls eerste premier.

Wat mij echter het meeste bezig hield was het exlibris van Verdenius-Bense dat voorin het boekje is geplakt. Zoekwerk op internet bracht me nader bij Maria Verdenius-Bense (1903-1990), weduwe van Thomas H. Verdenius (1901-1945), huisarts in Noordwolde. De hervormde dokter Verdenius was de spil van het verzet in zijn woonplaats. Hij zorgde voor onderduikadressen en kende veel andere illegalen. Op 29 december 1944 werd hij, na verraad, gearresteerd en gruwelijk gemarteld. Hij gaf geen namen prijs. Toen een tweede verhoor dreigde brak hij zijn bril en sneed met het glas een slagader door. Hij wilde voorkomen dat hij bij marteling namen prijs zou geven.

In Noordwolde wordt de naam van dokter Thomas Verdenius in ere gehouden: er werd een straat naar hem vernoemd en er vindt ieder jaar een Verdenius wandeling plaats met het doel oorlog, bezetting en verzet te herdenken. Zijn vrouw Maria Bense, maatschappelijk werkster, werd na zijn dood een vriendin van de staat Israël. Dat was toen normaler dan nu. Zij was van 1946-1958 het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Steenwijk. Zij zette zich in voor de gezondheidszorg, kinderbescherming en jeugdhulpverlening.

Zo brengt Herzl ons in Noordwolde. Boeken hebben een geschiedenis. Een exlibris maakt dat duidelijk.

september 4th, 2020 by Igor Cornelissen

Alles komt samen bij het vertalen: onkunde, fatsoen en (zelf)censuur

De bundel De lage landen en de Sovjetunie heeft een gevarieerde inhoud. Architectuur, schrijvers, politiek. Heel leerzaam en boeiend vond ik de studie van Jos van Damme, ooit lector aan de universiteit van Gent. Een slavist met brede belangstelling. Hoe vertaalde men Vlaamse schrijvers in het Russisch? Alles komt bij het vertalen samen: onkunde (door gebrek aan goede woordenboeken), politieke (zelf) censuur en fatsoensnormen. Van Vestdijk wordt de zin ‘Hij was 76 en een jood.’ vertaald in ‘Hij was 76 en bankier.’ Van een andere schrijver wordt een klap ‘die aardig aankomt’ in de vertaling ‘een klap die prettig aandoet.’ Van Willem Elsschots proza werd helemaal gehakt gemaakt.

Interessant vond ik de beschrijving van de Nederlandse architecten die naar het beloofde Land trokken om daar te gaan bouwen. Mart Stam zou een openluchttheater bouwen ergens in de Oeral. Het is nooit bekend geworden waar dat was en evenmin of het ooit van de grond kwam. Het meeste bleef bij luchtkastelen.

Waarin een groot land klein, dom en misdadig kon zijn. En, helaas, bleef.

Gesigneerd door een van de schrijvers met opdracht voor Igor Cornelissen met een herinnering aan een stormachtige ontmoeting waarvan ik mij niets herinner. Was het in een cafe?

Meer nieuwe oude boeken

september 3rd, 2020 by Igor Cornelissen

Foute mensen en goede boeken & films

De filmregisseur Fritz Lang (1890-1976) is dankzij de televisie, die af en toe een klassieker van hem vertoont, nog niet vergeten. Bijvoorbeeld de film M. (1931) die gaat over de stad die een moordenaar zoekt. In de intensiteit van die zoektocht wordt de gehele onderwereld platgelegd. Of zijn films over de tijger in India of over een enge vorst die een mooi blank meisje verovert en haar tegen haar wil wil houden.

Fritz Lang begon in de jaren twintig te filmen, de beginjaren van de Weimarrepubliek waarmee het zo slecht afliep door de massa die Hitler achter zich aan kreeg. Die dreiging is volgens de kenners in de eerste films van Lang herkenbaar. Met dr. Mabuse de misdadiger die de speelzalen onveilig maakt had Lang stof voor enkele films. Het verhaal werd geschreven door de Luxemburger Norbert Jacques, zelf ook al weer een geheimzinnig mens, die een dubbelleven leidde als kleine boer/visser en journalist in Hamburg.

Als ik het me goed herinner was die Norbert Jacques een beetje fout tijdens WO II, maar dat doet niets af aan de kwaliteit van de roman Dr. Mabuse, de speler. Volgens de flaptekst overigens een vroege waarschuwing tegen het fascisme.


Méér nieuwe oude boeken in ’t Wasdom, ook de dissertatie Der Fall Norbert Jacques. Über Rang und Niedergang eines Erzählers (1880-1954). Zeldzaam. In combinatie met de roman Dr Mabuse de speler € 45,00. Bel of mail ons.

september 2nd, 2020 by Igor Cornelissen

Een psychoanalyticus over het antisemitisme

Liefst zou ik er zelf een boek over schrijven. Maar zoveel anderen hebben het al gedaan. Dit is een psychoanalytische studie, wat het volgens geleerde mensen extra waarde geeft. Of de waardering in Nederland voor de psychoanalyse nog steeds zo groot is als in de jaren zestig betwijfel ik, maar laat ik dat voor mij houden. Rus van geboorte, studeerde Rudolf Loewenstein in Zürich, Berlijn en Parijs om in New York te eindigen als voorzitter van het Internationale Psychoanalytische Genootschap. De titel van het eerste hoofdstuk is direct helder en duidelijk: Antisemitisme en geestesziekte.

Is het antisemitisme, of eenvoudiger gezegd de jodenhaat, van blijvende aard? Er staat tegen het einde van zijn boek een eenvoudige zin die eigenlijk het antwoord geeft: ‘Het spreekt vanzelf dat een kind dat geïndoctrineerd wordt met de opvatting dat de dood van Christus op de joden van nu moet worden gewroken, antisemitische trekken gaat vertonen.’

Hoe lang is het geleden dat in christelijke kerken deze opvatting uitgedragen werd? Als u het niet weet, kunnen uw buren wellicht uitkomst bieden. En nu die kerken dat niet meer verkondigen zijn er andere leerhuizen waar tegen de joden wordt gefulmineerd. Daar hebben ze de dood van Jezus niet eens bij nodig.

Het boek bevat een uitgebreide bibliografie. In een voetnoot schrijft Loewenstein over de positieve houding van de meerderheid der Fransen tijdens de bezetting tegenover de joden. Daar zet ik een groot vraagteken bij.

Meer nieuwe oude boeken bij ’t Wasdom van Cornelissen & De Jong

september 2nd, 2020 by Jaap de Jong

Tussenmens-zijn. Over Shtisel, Chaim Potok en de mens op het vlot

De prachtige Netflixserie Shtisel thematiseert de positie van de tussenmens, een wezen dat zich beweegt tussen twee extremen. Een relatief beschermd bestaan binnen de schil van de traditie waarin je de eigen marge dan wel comfortzone kiest of verzuipt in een oceaan van duizend en één mogelijkheden. Het vernieuwen van de traditie is weinigen gegeven en eiland-zijn bij stijgend water valt niet mee. Misschien kun je een schiereiland zijn, zoals Jozef Waanders betoogt in een interessant essay (op longlist Joost Zwagerman Essayprijs).

Schiereiland-zijn of tussenmens. Dat is het thema waarin de schrijver, schilder, filosoof en rabbijn zonder gemeente Chaim Potok (1929-2002) excelleert, met name in zijn vroege werk (o.a. Uitverkoren, Mijn naam is Asher Lev). In Shtisel speelt Akiva de rol van de jonge talentvolle schilder die worstelt met zijn gaven en positie. De schilder Akiva is typisch de tussenmens die de trekken vertoont van Asher in Mijn naam is Asher Lev. Een grappig detail is dat Chaim Potok zijn derde kind Akiva noemde.

Chaim Potok – die eigenlijk Herman Harold Potok heet – besloot rond 1943, na het lezen van Brideshead Revisited. The Sacred and Profane Memories of Captain Charles Ryder, schrijver te worden. Dat is tenminste wat hij vertelt aan de interviewster Connie Martinson (Martinson, 1991). Maar eerst studeerde hij filosofie om in 1965 te promoveren op een dissertatie over het rationalisme en scepticisme bij Salomon Maimon (1753-1800). Het was geen willekeurig onderwerp dat Potok koos. Ook Maimon was een tussenmens. In een interessant opstel concludeert Gideon Freudenthal dat een echte ontmoeting met Maimon productieve onzekerheid veroorzaakt. Ik citeer: “Moreover, the encouter with his philosophy – speculative and yet skeptic, sensitive to tradition and yet inter-culturally oriented, a philosophy which suffers strong tensions and paradoxes without enforcing their reconcilation may prove as thought-provocking as ever.” (Freudenthal, 2003, p. 17).

Ik herinner mij de opwinding toen ik in de jaren tachtig en negentig de boeken van Potok las. Het was de literaire evenknie van de sociologische analyses van C.S.L. Janse (Bewaar het pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden) en Jan Zwemer. Goed geschreven en spannend. Existentieel zelfs, vooral de dialogen, zoals tussen Asher en leermeester Jacob Kahn: “Begin je te begrijpen wat je jezelf gaat aandoen? Je begrijpt nu wat Picasso deed, ja? Zelfs Picasso, de heiden, moest dit doen. Af en toe is er geen andere mogelijkheid. Begrijp je me, Asjer Lev? Dit is geen speelgoed. Dit is geen kindergekrabbel op een muur. Dit is een traditie; het is zelfs een religie, Asjer Lev (…) Alleen hij die zich een traditie meester heeft gemaakt, heeft het recht om iets aan die traditie toe te voegen of om ertegen in opstand te komen. Begrijp je me, Asjer Lev?”.

Het cijfer zeven opent met een autobiografisch essay waarin Potok de metafoor van het vlot gebruikt waarmee hij de positie van de Zwischenmensch schildert: “Een Zwischenmensch te zijn betekent je tegelijkertijd overal en nergens thuis te voelen, met argwaan bekeken te worden door degenen op de oevers, wanneer je op je vlot voorbij drijft. Mijn Missisippi heeft geen monding, geen delta. Hij stroomt steeds maar verder. Wij zijn het meest menselijk wanneer we op creatieve wijze communiceren via de Hannibals die we voor onszelf maken.”

Ik ontmoette Chaim Potok op 12 november 1992 in het toenmalige boekenpaleis Broese Kemink in Utrecht waar hij mijn exemplaar van De troop-leraar signeerde. We wisselden wat woorden. Ik stotterde vooral bewondering uit. Hij keek mij wat peinzend aan en schreef na onze korte kennismaking “Best wishes, Chaim Potok.”

Gebruikte bronnen - Voor een meer volledige en klikbare lijst met geraadpleegde bronnen en databanken, zie de literatuurlijst, gemaakt met het programma BOLAS, ook een product uit 't Wasdom ;-)

Freudenthal, G. (2003). A Philosopher between Two Cultures. In G. Freudenthal (red.), Salomon Maimon: Rational Dogmatist, Empirical Skeptic (pp. 1-17). Dordrecht: Kluwer.

Martinson, C. (1991, mei). Connie Martinson Talks Books, Interview met Chaim Potok. Geraadpleegd van https://ccdl.libraries.claremont.edu/digital/collection/cmt/id/828

Potok, Chaim (1992). Mijn naam is Asher Lev. 's-Gravenhage: BZZTôH

Potok, H.H. (1965). The rationalism and skepticism of Solomon Maimon (phd thesis Graduate School of Arts and Sciences). Philadelphia: University of Pennsylvania.

University of Pennsylvania (2011). Chaim Potok papers - Ms. Coll. 730. Geraadpleegd van http://dla.library.upenn.edu/dla/ead/detail.html?id=EAD_upenn_rbml_MsColl730

Waanders, J. (2020). De mogelijkheid van een schiereiland. Geraadpleegd van https://www.nederlandseboekengids.com/20200831-jozef-waanders/

Meer nieuwe oude boeken, w.o. het werk van Chaim Potok

augustus 31st, 2020 by Igor Cornelissen

Arthur Taylor – Notes and Tones in Zwolle

Ik was amper twee jaar terug in Zwolle toen de drummer Art Taylor (1929-1995) daar kwam spelen. Hij had met alle groten gespeeld (Dizzy Gillespie, Charlie Parker, Mingus, Bud Powell). Hij woonde en werkte al enkele jaren in Europa. In zijn thuisland was geen droog brood te verdienen. Hier was het beter, maar ook geen kaviaar en tarbot. Ik kon dat zien omdat naast zijn drumstel een stapeltje boeken lag. Het door hem zelf geschreven Notes and Tones; interviews met collega’s uit de jazz. Ik kocht een exemplaar en hij zette er wat aardigs in.

Het zijn openhartige vraaggesprekken waarin de musici dat zeggen wat Taylor graag wil horen. Vaak nogal blank of wit, zoals ze vandaag zeggen. Het verhaal had ik vaker gehoord. De blanken hadden hun muziek gestolen, en witte recensenten, impresario’s en anderen verdienden dik aan hun muziek. Er valt meer over te zeggen. Bij voorbeeld over de impresario Norman Granz (blank en joods) die de mensen die hij inhuurde voor Jazz at the Philharmonic allemaal evenveel en goed betaalde. en wars van van segregatie, ja daar lijfelijk tegen optrad.

Maar ik kwam niet om met Arthur Taylor te debatteren. Ik had zijn boek nog niet gelezen. Ik kwam om te luisteren naar fijne muziek. Dat was in de Librije. Toen een galerie voor (beeldende) kunst (jazz viel daar blijkbaar ook onder), lang daarvoor een synagoge en nog weer veel later het restaurant van Jonnie Boer.

Wat Taylor die avond verdiende, weet ik niet. Honderd gulden? Dan zal de jazz stichting die hem hierheen haalde wel een subsidie gekregen hebben van de gemeente Zwolle, want meer dan zestig man kon er niet in het zaaltje. Met wie hij toen speelde, weet ik niet meer. Het valt op te zoeken op Delpher kranten. De datum was, volgens de signatuur van Taylor, 13 januari 1978. Twee jaar later ging Taylor terug naar Amerika. Europa was het blijkbaar ook niet helemaal.

Arthur Taylor (1977). Notes and Tones. Musician to Musician Interviews. Liege, Belgium: eigen beheer. 1e druk, 301 pp., excl. register. Interviews met o.a. Miles Davis, Hampton Hawes, Nina Simone, Randy Weston en 23 anderen. Met opdracht en signatuur, met krantenknipsel, (necrologie De Volkrant, 8 febr. 1995). Jazzcollectie Igor Cornelissen. € 47,50. Zeldzaam.

Meer muziekgeschiedenis en andere nieuwe oude boeken

augustus 25th, 2020 by Igor Cornelissen

To van Hille-Gaerthé en de Zwolse buxushaagjes

Veel schrijvers heeft Zwolle misschien niet opgeleverd. A. den Doolaard (1901-1994) woonde er maar even of beter: hij werd geboren in een huis aan de Rhijnvis Feithlaan als Cornelis Johannes George Spoelstra, maar woonde in Heino waar zijn vader predikant was. E.J. Potgieter (1808-1875), landelijk bekend als oprichter van De Gids, woonde er ook maar kort en het duurt wellicht nog jaren voordat er een straat of plein naar de geheel volbloed Zwollenaar Meindert Boss (1898-1937) (schrijversnaam J.K. van Eerbeek) wordt vernoemd. Een Zwollenaar die een leven lang in de Thomas à Kempisstraat 69 woonde, vlakbij de slager Walter Stern (nr. 93) die in de jaren dertig vanuit Duitsland naar Nederland vluchtte, maar dat is een ander verhaal.

De schrijfster To van Hille-Gaerthé (1881-1958) heeft wel een straat in de schrijverswijk van Zwolle (ten noorden van Wipstrik. Ze werd geboren in 1881 en schrijft heel liefelijk over haar jeugdjaren in een bevoorrecht milieu. Haar vader was huisarts en To zou trouwen met een leraar die conrector werd aan het gymnasium (Celeanum). De Zwolsche Courant nam haar stukjes met herinneringen over Zwolle graag op en ze werden verzameld en herdrukt. In haar korte verhalen, zoals in Tuintjes, is zij op haar best. Het boek werd meerder malen herdrukt bij Nijgh & Van Ditmar.

In Tuintjes – een bundel met drie verhalen – deze mooie zin over iemand die een huis met een hofje erft dat precies zo moest blijven als het was. Er stond een kruisbessen boompje met hoge blauwe riddersporen langs de kant. ‘En rondom de stamroos, pal in ‘t midden was een perkje viooltjes, omgeven door een rand van frisch-glanzende buks, als een ondoordringbaar, groen muurtje.’

Zwolle mag dan intussen onherkenbaar veranderd zijn, de buxushaagjes rukken steeds meer op. Is dat vooruitgang?

Méér nieuwe oude boeken

augustus 19th, 2020 by Jaap de Jong

Steden van Pandora. Drie vertellingen – Paul Gellings

In de serie signalementen & Zwolse schrijvers aandacht voor Paul Gellings die een nieuwe bundel publiceerde bij uitgeverij Passage (Groningen, 2020): Steden van Pandora. Drie vertellingen. Twee verhalen zijn eerder gepubliceerd, maar nu samen met een derde vertelling opgenomen in een drieluik.

Paul Gellings – oud-docent aan de Thorbecke Scholengemeenschap, dichter, schrijver en vertaler – is in Zwolle geen onbekende. In de jaren tachtig en negentig bezocht hij het Zwolse literair café In de Sinnepoppen, een zeer geheim en samenzwerend genootschap van Zwolse schrijvers & vereerders van Dionysius, maar over dat laatste weet niemand het fijne. Bijna niemand en het ook is goed dat dit deksel van Pandora dicht blijft, opdat ons hoop en nieuwsgierigheid restere. Het literair café ging ter ziele, maar verdient – natuurlijk in alle beslotenheid – opnieuw te worden opgericht. Dit terzijde.

De opgenomen verhalen van Gellings spelen in een Groningse stadswijk en twee steden: Beijum, Manchester en Enschede, het Enschede waar de vuurwerkramp op 13 mei 2000 een enorm stuk braakliggend land braakte: “een vlakte in de stad waar een wonderlijke stilte hangt, iets wat zijn adem inhoudt, al waait het er, maar de wind maakt het nog stiller.” schrijft Paul Gellings. Inderdaad, goede luisteraars horen het ruisen van een zachte stilte en scherpe kijkers zien meer dan braakliggend braakland.

Naar aanleiding van: Paul Gellings (2020). Steden van Pandora. Drie vertellingen. Groningen: Passage. Nieuw. Gesigneerd door de auteur, 192 pp. € 17.90 (excl. verzendkosten). Bel of mail ons.

 

augustus 18th, 2020 by Jaap de Jong

’n Omgevallen boekenkast, netjes opgeborgen in bookmanager

Toen de boekenkast van Hans van Straten (1923-2004) op een koude, maar gelukkige nacht omver werd geworpen, dwarrelden er honderden vellen met aantekeningen in zijn kamer rond. Het waren papiertjes met grappen, herinneringen, dagboekfragmenten en aforismen. Dit alles was voor hem aanleiding tot De omgevallen boekenkast (Amsterdam, 1987), dat in de Privé-domeinreeks verscheen.

Het is een amusante collectie die een portret schetst van de lezer, verzamelaar en boekenliefhebber Van Straten. Het bracht mij op het idee dat ik nu uitvoer: ik breng mijn ganse boekenbezit in kaart. Ieder boek dat ik bezit of aanschaf wordt betast, bevoeld, op waarde geschat en beschreven. Al mijn bedrukt papier in een database.

Afscheid nemen van een boek is minder erg als er ergens in het digitale heelal een volstrekt unieke collectie bewaard blijft, een verzameling waar je naam op past. Die Platoonse kijk op de boekverzameling vergemakkelijkt de verkoop: het concreet aangeboden exemplaar is slechts een grotexemplaar. Nadeel is dat ik nog gemakkelijker boeken koop dan ik al deed. Mijn boekenkast raakt maar niet leeg! Het blijft aanmodderen in dit ondermaanse.

Mocht ook u een interessante collectie in kaart willen brengen en/of verkopen. Wij doen dat graag in overleg met u. En leveren er bovendien een geschreven biografisch portret bij: van u of de erflater & boekenliefhebber. Dat deden wij eerder (zie interviews).

Hieronder twee voorbeelden van bewaard gebleven collecties in hun samenhang.

De openbare boekencollecties van de theoloog en schrijver Wessel ten Boom en die van de schrijver & journalist Igor Cornelissen. En het overzicht van alle openbare collecties binnen bookmanager.

Vragen? Neem contact met ons op.

augustus 12th, 2020 by Jaap de Jong

Igor Cornelissen signeert a.s. vrijdagmiddag in ’t Wasdom: online

Zojuist kwam de boeklading binnen. Een volle doos met de memoires van Igor Cornelissen. Afgelopen mei 85 jaar geworden, maar nog niet lang niet moe: Mijn opa rookte ook een pijp. Joodse wortels en ander (on)gemak is de titel. Opgelucht, want natuurlijk is het spannend of de boeken op tijd zouden arriveren.

Het is een mooi boek geworden met grootse verhalen: over het onderzoek van Igor Cornelissen naar het doen en laten van de arts-psychiater Hans Grelinger die sympathiseerde met het communisme, over de ontmoeting met ds. C. Hogchem, de predikant van de Genemuidense gereformeerde gemeente – Igor mag inmiddels Cees zeggen – maar ook over de bezoeken van rabbijn Samuel Spiero, die in het hele land langs afgedwaalde joden gaat. En natuurlijk over de tentoonstelling over het werk van de kunstcritica Mathilde Visser die de Fundatie & Ralph Keuning nog in portefeuille heeft. Het houdt niet op.

A.s. vrijdag, 14 augustus, is er van 15.00-16.00 een online signeersessie in ’t Wasdom, het antiquariaat van Cornelissen & De Jong. Het boek wordt a.s. vrijdagmiddag door Igor Cornelissen genummerd en gesigneerd en gaat diezelfde dag op de post. Vergeet niet om eerst het boek bij ons te bestellen (€ 24,50, gratis verzending).

Igor Cornelissen vertelt tijdens de digitale bijeenkomst kort iets over zijn nieuwste boek en er is gelegenheid tot het stellen van vragen. We maken contact via het programma Zoom. Heeft u géén Zoom op uw computer? Klik dan vrijdag op deze link en vul daarna de meeting ID en de passcode in (zie hieronder).

Online signeersessie in ’t Wasdom op vrijdagmiddag (14 augustus, 15.00-16.00, via Zoom): Meeting ID: 772 6932 6979 / Passcode: rF3Sw6

Is dit alles omslachtig? Bestel dan het boek en mail ons met verzoek tot signeren + evt. opdracht. Mail: wasdom@cornelissenendejong.nl

Het is zoals de oudvader Reve zei. Uiteindelijk komt alles goed en als het nog niet goed is dan is het einde er nog niet. Ik wens u veel moois vandaag en een goede lunch. Als het kan met een lekkere kop kippensoep en als het mag met spekjes erbij. Tot vrijdagmiddag!

augustus 12th, 2020 by Igor Cornelissen

Opkrabbelen

Hij had zijn magnum opus voltooid. Al die dikke delen stonden in  heel veel huizen op de boekenplank. Hij wilde Nederland leren herdenken en beschrijven wat er in die vijf jaren was gebeurd. Hij was in mei 1940 op tijd naar Engeland gevlucht. Zijn tweelingbroer, zusje en ouders waren vermoord. Hij was nu 75 en had een schitterende loopbaan achter de rug. Veel succes. Hij had vier operaties, o.a. hart en prostaat, achter de rug. Glorieuze terugkomt.  Er was nog werk genoeg. De bezetting zou opnieuw worden uitgezonden, aangepast, met hem: Loe de Jong.

Ineens viel hij weg. Er was iets in zijn hersenen geknapt. Afasie.

In Opkrabbelen beschrijft De Jong kort en ingetogen de oorlog die hij nu in zijn eentje, maar met hulp van een begripvolle en zeer geduldige logopediste, moest voeren om zijn spraakvermogen terug te krijgen. Een moeizame strijd met al die moeilijke letters en woorden. Het lukte hem. De Jong was altijd al een uiterst gedisciplineerde doorzetter. Dat maakte hij in dit boekje, een nauwkeurige reconstructie, duidelijk. Toen ik hem na zijn genezing ontmoette en sprak, merkte ik niets van zijn tijdelijke uitschakeling.

Jong, L. de (1990). Opkrabbelen. Met een nawoord van prof. dr. B.J. Ansink [over afasie].  's-Gravenhage: SDU. Uit de collectie Igor Cornelissen, 94 pp. Gebonden in linnen met stofomslag. Goed. € 12,00, (incl. verzendkosten)

augustus 11th, 2020 by Igor Cornelissen

Lust for life – Salvador Hertog

Salvador Hertog (1901-1989) is de meest avontuurlijke en levenslustige schrijver die ik ooit sprak. Het gegeven dat hij als jood werd geboren in Maastricht maakte hem anders dan iedereen. Met een zo grote belangstelling voor de wereld dat hij de wereld wilde bereizen. Hij was zeeman en kok. Woonde in Frankrijk en voor de oorlog (hoe en waarom weet ik helaas niet) in Finland. Hij sprak de taal en heeft nog uit het Fins vertaald. Een van de lastigste talen van Europa. Het schijnt dat hij de Finse componist Jean Sibelius heeft geïnterviewd.

Hij zat tijdens de oorlog in het verzet, was links, zonder communist te zijn. Na de bevrijding vroeg men hem te komen werken bij het Bureau Nationale Veiligheid, een voorloper van de BVD. Daarover ging mijn gesprek met Salvador Hertog die heel wat wist te vertellen over de Duitse oorlogsmisdadigers die hij aan de tand voelde, maar ook over de tegenstellingen binnen het BNV die tot enorme conflicten hebben geleid. Dat BNV was geen blijvertje. Salvador Hertog gingen schrijven en bij De Bezige Bij, ontstaan in de illegaliteit, kwamen zijn boekjes uit. Zijn werk werd geprezen, maar bestsellers kwamen er niet uit zijn bedrijvige handen. Hij trouwde (of hertrouwde) met een veertig jaar jongere vrouw die hij vreugdevol drie kinderen schonk. Tot op hoge leeftijd had hij plezier in het leven. Jan Willem Holsbergen schrijft in de flaptekst terecht dat zijn verhalen ver af staan van ons Nederlands provincialisme. ‘Hertog zou een Sade kunnen zijn, indien de vrouw hem niet te lief was.’ Een nadenkertje.

Ik zou graag Hertogs levensverhaal willen lezen, uiteraard inclusief zijn Finse avonturen. Het zal er wel niet van komen. Hans van Mierlo is nog maar net dood, maar die heeft al wel zijn biograaf. Maar dit terzijde.

Op de DBNL is een interessant biografisch interview van Jules Dister (met Salvador Hertog) beschikbaar. 

Naar aanleiding van: Salvador Hertog (1965). De rode deken. Verhalen Amsterdam: De Bezige Bij. Literaire pocket. Omslag: Karel Beunis, pp. 149. Gesigneerd door Salvador Hertog. (Nog) niet te koop
augustus 10th, 2020 by Igor Cornelissen

Verraad, lafheid en bedrog. Intriges rondom de tsaar

Wil Poetin een nieuwe Stalin zijn of trekt hij zich omhoog aan de in Rusland nog altijd vereerde tsaar? De Oostenrijkse slaviste Elisabeth Heresch dook in de archieven en reconstrueerde het leven van de laatste tsaar Nikolaas II en diens Duitsgezinde vrouw en hun kinderen. De goudroebel was tijdens hun bewind een van de veiligste valuta ter wereld. Ook vanuit Nederland werd belegd in aandelen ‘Russische spoorwegen’. Dat stortte allemaal ineen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Romanovs werden ten val gebracht tijdens de Maartrevolutie en later onder de bolsjewiki afgeslacht. Heresch reconstrueerde de intriges nauwgezet. We lezen opnieuw, of voor de eerste keer, over de complotten door en tegen de enge monnik Raspoetin die invloed aan het hof kreeg omdat hij genezende kracht leek te hebben over de aan een bloederziekte lijdende zoon van de tsaar.

Na lezing weten we ook hoe het moordcommando eruit zag dat de opdracht kreeg de keizerlijke familie te vermoorden. Heresch maakte een fout: de Hongaarse Imre Nagy die deel uitmaakte van dat commando was niet de man die in 1956 de geschiedenis inging als de vrijheidslievende communiste die Hongarije wilde losweken uit het Warschaupact. Bij verschijning van het boek in 1992 is veel aandacht besteed aan die fout. Vrij vertaald is Imre Nagy zoiets als Willem de Groot. Veel Hongaren heten zo.

Boeiend vond ik de passages over graaf Witte, ooit minister van Financiën die veel deed aan de modernisering van Rusland. Hij was een fel tegenstander van Ruslands deelneming aan de Eerste Wereldoorlog. Moest Rusland nog groter worden? Onzin. In Siberië, Toerkestan en de Kaukasus waren nog genoeg gebieden die niet eens ontsloten waren. De hele oorlog was waanzin, meende Witte die Nederlands-Duitse voorouders had. Maar naar graaf Witte werd in 1914 niet meer geluisterd. De Balkan is geen oorlog waard, had hij in 1908 al gezegd. Ik zou wel eens een biografie over graaf Witte willen lezen.

Meer biografieën

augustus 10th, 2020 by Igor Cornelissen

Hermine Heijermans, kamertjeszonde en andere roddels uit de grachtengordels

Hermine Heijermans (1902-1983) schreef een buitengewoon aardig en warm boekje met herinneringen aan haar vader, de grote (ik schrijf liefst ongeremd grootste) Nederlandse toneelschrijver.  Ook andere familieleden worden geportretteerd, zoals haar Ida de Roode-Heijermans, een begaafd schilderes.

Curieus is wat ze verteld over Bernard Canter, vriend van haar vader. Heijermans zat weer eens in geldnood en was vast van plan met zijn (tweede) vrouw een einde aan hun leven te maken. Net op tijd kwam Canter binnen met veertig gulden. De suïcide ging niet door. Toch kregen de twee later ruzie. Canter had een boekje geschreven Een visser ter haringvangst. Kort daarop verscheen van Herman Heijermans een sterk gelijkend toneelstuk Op hoop van zegen, een stuk dat nog altijd wordt gespeeld, al gebeurt dat soms, tot mijn grote ergernis, in moderne setting (met mobieltjes enzo). Het is me een gruwel. Je laat de mensen die een stuk van Tsjechov spelen toch ook geen commentaar geven een op televisieprogramma dat ze net hebben gezien?

In ieder geval ontkende Heijermans dat er sprake was van plagiaat, maar het gebeuren bleef Bernard Canter steken. Ik heb voor Vrij Nederland nog eens een groot stuk over Canter geschreven. Het onderwerp was me aangereikt door Jaap Meijer (de vader van Ischa, dat moet er helaas bij). Canter is totaal vergeten al schreef hij een geweldige roman Kalverstraat over de elkaar dood concurrerende middenstanders in die straat rond de (vorige) eeuwwisseling.

Hermine Heijermans heb ik ontmoet en gesproken. Ze vertelde me hoe ze de oorlog was doorgekomen als waarzegster op de Zeedijk. Maar toen ze me openhartig begon in te lichten over haar vele erotische avonturen haakte ik af. Laten we zeggen dat het leeftijdsverschil tussen ons te groot was. Hermine was een goed mens. Is het ook allemaal waar wat ze vertelt? Volgens haar werd Kamertjeszonde, een andere klassieker van Heijermans, door veertig uitgevers geweigerd. Hoe kwam ze aan dat getal? Het geeft in ieder geval hoop voor jonge schrijvers die herhaaldelijk op afwijzing stuiten. Het dagboek van Anne Frank is ook enige malen door bekende uitgevers geweigerd. Op hoop van zegen dus. Tot veertig keer toe en ook bij de vijftigste weigering niet loslaten.

Heijermans en andere oude nieuwe boeken

augustus 8th, 2020 by Jaap de Jong

Een wulps testament in de notariskluis. Over Belcampo, de zoon van de notaris

Als jongen van zestien las ik Het olografisch testament van Belcampo, pseudoniem van Herman Pieter Schönfeld Wichers (1902-1990). Het is een fantastisch verhaal dat gaat over notaris Van Dalen. Hij krijgt van een erflater de opdracht het door hem opgemaakte testament in zijn kluis te bewaren. Dat testament is geen papieren document, maar staat getatoeëerd op het lichaam van een verleidelijke vrouw, gehuwd met de erflater en belust op zijn geld. In de voetnoten bij dat verhaal staan geleerde juridische verwijzingen. De bepalingen zijn helder als glas en er is geen ontkomen aan voor notaris van Dalen; een levend en wulps testament in zijn kluis. Hoe gaat dat aflopen? Van het verhaal is een hoorspel gemaakt, waarvan hier een fragment is te beluisteren. Net zomin als dat gebeurt in het fragment verklap ook ik de afloop niet. Het is als het laatste snoepje en daarvan laat je niet proeven. De smaak zal zich ten volle openbaren bij het lezen van de tekst zelf. Geleidelijk. Snuif de geur op. Die is beter nog dan pepermunt. Het olografische testament is tot op de dag van vandaag populair, met name bij rechtenstudenten in Groningen en elders.

Vanaf het lezen van Het olografisch testament was ik verslaafd aan de verhalen van Belcampo en die verslaving geldt dus ook Het grote gebeuren. Het verhaal dat beschrijft hoe het de Rijssense inwoners verging op de dag des oordeels (VPRO & Jaap Drupsteen, 1975). In een eerste versie werden de Rijssenaren bij naam en toenaam genoemd. De vader van Belcampo, de Rijssense notaris J.G. Schönfeld Wichers (1887-1937), was “not amused” en vertelde zijn zoon de namen te schrappen, zeker die van de verdoemden. Een notaris heeft immers ook een winkel. Dat schrappen gebeurde. Met zwarte inkt. Herman Pieter Schönfeld Wicher gedroeg zich als de goede zoon.

Tot op zijn sterfdag liep Herman Pieters (Belcampo) volgens de overlijdensadvertentie in de NRC rond met een “van verbazing open mond”, maar op vrijdagmiddag 5 januari 1990 was het de beurt aan de Rijssenaren. Die keken zeer verbaasd op toen de doodskist van Belcampo naar oud-Twenste gewoonte in een ouderwetse boerenkar naar de Oude Begraafplaats aan de Lentfersweg werd vervoerd (zie foto). Belcampo keerde immers terug uit Groningen. Of hij als een verloren zoon werd thuisgebracht laat ik in het midden. Wel kreeg hij een plek naast zijn vader, de Rijssense notaris, die in het najaar van 1937 was overleden. Naast elkaar liggen ze nu, een beetje in de marge van het kerkhof (links aan het einde vanaf de hoofdingang), maar in de schaduw van een Amerikaanse eik. Om het graf van Belcampo staat een gietijzeren hekje, een detail dat mijn gevatte schoonmoeder gebruikte om snel het graf te kunnen vinden. Niet iedereen heeft immers een gietijzeren hek. Eerder kon een buurtbewoner mij de plek niet aanwijzen waar de Grote Schrijver ligt en er is zelfs geen bord dat aan zijn bestaan herinnert. Het is zoals een psalm zegt: men kent en vindt zijn standplaats zelfs niet meer. Nog weer eerder had een Rijssenaar mij het andere Rijssense kerkhof aangewezen als de plaats waar Belcampo zou liggen. Zoiets als een rechtgeaarde Nederlander na de oorlog deed als een Duitser hen de weg vroeg.

Op de grafsteen staat alleen de naam Belcampo en zijn geboorte- en sterftejaar. Nog kaler dan grafstenen van andere Rijssenaren die – anders dan veel zware protestanten elders in het land – nauwelijks bijbelteksten plaatsen of anderszins getuigend zijn. In Overijssel, of in elk geval in Rijssen, wordt er na de dood niet meer gepreekt en blijft dat wat er wel toe doet toch ongezegd. Het is zoals een groot filosoof schreef: “wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen”. Waren alle inwoners van Nederland zoals die uit Overijssel, maar dit uiteraard terzijde.

augustus 7th, 2020 by Jaap de Jong

“Karel van ’n Notoaris oet Riessen”, broer van Belcampo

Woensdag wandelde ik met de geliefde door het Rijssense Schwarzwald op zoek naar de gebroeders Schönfeld Wichers. Of beter: speurend naar de materiële overblijfsels van de schrijvers Karel Diederik (1901-1993) en Herman Pieter (1902-1990). Dat viel niet mee. Uiteindelijk vonden we diep in het bos de resten van het paradijs. Daar voltooide Karel Diederik Schönfeld Wichers in 1959 zijn Woordenboek van het Rijssens dialect. “Karels huusken”, zo lezen we. Het ziet er vervallen uit. De ramen zijn kapotgeslagen en dichtgemaakt met houten planken. Er is geen inkijk & doorkijk mogelijk.

Karel groeide samen met zijn broer Herman op aan de Grotestraat 9 in Rijssen als zonen van notaris J.G. Schönfeld Wichers (1887-1937). Karel was nog maar net klaar met de studie notarieel recht en letterlijk op weg om als notaris te worden beëdigd toen hij als Saulus het licht zag en op zijn schreden terugkeerde naar huis. Daar wachten zijn kameraden om de beëdiging te vieren. Karel had zich echter bedacht, wilde zijn vrijheid houden en liever kandidaat-notaris blijven. Ik vermoed dat er nochtans wijn is gedronken bij zijn terugkeer, want Karel hield van het glas als ook van de bodem van de fles: ad fundum.

Tot op de dag van vandaag staat Karel Diederik in Rijssen bekend als “Karel van ’n Notoaris”. Broer Herman gebruikte de Italiaanse vertaling van “Schönfeld” – Belcampo – als zijn pseudoniem. Hij is in Rijssen nog steeds berucht als de schrijver van Het grote gebeuren, het verhaal dat beschrijft hoe het Rijssen vergaat op de dag des oordeels (VPRO & Jaap Drupsteen, 1975). Toch is het Belcampo – die zijn werkende leven grotendeels in Groningen doorbracht – en niet Karel die, naast zijn vader onder de schaduw van een Amerikaanse eik, op de oude begraafplaats van Rijssen begraven ligt. Hoe wij hen daar vonden? Dat is een ander verhaal.

Net als Herman doorkruiste ook Karel het vooroorlogse Europa. Na de oorlog ontwierp Karel de eerste camper (“Kueklkoare”, zie foto), een houten opbouw op het onderstel van een kleine Renault-vrachtwagen, en reisde vanaf 1955 tot in de jaren zeventig met de Rijssense jeugd door Europa. Karel werkte weliswaar als kandidaat-notaris op kantoor, maar had het ouderlijk huis aan de Grotestraat verlaten en woonde voor de rest van zijn lange leven in “Karels huusken”, diep in het bos aan het Rijssenseveld. Daar kwam ook zijn broer Herman met enige regelmaat langs.

Intussen werd er door Karel hard gewerkt aan de vastlegging van het Twents. Na het Woordenboek van het Rijssens dialect kwam in 1979 het Twents-Nederlandse woordenboek uit. In maart 2019 is dit woordenboek opnieuw uitgegeven. Het door Karel Schönfeld Wichers samengestelde corpus is een belangrijk onderdeel van de Twentse Taalbank.

De Keuklkoare rijdt naar verluidt nog steeds en is in particuliere handen. Ik heb hem nog niet weergezien. Graag zou ik er een ritje mee maken, maar dit terzijde. En de verhalen van Belcampo kunnen we nog steeds lezen.

Bronnen

  • Fotomateriaal – eigen foto & databank Erfgoed Rijssen-Holten. Zoektermen: Keukelkoare, Wichers
  • Databank Wie is Wie in Overijssel. Zoekterm: Schönfeld-Wichers
augustus 7th, 2020 by Igor Cornelissen

Zwarte dauw: Genemuiden revisited

De voorouders van Rachel Visscher kwamen uit Genemuiden waar de Bijbel nog wordt gelezen en van kaft tot kaft voor waar wordt aangemerkt. In 2011 kwam haar boek Zwarte dauw uit waarin ze haar indrukken over die strenge gemeente beschreef. Het veroorzaakte veel kwaadheid (of woede?) in  Genemuiden. Ze had zich voorgedaan als een objectief antropologe en op die wijze toegang gekregen tot ernstige ouderlingen en andere leden van de Gereformeerde Gemeente. Ook ds. Hogchem had haar ontvangen. Gelovig, maar wellicht ook wat goedgelovig. Had Rachel misschien een rekening te vereffenen? Haar grootvader was een van de weinige NSB’ers in het plaatsje geweest en was na 1945 uit Genemuiden vertrokken. Dat stond in geen enkele recensie. Rachel Visscher heeft de gelovigen zeer negatief neergezet: linkerogen trillen, ouderdomsvlekken worden zichtbaar en gastheren loeren. Geen prettige gemeente. Het Reformatorisch Dagblad plaatste een beheerste, maar negatieve recensie.

Ik bezocht Genemuiden enkele keren en sprak met ds. C. Hogchem over allerhande zaken. Het staat allemaal in mijn nieuwste boek Mijn opa rookt ook een pijp dat afgelopen week verscheen. Ik kon mij goed vinden in de recensie van het RD over Zwarte Dauw: vooringenomen.

En als je in Genemuiden in de kerk(en) niets te zoeken hebt: Er is een tapijtmuseum dat veel interessanter is dan de naam vermoedt en er is een Chinees restaurant dat kwaliteit biedt en gastvrijheid. In de kerk zingen ze er met boventonen, al bijna een cultureel werelderfgoed. Hoe dat klinkt, wil ik nog wel eens horen. Voor ik het vergeet: er zijn twee café’s, maar die zijn meen ik op zondag dicht. De Chinees is altijd open. Daar schenken ze ook.

Koop de waarheid en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid en tucht en verstand, schreef Salomo: Zwarte Dauw of Mijn opa rookt ook een pijp? U mag kiezen, maar eet er in elk geval een goede kop soep bij, als het kan met spekjes.

augustus 7th, 2020 by Igor Cornelissen

Grete Weil en tramhalte Beethovenstraat

Grete Weil (1906-1999) vluchtte in 1935 naar Nederland. Haar man, Edgar Weil, was al vanaf 1933 in Amsterdam.  In 1937 ging Grete in de Beethovenstraat wonen waar ze een jaar later een fotozaak overnam (Beethovenstraat 48). In die Amsterdamse straat en in de straten er omheen woonden veel Duitse vluchtelingen. In de ogen van de Nederlanders waren ze nogal hooghartig. Het Duitse eten dat ze gewend waren was beter. Nogal wat winkels kwamen er. Met betere waren. De Beethovenstraat heeft vele tragedies gekend en de straat ligt vol met sporen van de oorlog. De tramhalte, vlakbij de Albert Heijn, is de tramhalte waar in de oorlog 18.000 mensen met harde hand op de tram werden gezet op weg naar de concentratiekampen waar vaak de dood volgde. Het boekomslag van Grete Weil zegt meer dan duizend woorden.

Grete Weil kreeg in de oorlog een baantje bij de Joodse Raad wat haar een zekere bescherming bood. Tot ze in 1943 moest onderduiken. Met een aantal boeken had ze succes. Kort na de oorlog keerde ze terug naar Duitsland. Haar man was in 1941 vermoord in Mauthausen. Ze hertrouwde in 1960. Anke Manschot, die haar in München voor Opzij interviewde, vroeg haar wat de voornaamste reden was dat ze naar Duitsland was teruggegaan. “De taal”, was het antwoord. Daar hoorde natuurlijk de cultuur bij. Tramhalte Beethovenstraat werd vertaald door Willy Wielek-Berg die zelf met een joodse vluchteling (de journalist Heinz Wielek) was getrouwd. Zij kende het milieu en de mensen.

In een van de verhalen noemt Grete Weil de Amsterdamse Zeedijk ‘een matrozenstraat’. Het moet al tientallen jaren geleden zijn dat er een matroos werd gesignaleerd. Ik heb er de café’s nog gekend (alleen van buiten) waar op het raam stond dat binnen Deens, Noors of Zweeds werd gesproken. Dat overal Engels werd gesproken, was  vanzelfsprekend. Het publiek bestaat nu voor 80 percent uit toeristen al heb ik er wel eens Amsterdammers in een café gesproken, wonend in Almere of Purmerend, die uit heimwee één dag in de week daar een biertje gingen drinken. Grete Weil had kennelijk geen last van heimwee.

Ik heb op diezelfde Zeedijk ooit een café bezocht dat door een oude Spanjaard werd gedreven. De naam was, zo meen ik, De stad Valencia. Jonge Nederlandse dichters en schrijvers hielden er eens in de maand een bijeenkomst. Maar dit alles heeft al helemaal niets meer met Grete Weil te maken, noch ook met de Beethovenstraat. Het is waarachtig een terzijde.

augustus 6th, 2020 by Jaap de Jong

Ritselingen van nieuw leven

“Ritselingen van nieuw leven”. Kent u die uitdrukking? Ik moest er aan denken toen ik de interesse van Igor Cornelissen opmerkte. De belangstelling in de dichter en de dominee: Achterberg en Doornenbal. Om ook wat indruk te maken citeerde ik ooit een paar gedichten van Achterberg achter elkaar. Maar niet nadat Igor even tevoren de gehele Faust al uit het hoofd had opgezegd. Vanaf dat moment ging het over de dominee, de dichter en de frik. En het vlees van de Oenese slager.

We deden dat vaker. Praten over dichters, dominees en denkers. In de Hete Brij of in de studeerkamer. Zingend ook: Igor de Internationele – wij hebben wapenen om hen te raken / Die dorstig schijnen naar ons bloed – en ik de tweeënveertigste psalm. Immers, eenmaal aangeraakt door begeerte ontkomt men niet aan de jacht.

In Oene kent iedereen de slager, maar ook de dominee. Doornenbal spreekt er nog steeds, ook al tuiniert hij al decennia lang in het hemels paradijs. Igor las alles van Doornenbal wat er was te krijgen: de biografie van Bart Jan Spruyt, Jeannette Donkersteeg – mooie bevindelijke naam trouwens – en de biografie van Doornenbal over Wulfert Floor. Het kon niet op. Igor at mijn ganse bevindelijke boekenkast leeg en het spijt hem nog steeds dat deel V van zijn memoires al gedrukt was, terwijl het proefschrift en de preken van dr. C. Steenblok niet gelezen, noch verwerkt zijn.

Ritselingen van nieuw leven. Kent u dat?

Het begon allemaal na het interview in Wapenveld. Igor kreeg de uitnodiging van ds. C. Hogchem voor een gesprek van man tot man. De predikant C. Hoghem had het interview uit Wapenveld gelezen en minstens een passage was hem bijgebleven: “Op een dag – dat zit nog in het vat – ga ik naar Genemuiden en wil ik het weten van een predikant van de grootste kerk: de Gereformeerde Gemeente. Of er nog meer is dan nood aan parkeerplaatsen en wat die nood dan is?”

Ik bracht Igor naar Hogchem in Genemuiden, maar weet niet wat besproken werd. Wel dat het over meer ging dan over nood aan parkeerplaatsen bij de Ger. Gemeente. En, zo weet ik uit betrouwbare bron, aan het gesprek hield Igor een wens over: signeren bij een boekhandel in Genemuiden. Signeren dus voor de lezers, al is het maar voor één lezer. Zoiets moet toch te regelen zijn. En bovendien: er zal toch wel meer dan één rechtvaardige zijn in het Genemuiden van Hocghem? Ik vraag maar.

Inmiddels is Waanders goed voorzien van boeken, zo zag ik vanmiddag. Nu Genemuiden nog. Mocht u t.z.t. niet naar Genemuiden kunnen gaan, dan kunt u ook bij het antiquariaat Cornelissen [sic] & De Jong bestellen en ontvangt u een genummerd en gesigneerd exemplaar. Dit terzijde natuurlijk

augustus 6th, 2020 by Jaap de Jong

De memoires van de oudste antiquaar van Overijssel

Igor Cornelissen, geen onbekende binnen de Nederlandse journalistiek en inmiddels 85 jaar, blijft zich verwonderen en is altijd belangstellend. Hij doet daarvan  verslag in zijn memoires: Mijn opa rookte ook een pijp. Joodse wortels en ander (on)gemak. Met gevoel voor anekdotiek beschrijft hij boeiende en zonderlinge figuren die zijn levenspad kruisten.

Een zoektocht naar de zenuwarts/spion Hans Grelinger wordt afgewisseld met bezoeken aan Dalfsen, Berlijn en Lissabon, al dan niet aan de toog. Cornelissen onthult wat het geheim is van het bijna verdwenen joods Zwolle, vertelt verhalen en deelt impressies over spraakmakend Zwolle. Bovendien gaat hij in op zijn nieuwste bezigheid: het verkopen van boeken bij antiquariaat ’t Wasdom van Cornelissen & De Jong.

Cornelissen, die schreef voor Het Vrije Volk, Het Parool en het weekblad Vrij Nederland (1962-1996) schetst van zijn geboortestad Zwolle een ander beeld dan bestuurders gewoonlijk doen; het Manhattan aan de IJssel is Igor onbekend. Niet voor niets weigerde hij de fel begeerde Bartjensprijs….

augustus 6th, 2020 by Igor Cornelissen

De buitenissigheden van Jan Greshoff

Jan Greshoff (1888-1971) was dichter en criticus. Voor de oorlog een man met gezag. Hij schreef voor kranten en was o.a. kunstredacteur van De Telegraaf, een heel andere krant toen dan nu.

In een van zijn essays karakteriseert hij één van zijn afwijkingen die tegelijkertijd zijn normaliteit onderstreept: “mijn voorliefde voor rariteiten, voor buitenissigheden en buitensporigheden: toestellen die niemand weet te behandelen, voorwerpen waarvan geen levend mensenkind het nut bevroedt, heeft mij ten allen tijde ook belangstelling bijgebracht voor boeken, welke een rechtschapen lezer niet ter hand zal nemen”.

Naast essayist was Greshoff ook dichter. Ik denk niet dat zijn gedichten nog gelezen worden, maar zijn meningen als criticus blijven interessant. Hij was de man die Willem Elsschot pousseerde. Niet voor niets droeg Elsschot zijn boek Kaas aan hem op. Greshoff woonde vele jaren in Brussel en was bevriend met de dichter J.C. Bloem en Slauerhoff. Al voor de oorlog verhuisde hij naar Zuid-Afrika. Daar stierf hij in 1971 in Kaapstad.

In Rariteiten staat een buitengewoon amusant stuk over de Belgische schilder Edgar Tytgat (’t essay Kinderen), een expressionist die ook boekomslagen maakte. Tytgat was een Vlaming met afschuw voor platheid, een unieke eenling. De man was meer dan een talent, hij was een karakter, schrijft Greshoff. In De Fundatie, hier in Zwolle, hebben ze een paar werken van Tytgat. Misschien moeten ze deze grootheid uit België eens naar Zwolle halen.

Greshoffs erudiete bespiegelingen (ook over journalisten van toen) konden niet meer in Nederland verschijnen. Wel in het nog niet door de Japanners bezette Batavia, dat nu ook al weer jaren anders heet. Rariteiten is opgedragen aan de dichter Leo Vroman. Men kende elkaar. Misschien waren er toen wel minder schrijvers.

Meer nieuwe oude boeken

augustus 5th, 2020 by Igor Cornelissen

Een ander tragisch leven: Ralph Springer (1886-1942)

Ralph Springer (1886-1942) kan de meest opmerkelijke en tragische vooroorlogse schrijver worden genoemd. Hij was een joodse loodgieter, op zich al een unicum, die debuteerde in het marxistische tijdschrift De Nieuwe Stem waarvan Henriette Roland Holst redactrice was. In 1917 kwam zijn eerste boek uit: De gezellige staking. Optimistisch-realistische roman. Wie hem bij De Nieuwe Stem binnenbracht is onbekend, maar de uitgever Willy Brusse waarschuwde al direct tegen hem: de man deugt niet.

Dat bleek al snel toen van Springer in 1931 een vuistdik boek Om de macht verscheen waarin de ‘bonzen’ van de SDAP en de moderne vakbeweging werden afgebrand. Oudegeest, Troelstra, Albarda… allemaal oplichters en bedriegers. In het fascistische blad De Bezem, redacteur Jan Baars, verscheen een lovende recensie. Volgens de jonge Garmt Stuiveling was het een schandalig slecht boek. Springer voelde zich bij de fascisten thuis. Mussolini was een groot mens.

In de oorlog werd Springer, hoewel gemengd gehuwd, opgeroepen om te gaan graven. Hij meldde zich en werd doorgestuurd naar Auschwitz waar hij in 1942 de dood vond. Zijn weduwe Janna Antje van der Wal herbergde onderduikers, werd verraden en zat een jaar vast in Vught. Ralph Springer behoort tot de vergeten schrijvers, maar zijn werk is grotendeels gedigitaliseerd. Dat laatste geldt (nog) niet voor zijn, toch wel wat kritische, analyse van het anti-semitisme en de toen omgaande rassentheorieën.

Naar aanleiding van: Ralph Springer (1928). Het wondere avontuur van den heer Herman Lobbes. Teunmeubelenfabrikant. Amsterdam: Nederlandsche Uitgevers-maatschap. Boekbandontwerp van Wybo Meijer (1885-1942).

Zie ook: Kinnesine onder socialisten: Om de macht van Ralph Springer.

Méér oude boeken

augustus 4th, 2020 by Igor Cornelissen

Charles Ralph Boxer – kenner van het kolonialisme

C.R. Boxer was een van die Britse historici met een brede kennis, avontuurlijk leven en hoge productie. Hij sprak veel talen waaronder Portugees en Nederlands, maar dan de versie uit de zeventiende eeuw. Die kennis had hij nodig om zijn boeken over zeevarend Nederland te kunnen schrijven. Hij schreef ook over de korte periode van de Hollanders in Brazilië.

In de oorlog raakte hij in Japanse krijgsgevangenschap. Volgens Frank Lequin overleefde hij die dankzij “zijn ijzeren lichamelijke en geestelijke constitutie, zijn kennis van de condition humaine en van Marcus Aurelius, de stoïsche wijsgeer, die hij zijn leven lang trouw bleef.” Overigens namen de Japanners zijn bibliotheek in beslag en die collectie bevatte veel items over de Portugese en Nederlandse koloniale geschiedenis. Na de oorlog zag hij kans die bibliotheek terug te krijgen. Zijn boeken, handschriften en prenten waren middelen om tot kennis te komen. Hij bekommerde zich nauwelijks om hun geldelijke waarde, indachtig aan de uitspraak van Isaac Titsingh (over wie hij schreef): “ik veragt het geld, wyl het myn weetlust niet kan voldoen.”

Zijn Portugees kwam hem te pas toen er in Lissabon een artikel verscheen waarin werd beweerd dat de Portugezen in hun koloniën niet aan rassendiscriminatie deden. Salazar probeerde er goede sier mee te maken. Boxer wist beter en schreef een boekje waarin hij het tegendeel aantoonde. Prompt werd hij niet meer in Portugal toegelaten.

Boxer weigerde tweemaal de onderscheiding C.B.E., Commander of the British Empire. De eerste keer omdat hij vond dat een andere (gekleurde) wetenschapper de prijs toekwam. De tweede keer omdat er volgens hem geen Empire meer was.

Een Nederlandse journalist werd ‘s morgens vroeg al uiterst beleefd ontvangen met  een keuze uit whiskey, bier of oude jenever. Helaas was ik dit niet. Het boek van Boxer is overigens vertaald door Zwollenaar, schrijver-psychiater, sinoloog en nog veel meer: Johan W. Schotman (1892-1976), maar ook dit terzijde.

Méér boeken over geschiedenis. Het boek van Boxer staat overigens ook op boekwinkeltjes.nl

augustus 3rd, 2020 by Igor Cornelissen

Multatuli: koning van Insulinde

Over Multatuli, Eduard Douwes Dekker was zijn echte naam, is ongelooflijk veel geschreven. Al tijdens zijn leven. Pro en contra. Stof genoeg, want hij was een vreemd heer. Zijn Max Havelaar was een felle aanklacht tegen de uitbuiting van de Javaan, maar tegen het kolonialisme was hij niet. Hij wilde zelf Koning van Insulinde worden en zijn nichtje Sietske, waar hij ‘íets mee had’, zou dan keizerin van Sumatra zijn. Hij werd dan ook al vroeg uitgemaakt voor vrouwengek. Hij zou het in een MeToo tijdperk moeilijk hebben gehad. Hij was verder gokverslaafd en gaf graag geld weg dat hij van anderen geleend had. Hij kon het niet aanzien dat in Groningen een paard werd afgeranseld door een lompe boer. Hij kocht het paard dat nog een paar jaren zonder zweepslagen heeft geleefd.

Belangrijker was dat hij door zijn aanklacht met de Max Havelaar een rilling door het land deed gaan. Wie de dikke biografie van Dik van der Meulen over Multatuli heeft gelezen weet (bijna) alles over deze van origine Amsterdamse schrijver die het geloof en de predikanten fel aanviel. Hij nam nooit een blad voor de mand. Hij is en blijft onze belangrijkste schrijver van de negentiende eeuw. Misschien wel ook nog van ver daarna. In Anekdoten gaf uitgeverij van Oorschot tientallen merkwaardige belevenissen van deze man in druk uit. Geert van Oorschot was ook de man die er in slaagde het Volledige Werk van Multatuli uit te geven. Inclusief onbeduidende briefjes en de schaakpartij per brief die hij speelde. Maar ook met de Ideeën en het ontroerende en geestige Woutertje Pieterse.

Van Oorschot was ook de man die er voor zorgde dat er een standbeeld van Douwes Dekker in Amsterdam kwam. En nu maar hopen dat dat niet wordt beklad.

Méér nieuwe oude boeken

augustus 2nd, 2020 by Jaap de Jong

Freud en Multatuli: seks, religie en het oceanische gevoel

In de inleiding tot zijn vuistdikke biografie merkt Dik van der Meulen op dat Freud, Mahler en Lenin het werk van Multatuli waardeerden. Bij toeval – maar wat is dat anders dan dat het mij toevalt? – ligt het werk van Freud en Multatuli op mijn werktafel. Freud las ik eind jaren tachtig, tijdens mijn reis door Europa (Wenen, Budapest, Venetië, Rome, Parijs) en ik deed dat vooral omdat ik dacht wijzer te worden van de man. In Wenen bezocht ik Bergasse 19, dronk bier bij de Stephansdom met vrouwen wier lelijkheid mijn begeerte uitdoofde en las ik Freud: De grap en haar relatie met het onbewuste en Die Zukunft einer Illusion en jawel: Das Unbehagen in der Kultur.

Freud had geen gevoel voor religie en Romain Roland kon hem ook niet overtuigen van de realiteit van het oceanische gevoel – die Empfindung der “Ewigkeit” (…). Ein Gefühl wie von etwas Unbegrenztem, Schrankenlosen, gleichsam “Ocenanischem”. Freud kon het bij zichzelf niet ontdekken en legt zelfs een verband tussen de ontdekking van de psychoanalyse en zijn godloosheid: “Overigens, waarom schiep eigenlijk geen godvrezende de psychoananalyse? Waarom moest men wachten op een volstrekt goddeloze jood? (Sigmund Freud aan Oskar Pfister, 9 oktober 1918). Ik betwijfel of het antwoord van Peter Gay in Een goddeloze Jood voldoende bevredigend is, maar dat hangt natuurlijk samen met de definitie van religie.

Met Multatuli kwam ik in aanraking via zijn Ideeën. Die zijn sprankelend. Nog steeds. Later ontdekte ik dat zijn broer Pieter student was aan het Doopsgezind Seminarium en doopsgezind predikant werd. Als zodanig veroverde hij een plek in mijn onderzoeksdatabase over de beroepsontwikkeling van doopsgezinde predikanten (1675-1865). Pieter Douwes Dekker is de broer die als enig familielid een plek veroverde in het oeuvre van Multatuli. Aan Dik van de Meulen, die diep dook in het doopsgezinde milieu van Douwes Dekker, dank ik veel interessante gegevens.

Maar waren komen die twee samen: Freud en Multatuli?

De schitterende index op het werk van Freud brengt uitkomst (deel 11, Boom, 2006). Freud schatte Multatuli hoog. Hij noemt hem “de grote denker en mensenvriend”. Als hem gevraagd wordt naar een lijst van tien ‘goede’ boeken geeft hij de brieven van Multatuli als eerste op. Freud schrijft in een open brief aan zijn collega dr. M. Fürst waarderende woorden over Multatuli. Freud citeert hem uitvoerig in een brief aan Tine (28 okt. 1845) over seksuele opvoeding: “men doet wél de verbeelding der kinderen rein te houden maar die reinheid wordt niet bewaard door onwetendheid. Ik geloof eerder dat het bedekken van iets, den knaap en het meisje te meer naar de waarheid doen gissen. Men spoort uit nieuwsgierigheid zaken na, die ons zonder moeite medegedeeld zijnde, weinig of geen belang zouden inboezemen. Ware die onwetendheid nog te bewaren dan had ik er vrede mee maar dat kan niet: het kind komt in aanraking met andere kinderen, het krijgt boeken in handen, die het tot nadenken brengen; juist de geheimzinnigheid, waarmede het toch begrepene, door de ouders is behandeld, verhoogt het verlangen meer te weten; dat verlangen, slechts gedeeltelijk bevredigd, slechts ter sluik voldaan, verhit het hart en bederft de verbeelding. Het kind zondigt reeds en de ouders meenen nog dat het niet weet wat zonde is!”

Daar is geen woord Frans bij.

Er is nog iets waar de beide schrijvers het eens zijn en dat is het lot in relatie tot rede en noodzakelijkheid. In het geval van Freud en Multatuli komt dat neer op de bevestiging van hun beider atheïsme. Zo schrijft Freud: “Als de Nederlandse schrijver Multatuli het lot van de Grieken vervangt door rede en noodzakelijkheid, valt daar weinig tegen in te brengen. Maar ieder die de leiding van het wereldgebeuren overdraagt aan de voorzienigheid, God of God en de natuur, laadt de verdenking op zich dat hij deze opperste en meest ongrijpbare machten nog steeds – mythologisch – als een ouderpaar ervaart en zich door libidineuze bindingen met hen verbonden waant.”

Inmiddels is de psychoanalyse op sterven na dood, behalve in België.

Voor mijn Vlaamse en Nederlandse vrienden en boekenliefhebbers derhalve onderstaand aanbod. Vier boeken voor €47,50, inclusief verzendkosten.

Freud, Sigmund (1988). De grap en haar relatie met het onbewuste. De humor. Meppel/Amsterdam: Boom. Goed, gebonden in linnen met stofomslag. Vertaling: Thomas Graftdijk & redactie: Wilfred Oranje, 310 pp. Met registers (van namen & grappen) en bibliografie. Met naam en aanschafdatum op schutblad (JJ, augustus '89). 

Freud, Sigmund (1982). Massenpsychologie und Ich-Analyse / Die Zukunft einer Illusion. Frankfurt am Main: Fischer Taschenbuch Verlag. Redelijk. 134 pp. Met naam en aanschafdatum op schutblad (JJ, mei 1989). 

Freud, Sigmund (1974). Abriss der Psychoanalyse / Das Unbehagen in der Kultur. Frankfurt am Main: Fischer Taschenbuch Verlag. Redelijk. 150 pp. Met een rede van Thomas Mann als nawoord. Naam en aanschafdatum op schutblad (JJ, 6 mei 1989). 

Horsman, Annet (1960). Anekdoten over Multatuli. Uit authentieke bronnen bijeengebracht. Amsterdam: G.A. van Oorschot. Redelijk. 173 pp. Met kartonnen omslag.

Méér nieuwe oude boeken

juli 31st, 2020 by Jaap de Jong

Acht jaar om de slaap gebracht. Arnold Zweig over De Vriendt keert weer

In het najaar (november 2020) brengt Uitgeverij Cossee een nieuwe vertaling op de markt van De Vriendt keert terug. Deze roman van Arnold Zweig, de minder bekende broer van Stefan, is eerder vertaald door Nico Rost. De eerste druk (uit 1933), waarvan een gedeelte in 1939 opnieuw in de handel werd gebracht als titeluitgave in De Salamander-reeks, verschijnt bij de uitgever Em. Querido te Amsterdam. Tussen februari en augustus 1940 wordt De Vriendt keert weer uit de handel genomen. Oorspronkelijke titel: De Vriendt kehrt heim.

In het hier aangeboden exemplaar, schrijft Arnold Zweig in september 1933 een nawoord waarin hij – speciaal voor de Nederlandse lezer – verdichting en werkelijkheid uiteenzet. Zweig vertelt hoe de ongelukkige geleerde, dichter en onzalige politicius Jacob Israël de Haan, die in 1924 in Jeruzalem werd vermoord, hem vanaf het moment van zijn dood acht jaar lang om de slaap bracht. Door zijn ongeremde hartstochtelijkheid, stelt Zweig, “was hij de juiste persoon om de grote figuur van de tegenspeler in mij te doen geboren worden. Ik wist dat hij mij in de diepste diepten van de joodse en menselijke problemen zou duwen, alleen vermoedde ik nog niet, hoe diep”.

Wie is de dader van de moordaanslag op de geleerde jurist en schrijver Jitschak Jozef de Vriendt [Jacob Israël de Haan] die in Jeruzalem op een zomeravond in Jeruzalem wordt vermoord? Dat is de inzet van de buitengewoon interessante roman die de wereld van fanatisme en politieke intriges blootlegt in Israël  & Palestina. Een wereld die sinds de beschrijving van Zweig ogenschijnlijk niet veel veranderde.


Jacob Israël de Haan was afkomstig uit een orthodox Joods milieu. Hij was de zoon van een Joodse voorzanger uit Drenthe en broer van Carry van Bruggen. De Haan werd opgeleid als onderwijzer, geraakte in de journalistiek, schreef de roman Pijppelijntjes die vanwege de homoseksuele thematiek opzien baarde. Na zijn promotie (1918) emigreerde hij naar Palestina. Hij was daar werkzaam als correspondent voor het Algemeen Handelsblad en werd in 1924 vermoord.

Arnold Zweig (1939). De Vriendt keert weer. Amsterdam: Querido. In goede staat, ingenaaid. Titeluitgave van de 1e druk uit 1933 die als nr. 49 uit de Salamanderreeks in 1939 opnieuw werd uitgebracht. In augustus 1940 uit de handel genomen. Omslag van Jan Bertus Heukelom. Vertaling Nico Rost. Niet in de handel/Zeer zeldzaam. Niet meer leverbaar.

juli 29th, 2020 by Igor Cornelissen

Het slotakkoord van Adriaan Venema

Adriaan Venema, die met aankondiging en al, een eind aan zijn leven maakte, heeft als schrijver en kunsthandelaar zijn sporen nagelaten. Zijn boeken over de Bergense school, de Amsterdamse juffers en de Nederlandse schilders die naar Frankrijk (Parijs vooral) trokken en daar beroemd werden, werden goed ontvangen. Venema kon de dingen tot het bot uitzoeken. Lof oogstte hij voor zijn speurzin toen hij het gedrag tijdens de oorlog van schrijvers, uitgevers en kunsthandelaren onder de loep legde in een omvangrijk oeuvre. Menigeen vond dat hij wat ruim omging met zout op slakken.

Ook aan het toneel waagde hij zich. Zijn Mussert, een Nederlands Koningsdrama, werd in 1973 opgevoerd onder regie van Peter Oosthoek. Het idee vond men aardig, gedurfd zelfs, maar de uitwerking trof geen doel. Hans van den Bergh stelde in Het Parool dat het allesbehalve een koningsdrama was. Seyss Inquart werd neergezet als een wat knerpend sprekend mannetje, dat leek echt nergens op. Dat Mussert een landverrader was, wisten we. Daarvoor is hij geëxecuteerd. Mijn vroegere collega bij Vrij Nederland Tessel Pollmann vond inmiddels veel meer: Mussert verrijkte zich royaal met in beslag genomen joods bezit. Hij was iets erger dan Loe de Jong hem had neergezet. Helemaal geen burgermannetje dat nog wel iets van Nederlands onafhankelijkheid wilde behouden, maar tegen Hitler geen schijn van kans had.

Enfin, dat kon Venema allemaal niet weten. In de kunstwereld was en bleef hij het beste thuis. En daarover ging ook het laatste gesprek dat hij bij mij thuis in Zwolle voerde. Dat was enkele weken voor zijn zelfgekozen dood, een gebeuren waarmee zijn laatste boek, Het dilemma, opent en ik citeer uit het hoofd: als u dit leest, ben ik er niet meer. In het boek is ook het bekende interview van Ischa Meier met Venema opgenomen.

Méér nieuwe oude boeken

juli 26th, 2020 by Jaap de Jong

Dit is mijn boek. Joodse exlibriscultuur in Nederland

Het leven speelt zich af binnen de dimensies ruimte en tijd; wordt gestuurd door hen die je ontmoet en hen die je ontwijkt. Er is geen ontkomen aan. Godlof dat er boeken zijn, boeken die je nooit meer kwijt wilt, ook al ben je boekhandelaar geworden. Of juist omdat je op weg bent om er één te worden. Boeken die je begeleiden, je weg verbreden, je helpen om je een weg te banen door een oerwoud dat grotendeels wel oerwoud zal blijven. Of boeken die als merkstenen zijn. Merkstenen en gedenktekens. Wie zal het zeggen?

Vorige week zag ik een titel in de boekenkast van mijn kompaan Igor Cornelissen. Ik vertelde er over en mijn geliefde zag begeerte in mijn ogen branden. Nu ligt het voor mij op tafel: Dit is mijn boek. Joodse exlibriscultuur in Nederland (Amsterdam, 2017). Het is een lijvig boekwerk dat 1492 pagina’s telt. Het zal wel toeval zijn dat dit aantal samenvalt met het jaar van de verdrijving van de Sefardim, die zich na dit Edict van Isabelle en Ferdinand over Europa verspreidden. Met in het kielzog het Boek en de boeken: woord, wet en gebod.

In het begin van de twintigste eeuw ontstaat er een apart genre: het (joodse) exlibris, waarin zo’n beetje alles tot uiting komt wat voor de ontwerper, bedenker en/of uitvoerder tot de essentie behoort. Jan Aarts en Chris Kooyman geven een interessante historisch-sociologische inleiding bij het handboek voor de boekcultuur. Centraal staat de aandacht voor de sporen die Duitse vluchtelingen nalieten. Zo wijzen zij op eerdere publicaties die het internationale aspect van de exlibriscultuur accentueren. Zo was er in 2011 een publicatie over de Exlibris in Exil: Duits-joodse vluchtelingen in Nederland 1933-1940. Uit de bespreking van die Duitse exlibriscultuur wordt bijvoorbeeld de “spanning” helder tussen assimilatie, emancipatie en persistentie. Een spanning die zich ook wel openbaart in de gebruikte afbeeldingen. Naast de lemmata over bijna 1400 titularissen en 600 kunstenaars zijn er essays opgenomen waaruit methodologische en sociologische aspecten helder worden. Jammer dat de namen van de beschreven titularissen (boekeigenaren) met hun exlibrissen (en paginaverwijzing) niet zijn opgenomen in het personenregister. Dat bemoeilijkt het snelle zoeken.

Het handboek van Aarts en Kooyman beperkt zich tot de Joodse exlibriscultuur in Nederland en daarover is al heel veel te vertellen. De inleiders geven zelf een mooie samenvatting van de studie. Het gaat over “de trots van de Sefardische Joden op hun aristocratische afstamming, het streven naar emancipatie, de bijzondere gehechtheid aan het boek, de intellectuele voorkeur, de religieuze overtuiging, het zionistisch ideaal of het lijden onder discriminatie en vervolging.” Voor veel titularissen en ontwerpers is het exlibris het enig overgebleven teken van hun existentie: hun leven eindigt in Sobibor, Auschwitz en andere oorden van verderf.

Dit doet mij denken aan een verhaal van historicus Jaap Meijer, of beter de glashelder schrijvende dichter Samuel van Messel. In zijn bundel Het eeuwige leven (1972) geeft hij de dialoog weer tussen een vrijdenker en de drager van een naam: te weten de naam Gebiha, zoon van Pesisa: “een vrijdenker zei tot gebiha de zoon van pesisa / gij dwazen die aan een opstanding gelooft / alles wat leeft sterft en het gestorvene zou weder leven? Gebiha antwoordde / gij dwaas die de opstanding loochent / ik zeg u dat wanneer reeds iets kan leven dat voordien niet bestond. Waarom zou dan niet opnieuw kunnen leven iets dat reeds heeft bestaan” [naar de babylonische talmud, tractaat sanhedrin, folio 91].

Boeken die wij wèl verkopen

juli 23rd, 2020 by Igor Cornelissen

Het huis met de bloedvlekken. Over Amsterdamse burgemeesters

De burgemeesters van Amsterdam. Wie kent ze niet? Ik bedoel niet alleen Femke Halsema en Eberhard van der Laan, maar ook nog Schelto Patijn, Job Cohen (die van de polonaise en het theedrinken), Ivo Samkalden en Gijsbert van Hall. Drie van hen heb ik gekend en zelfs geïnterviewd, waaronder van Hall na zijn gedwongen aftreden.

Maar nu die grote gezagsdragers uit de zeventiende en achttiende eeuw. Soms met geld achter de hand, van adel of een beetje patriciaat. Die hadden, er waren geen echte verkiezingen, echt macht en invloed. En waarschijnlijk zullen activisten van nu zeggen, bloed aan hun handen. Nicolaas Tulp, kennen we nog een beetje als (ook) heelmeester, naar Bicker is het Bickerseiland genoemd en Hooft zegt ons ook nog wat.

Maar wie waren Joan Corver, Reynier Pauw, Coenraad van Beuningen en Willem Backer?

De laatste was van eenvoudige komaf. Zijn vader was haringkoper. Hij wordt ons door de schrijver Balbian de Verster beschreven als een beschaafd en kundig man. Voor een functie bij de VOC bedankte hij na enkele maanden omdat daar ongure zaken (mijn woorden) gebeurden. Hij had grote bemoeienis met het herstel van de Nieuwe Kerk na een brand. In 1646 werd de eerste heipaal ingeslagen. Balbian Verster beschrijft nauwkeurig hoeveel palen nog volgden want wij allen weten dat Amsterdam nu eenmaal op palen is gebouwd.

Over het tragische einde van Coenraad van Beuningen zijn veel verhalen in omloop. Hij leed grote verliezen in de handel, belandde in een ongelukkig huwelijk en zocht troost in de godsdienst. Van Beuningen schreef een verward geschrift waarin hij konde deed van het Duizendjarig Rijk dat aanstaande was. Het verhaal gaat dat Van Beuningen zijn gevel bekladde met zijn eigen bloed. Het gaat om tekeningen, onheilspellende woorden en meetkundige figuren. Mijn kompaan vertelde me dat in zijn huis (Amstel 216) nog steeds de bloedvlekken te zien zouden zijn. Hij sneed zich en besmeurde er de muren mee.

Bij Van Beuningen en veel anderen van die burgemeesters dacht ik: Interessante kerels, ik zou meer over hen willen weten. Een korte literatuur opgaaf achter in het boek kan daar daar bij helpen.

Jan François Leopold de Balbian Verster (1861-1939) was een journalist met brede belangstelling. Hij had relaties in de kunstwereld en schreef voor de oorlog o.a. voor het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf. Zijn boek over de Amsterdamse burgemeesters is opgenomen in onze catalogus. Over die bloedvlekken heeft hij het niet. Híj niet!

Meer nieuwe oude boeken

juli 22nd, 2020 by Igor Cornelissen

Alles al ontdekt. Over Sven Hedin

Kort na de bevrijding nam mijn vader mij mee naar de bioscoop in Zwolle waar op zondagmorgen natuurfilms werden gedraaid. De binnenlanden van Brazilië. Apen en levensgrote slangen.  Ook stammen die nog nooit een blanke hadden gezien. Toen ik in die tijd bij de padvinders kwam moest ik als welp een opstel schrijven: Wat wil je later worden?

Eerst dacht ik aan bankdirecteur omdat ik meende dat dat zo’n directeur over al het bankgeld kon beschikken. Daarna dacht ik aan ontdekkingsreiziger vanwege die film over Brazilië en de ontdekkingsreiziger Sven Hedin (1865-1952) waarover mijn vader mij vertelde. Ook die laatste optie moest ik schrappen toen ik las dat alles al ontdekt was.

De Zweed Sven Hedin was een van degenen die mij was voorgegaan. In zijn jeugd had hij Perzisch geleerd. Dat kwam van pas toen hij de hoogvlakte van Pamir verkende. Later trok hij verder naar Tibet waar hij de laatste ‘witte plekken’ in kaart bracht. Hij had er wat voor over, want hij vermomde zich soms als boeddhistische monnik. Hij werd met zijn boeken en lezingen wereldberoemd. Hij liep een forse smet op door zijn bewondering voor Hitler die hij in 1935 ontmoette. Na de oorlog verdedigde hij zich met de bewering dat hij veel joden en verzetsstrijders het leven had kunnen redden.

Zijn foto’s van kamelen, gebergtes en Kirgizische vrouwen in klederdracht staan als een huis overeind. Ze zijn opgenomen in deze tweedelige serie over Azië, net zoals de kaarten.

Kleine toevoeging: de werkloze metselaar Marinus van der Lubbe, ja die van de Rijksdagbrand, las in de bibliotheek in Leiden niet alleen Karl Marx, maar ook Sven Hedin.

Sven Hedin (1919) Durch Asiens Wüsten: drei Jahre auf neuen Wegen in Pamir, Lop-nor, Tibet und China. 2 Bände. Mit 107 Abbildingen und 5 Karten [incompleet: 4]. Leipzig : F.A. Brockhaus, 1919. 6th edition. Originele linnen banden. XII, 236 [1]; VI, 245,[2] pp. Met register. Redelijk tot goede staat. € 17,50
juli 20th, 2020 by Igor Cornelissen

“An a goj, der jiddisch redt.” Over Hartog Beem en de Joden van Leeuwarden

In de zomer van 1974 interviewde ik Hartog Beem (1892-1987), oud-leraar Duits, over de resten van het jiddisch, dat in Nederland toen nog door slechts enkele tientallen werd gesproken. Van Beems hand was eerder een boekje over die taal verschenen [Jerosche (1959), zie Joodse bibliotheek, JON] De resten van die taal waren overal zichtbaar en zelfs na de oorlog  hoorbaar. Sommige waren zelfs in de dikke Van Dale doorgedrongen. Gein, goochem, lef, sjofel, chotspe en stiekem. Wie gebruikt die woorden niet? Slechts weinigen weten dat ze uit het jiddisch komen.

Boven het VN artikel stond de kop: An a goj, der jiddisch redt, dou ist kaan brooche an. In het Nederlands: Aan een niet-jood die jiddisch spreekt, daar rust geen zegen op. Beem verduidelijkte dat met een mooie anekdote uit Twente waar een joodse veekoopman met een niet-joodse boer onderhandelde over de prijs van een paard. De koopman bood honderd gulden wat de boer te weinig vond. Ze zouden het laten beslissen door de zoon van de koopman die er net aan kwam. ‘Meie zoof, wat moet dat peerd kosten?’ vroeg de koopman aan zijn zoon, die direct antwoordde: dat paard is met honderd gulden dik betaald.’ Als men weet dat “meie” honderd is en zoof in het jiddisch gulden betekent, begrijpt men het antwoord van de zoon. Of de boer het voor die prijs verkocht heeft, is niet bekend. Veel veehandelaren in het oosten en Noorden van Nederland kenden die woorden en uitdrukkingen. Vandaar de kop boven het artikel.

De in Harderwijk geboren Beem had met zijn vrouw door onder te duiken de oorlog overleefd. Reden tot vreugde was er niet. Voor de oorlog hadden ze al een kind verloren door een verkeersongeluk. Een ander zoontje en een dochtertje waren tijdens de bezetting verraden en vermoord. Beem stortte zich niet alleen op de resten van een taal, maar ook op de geschiedenis. Van het joodse leven in Leeuwarden waar hij lang leraar Duits was geweest, was veel materiaal bewaard. Beem was direct na de bevrijding aangesteld om het joods leven in de Friese hoofdstad voor zover mogelijk op gang te brengen. Het resultaat van zijn diepgravende onderzoek was een rijke studie over een ooit levendige gemeente en cultuurcentrum.

Nog even een mooie uitdrukking in het jiddisch die ik van Hartog Beem leerde: E jonge maad is besser wie ‘n alte tefille. Oftewel: een jonge meid is beter dan een oud gebedenboek. De humor is alleen te begrijpen als men weet dat het een oude gewoonte was uit eerbied het gebedenboek voor en na gebruik te kussen.

Naar aanleiding van: H. Beem (1974). De Joden van Leeuwarden. Geschiedenis van een Joods cultuurcentrum. Assen: Van Gorcum

In goede staat. Gebonden in zwart linnen met nette stofomslag. Met bibliografie, register, noten, XII, 368 pp. Meerdere illustraties zw/w. (€ 39,50, incl. verzendkosten). Méér judaica. Dit exemplaar bestellen? Bel of mail ons
juli 17th, 2020 by Jaap de Jong

De mooiste paradijstuin is niet meer dan wat zwarte sintels in droge aarde

Denkend aan Cornelis Steenblok (1894-1966) zie ik een zwarte T-Ford in een achterkamer staan, terwijl hij met zijn huishoudster in de voorkamer de maaltijd geniet. Niet veel later gaat Steenblok te snel door de bocht en belandt de T-Ford in een sloot. De dominee wordt wonderbaarlijk gered. Met zwarte hoed en al wordt hij uit het water gevist. Of ik sla hem gade terwijl hij de hostie weigert in een katholieke kerk en hoor zijn reactie op de boze blik van de priester die hem vraagt wat hij daar doet. Terwijl zijn “aangezicht verandert als in een keisteen”, zegt Cornelis Steenblok: “dit is toch een publieke plaats?” Deze en andere verhalen staan in het boekje Leven en leer van dr. C. Steenblok. Maar er is meer.

Ik herinner mij ook de verwondering toen ik als jonge student zijn proefschrift Voetius over de sabbath doorbladerde (met hardkartonnen blauwe omslag) en daarin de stellingen las. Een van die stellingen vond ik heel bijzonder: “de logische denkfunctie is door de zondeval niet aangetast geworden”. Eensklaps begreep ik de oorsprong van de conflicten en zijn wat onverzettelijke opstelling bij geschillen. Hij meende het gewoon altijd bij het rechte eind te hebben met de logica aan zijn zijde. Niet echt, maar toch wel bijna een God in het diepst van zijn gedachten. En waarschijnlijk heel eenzaam. Ik vond die stelling wel wat merkwaardig. Mij was altijd bijgebracht dat alles onder de ban van het kwaad lag en dat zelfs de mooiste paradijstuin niet meer is dan wat zwarte sintels in droge aarde.

Toen ik dit blog afrondde ontdekte ik dat P.L. Rouwendal een boek over Steenblok schreef waarin die stelling een belangrijke rol speelt, ook in de leergeschillen en -conflicten. Hij poneert daarnaast dat Steenblok het syndroom van Asperger had. Dat weet ik allemaal niet, maar de gedachtegang kan ik wel begrijpen, zeker nu ik het boekje over Steenblok opnieuw doorblader en over zijn ervaringen lees. In een als apologie bedoelde bespreking van de leer van Steenblok redeneert L.M.P. Scholten op soms bijna identieke wijze. Het blijft bijzonder, die logicistische omgang met heilige schrift.

In 1975 kreeg ik het boekje over Steenblok cadeau. Een presentje toen ik als leerling de dr. C. Steenblokschool verliet met als advies om de ambachtschool te volgen; ik mocht eventueel de Mavo proberen. Uit woede over dat advies verscheurde ik alle rapporten van de dr. C. Steenblokschool, maar het boekje hield ik en ik zal niet spugen in de bron waaruit ik dronk. Met dr. C. Steenblok heb ik niet veel, maar ik laat mij nooit de herinnering ontnemen aan de beschrijving van het overlijden van de predikant Pannekoek, een leerling van Steenblok. Er werd geschreven dat op het moment van zijn sterven, “de wind plotseling ging liggen en er (…) een stilte in de valley [kwam].” Ik geloof dat.

Je moet goed luisteren om windstilte te horen.

Boeken die ik wèl verkoop

juli 17th, 2020 by Igor Cornelissen

Puien in Londen

Als jongen had ik weinig belangstelling voor architectuur. Op school werd er niets over verteld en mijn familie telde geen ontwerpers. Het enige wat me een beetje boeide waren zeventiende eeuwse huizen met klokgevels.

Die belangstelling kwam door de boeken die ik las over de gouden eeuw met ontdekkingsreizigers en dappere vechters tegen woeste inboorlingen. In dat soort boeken stonden tekeningen van de havens waar die schepen uitvoeren. Steden met straten vol met klokgevels. Ik keek mijn ogen uit toen ik, kort na de oorlog, voor het eerst in Amsterdam kwam. Overal gevels. Je kon met een beetje fantasie Paddeltje of de scheepsjongens van Bontekoe zien lopen. Dat kostte mij geen moeite.

Alain Powers laat in Shop Fronts een heel andere architectuur zien. Winkelpuien in het 19e eeuwse Engeland en Schotland, ontworpen voor trotse winkeliers met smaak. Zij hadden er, en dat moet erbij, het geld voor over om hun goede naam accent bij te zetten. Zelfs een slager had er centen voor over om klanten te lokken. Veel Art Deco en Jugendstil.

Het zou leuk zijn om in Londen met dit boekje in de hand te bekijken wat er nog resteert. Het boekje is uit 1989 en men moet vrezen dat de modernisering sindsdien niet is stopgezet. Je kunt natuurlijk ook de plaatjes bekijken in de illusie dat alles er nog is zoals het was. In ieder geval heeft men in Engeland meer gevoel voor traditie dan in Alkmaar of Goes. In Zwolle werd er in de jaren zestig onder leiding van burgemeester Roelen een hele punt uit de oude binnenstad gehakt. Het is een wonder dat de Sassenpoort er nog staat. Dit alles terzijde.

Méér nieuwe oude boeken

juli 16th, 2020 by Igor Cornelissen

“Zwalkend door de Kalverstraat”. De Tachtigers: onmaatschappelijke mooischrijvers

Dr. G. W. Huygens was één van de recensenten die mij in de jaren vijftig en zestig op weg hielp door het doolhof van de Nederlandse letterkunde. Hij schreef doorwrochte en toch heldere recensies in de NRC. Die knipte en bewaarde ik. Hij was het die mij met J. van Oudshoorn en anderen liet kennis maken. De pessimisten van rond 1900.

Mijn Praagse vriendin Petra Schürova die Duits en Nederlands studeerde, sprak en las, zei mij jaren geleden dat er geen schrijvers waren die zo somber schreven als de Nederlanders in die tijd. Hoorde Multatuli daarbij? In ieder geval was de docent Nederlands een kenner van zijn werk. Hij gaf, soms samen met zijn vriend Garmt Stuiveling, werk van Douwes Dekker opnieuw uit. Vaak geannoteerd. Huygens was een goede leraar die er op zijn terrein veel ‘bij deed’.

Dat Van Oorschot zijn dissertatie De Nederlandse auteur en zijn publiek als gewoon boek uitgaf staat waarschijnlijk niet los van het feit dat Huygens meewerkte aan Van Oorschots blad De Baanbreker (1945-1946). Ook zal het Van Oorschot plezier hebben gedaan dat Huygens enkele malen Jacques de Kadt instemmend aanhaalt die bleef hameren op vrijheid en democratie. De Kadt en diens vriend Sal Tas schreven voor De Baanbreker.

Huygens wilde in zijn boek, anders dan gewoon was, de schrijver in zijn tijd plaatsen. Het werd dus een sociologisch-literaire studie over de ontwikkeling van het literaire leven vanaf de 18e eeuw. Wie had ooit aandacht gegeven aan het relatief kleine publiek van de toen opererende auteurs? De meeste mensen hadden geen geld voor boeken en al helemaal niet voor fraai ingebonden werken. Fraai (vind ik tenminste) dat hij Van Deyssel typeert als ‘een vrij onmaatschappelijke mooischrijver’. Hij en die andere Tachtigers die dagenlang wat mijmerend (en zwalkend) door de Kalverstraat rondlopen. Er is vooruitgang. Althans verandering. Ik denk niet dat er nu nog een schrijver die bij zinnen is, die om indrukken op te willen doen door de Kalverstraat gaat lopen met alle die trendy winkels die nare muziek naar buiten strooien.

Vreemd dat Huygens Bernard Canters meesterwerk Kalverstraat niet noemt dat de moordende concurrentie tussen de oude winkels en de opkomende grotere bedrijven beschrijft. Kalverstraat werd enkele malen herdrukt. Ik heb een eerste druk. Maar die doe ik nog niet weg. Ik heb Canter jaren gekoesterd en schreef een groot stuk over hem in Vrij Nederland. Dat kon, het was toen een echt ruim weekblad, waar redacteuren hun gang konden gaan. Dit terzijde uiteraard.

juli 14th, 2020 by Igor Cornelissen

Lucebert: een gemankeerd saxofonist

Of Lucebert beter saxofonist had kunnen worden dan dichter en schilder? Dat kan ik niet beoordelen. Wel krijg ik de indruk dat de dichtregels Alles van waarde is weerloos / wordt van aanraakbaarheid rijk / en aan alles gelijk wat minder vaak in overlijdensadvertenties verschijnen.

Dat zal dan wel komen door de onthullingen in de biografie van Wim Hazeu. Lucebert was in zijn jonge jaren een vurige bewonderaar was van Adolf Hitler.

Ik bezocht Lucebert in zijn atelier omdat hij in gedichten zijn grote jazz voorbeelden vereerde. Ik schreef er een stukje over in Vrij Nederland. Het kwam in deze verzamelbundel terecht. Hij draaide tijdens ons bezoek de goede jazzplaten van Coleman Hawkins en Lester Young.

Omdat ik, zoals zijn beste vrienden, niets wist van zijn vroegere Hitlerverering kon ik hem niet confronteren met het feit dat de nazi’s de jazz verboden in hun Derde Rijk. Entartete Kunst. Muziek van joden en negers. Pete Felleman zou er aan toegevoegd hebben: En van Italianen.

Achterin het boek een opsomming van de jazzplaten die Lucebert bezat. Een mooie collectie die getuigt van goede smaak. Jammer dat… enz…enz.

Ben IJpma & Ben van Melick (red.) (2013). Ik ben een gemankeerde saxofonist. Amsterdam: Uitgeverij Huis Clos & Rimburg.

In beschermhoes. Met 2 CD's, gedichten, tekeningen, gouaches, olieverf op doek, foto's en essays. Oplage 750 ex. Best verzorgde boek 2013 - Ehrendiplom (Schönste Bücher aus aller Welt 2014). Als nieuw. Uitverkocht & zeldzaam. Verkocht.
juli 14th, 2020 by Igor Cornelissen

Kijken over de Atlantische oceaan: beter wordt het niet

Joseph Luns (1911-2002) was langer, ook langer minister van Buitenlandse Zaken dan Eelco van Kleffens (1894-1983), maar Kleffens, de uit Heerenveen stammende diplomaat, kende zijn dossiers zeker zo goed als Luns. Bovendien was hij nooit lid van de NSB. Van Kleffens was en bleef partijloos. Dat hielp hem bij zijn benoeming als minister in 1939.

Zijn memoires kwamen bij De Slegte terecht wat een beetje onrechtvaardig was. Ik denk dat het publiek gehoopt had op onthullingen. Hij was ten slotte de man die in Londen moest bemiddelen als de twee stijfkoppen, Gerbrandy en Wilhelmina, tegenover elkaar stonden. Van Kleffens laat wel doorschemeren die hij het daarbij niet makkelijk had. De vorstin was weliswaar niet dom, maar van de echte wereld had ze geen kaas gegeten. Het kostte Van Kleffens in Londen veel moeite haar te overtuigen dat Nederland diplomatieke banden moest aanknopen met de Sovjet Unie nadat dat land was aangevallen door Hitler en dus onze bondgenoot was geworden.

Van Kleffens, die in Leiden had gestudeerd, kon terugkijken op een prachtige loopbaan. Eerst als ambtenaar op het ministerie waar hij verdragen voorbereidde waarvan de namen goeddeels vergeten zijn, daarna als minister. Na de oorlog werd hij ambassadeur in Londen en Washington. Zware posten. Toen en nu.

Toen ik zijn herinneringen herlas, vond ik ze boeiender dan bij aanschaf, al blijft het achterste van zijn tong onzichtbaar. Aan het slot van zijn boek beschrijft hij een tochtje naar Bolsward, volgens hem de mooiste van de Friese steden. Een mooie reden om die stad aan te doen bij mijn jaarlijkse ontdekkingsreis door die provincie. Uit het stadhuis en andere gebouwen sprak een voornaamheid van geest. Die voornaamheid straalde ook Van Kleffens wel uit en hij kwam ook wel eens wat hautain over. Volgens intimi was hij warm en hartelijk tegenover goede vrienden, maar kribbig als hij zijn zin niet kreeg.

Zijn laatste jaren sleet hij in een fraaie villa in Portugal waar Salazar aan de macht was. Ik denk dat het dictatorschap van Salazar voor Van Kleffens ondergeschikt was aan het feit dat Portugal lid was van de NAVO. Misschien was het belangrijkste wel dat hij vanuit zijn huis, zittend in een prachtige tuin, over de zee kon uitkijken.

Naar aanleiding van Kleffens, E.N. van (198). Belevenissen I en II [2 delen]. Alphen aan den Rijn: A.W. Sijthoff.  € 19,95 (incl. verzendkosten).
juli 13th, 2020 by Igor Cornelissen

De passie van Wagenvoort, analyse van een gemoedstoestand

Maurits Wagenvoort (1859-1944) was reisredacteur van het Algemeen Handelsblad en gold lange tijd als vergeten. Daar zijn er meer van. Voor die tijd schreef hij gewaagd. Hij bekende zich met deze roman tot het naturalisme. Émile Zola’s roman Thérèse Raquin geldt als het grote voorbeeld voor deze stroming. Wagenvoort schreef veel, sommige boeken onder het pseudoniem Vosmeer de Spie. Zoals de hier aangeboden zeldzame eerste druk uit 1891. Met opdracht aan de bankier G.J. de Clercq (1828-1896), een verre nakomeling van de Réveilman Willem de Clercq.

Twee titels uit zijn naturalistische periode hebben als ondertitel Analyse van een gemoedstoestand waarmee Wagenvoort aangeeft de menselijke natuur op realistische of misschien zelfs wetenschappelijke wijze te willen beschrijven. Als men weet dat Wagenvoort homoseksueel was en bevriend met Louis Couperus, dan moet dat de interesse wekken. Met dit boek liep hij eerst zonder succes zes uitgevers af. Schijters in dat vak had je toen blijkbaar ook al. Trouwens de dochter van Herman Heijermans beweerde dat haar vader met Kamertjeszonde pas bij de 41ste uitgever succes had. Baas boven baas.

‘t Schijnt dat Wagenvoort nu weer in de belangstelling is. Reden is dat Gerrit Komrij hem uit het stof op diepte. Komrij had ontegenzeggelijk smaak, kennis en was tegendraads. Nogal scherp tegen het schreeuwerige feminisme. Ik lees hem nog altijd graag. Of is Komrij ook vergeten? Ik vraag maar.

Méér nieuwe oude boeken

juli 12th, 2020 by Igor Cornelissen

“Gouden jaren, maar ik proefde ook brons, erts en roest.”

John Jansen van Galen werkte vele jaren voor de Haagse Post en schreef de geschiedenis van de grote (en betere?) concurrent Vrij Nederland. De jaren dus dat er nog werd gelezen. Ik werkte voor VN van 1962 tot 1996 en wist er dus veel van. John kwam enkele malen naar Zwolle om me te bevragen. Hoewel ik al veel over die jaren had geschreven, kon ik hem toch helpen. John sprak met vele tientallen redacteuren en medewerkers van het weekblad. Een mooi uitgebalanceerd eindresultaat kwam in de winkels. Daar heb ik het gekocht want John kon natuurlijk niet al zijn zegslieden een gratis exemplaar toesturen.

De gouden jaren van het linkse levensgevoel, noemde hij zijn boek. Dat goud heb ik gewogen en uiteindelijk te licht bevonden. Dat geldt niet voor het boek. Maar ik proefde er ook het brons, ijzererts en roest. Voor mij was het genoeg geweest.

Nu is een andere lezer aan de beurt die het allemaal niet heeft meegemaakt. En toch wil weten waarom het zo’n mooi weekblad was waar alles kon en alles mocht. En ook alles gebeurde. Ze schitterden: Al die ooit glorieuze figuren zoals Martin van Amerongen, Rinus Ferdinandusse, Mathieu Smedts, Jan Rogier, Joop van Tijn, Renate Rubinstein. Den Haag (en de rest van het land) sidderde of genoot als zij de pen ter hand namen. Al die namen, nu vrijwel vergeten. Net als ik, maar ik schrijf nog.

Méér nieuwe oude boeken

juli 11th, 2020 by Igor Cornelissen

Leven als God in Frankrijk: Jeu de Boules, oesters en wijn

In de lente van 1963 werkte ik een jaar bij Vrij Nederland en vroeg mijn hoofdredacteur naar een mooie streek in Frankrijk.  Mathieu Smedts had in Engeland gewoond en gewerkt, hij was in Italië en Spanje op reportage geweest, had Australië en Nieuw Guinea bezocht en als verzetsstrijder in Duitsland gevangen gezeten. Hij kende Europa. Uit boeken en uit eigen ervaring.

Hij raadde mij de Morvan aan  ‘waar je uitstekend kunt eten’. Dat bleek waar te zijn toen ik, lopend en met een rugzak waar weinig in zat bij de heer Germain aankwam die een café restaurant dreef en op zolder een bed had voor logies. Hij had bovendien in een nabij meertje een roeiboot liggen die ik mocht gebruiken. Ik was vrijgezel en de wereld lag aan mijn voeten.

Door zijn boek Leven als God in Frankrijk (Wereldvenster, 1972) leerde ik Frankrijk van nog veel meer kanten kennen. Veel kerken, maar ook de roulette in Monte Carlo, alcoholici en sociale drinkers (Smedts was beide), De Gaulle en Jeanne d’Arc. Hij droeg zijn boek op aan de bewoners van Sospel waar hij na zijn vertrek bij Vrij Nederland jarenlang woonde met zijn tweede vrouw Joske. Zij maakte de mooie foto voor de omslag. Een beetje voorspelbaar misschien, maar toch precies zoals Frankrijk gelukkig nog altijd bestaat. Mannen met petten die op een dorpsplein Jeu de Boules spelen.

Als ik die foto zie, krijg ik al geweldige zin om naar het zuiden te trekken, naar die mannen te kijken en vooral om daarna onder een parasol een glas rode wijn te drinken. Raar, maar als je een fles van diezelfde wijn meeneemt naar Holland, smaakt het veel minder. Een kenmerkende zin van Smedts in zijn beschouwing over beroemde koks en eten: ’Robespierre was geen fijnproever, Danton wel en hij at een dozijn oesters voordat hij naar de guillotine werd gebracht. De revolutie zou anders zijn gelopen, zo beweren sommige deskundigen, als Robespierre en niet Danton het eerst was onthoofd.’

Tijdens zijn gevangenschap had Smedts de Franse gastronomie verwenst. Dat kwam omdat de Franse gevangenen de vreselijke tijd doorbrachten met het praten over feestmalen en het uitwisselen van ingewikkelde recepten. Ze wilden van Smedts horen hoe je erwtensoep moest maken.  ‘Soms was dat een marteling, want de honger werd er alleen erger door.’ Smedts kon schrijven. Gelukkig gaat zijn boek verder niet over zijn gevangenschap. Daar schreef hij over in een ander boek.

Méér nieuwe oude boeken

juli 10th, 2020 by Igor Cornelissen

Rinkelende bellen en klinkende cimbalen – over ’t vooroorlogse antisemitisme

De bundel Anti-semitisme en jodendom met daarin een aantal thematische opstellen heeft als ondertitel ‘Een bundel studies over een actueel vraagstuk’.

Die ondertitel heeft bijna eeuwigheidswaarde. Het boek verscheen in 1939 toen de jodendiscriminatie in Duitsland al heftige vormen had aangenomen en Nederland werd ‘opgescheept’ met joodse vluchtelingen.

Jacques Presser opent de rij van bijdragen met Het antisemitisme als historisch verschijnsel. Zoals we van hem gewend zijn, dook hij diep in de geschiedenis en kon (en wilde) hij de christelijke wortels van de jodenhaat niet overslaan. De joden waren een ander, vreemd volk, en misoogsten, epidemieën, overstromingen, oorlogen, aardbevingen economische en sociale crises werden toegeschreven aan dat andere volk. Van enkele andere schrijvers, zoals Van Oijen en Joh. van der Spek weet ik niets. Voor wie Menno ter Braak, prof, mr. B.M. Telders (een liberaal die in een Duits concentratiekamp overleed) en de socioloog dr. J. P. Kruijt nog wel een rinkelende bel of klinkende cimbaal is, is dit boek een aardig aanvulling op de collectie.

Er zijn een paar regels in Pressers studie die het overdenken met commentaar waard zijn: Over joodse hoogmoed.

Ik kom er niet meer aan toe.


Fritz Bernstein was geboren in Duitsland maar kwam naar Nederland waar hij een gezaghebbend man werd in de zionistische beweging. Hij vertrok naar Palestina en was in 1948 een van de ondertekenaars van de onafhankelijkheidsverklaring van de staat Israël. Daarna tweemaal minister van Industrie en Handel.

Zijn boekje Over Joodsche Problematiek uit 1935 begint herkenbaar: “Men heeft den Jood weer ontdekt. Boeken over Joden zijn altijd verschenen. Thans [1935 dus] worden wij overstroomd met boeken over Joden.” Uiteraard waren daar voor een deel recente gebeurtenissen de oorzaak van, het aan de macht komen van Hitler.

Die machtsovername van Hitler veranderde veel, maar niet alles, Eigenlijk was het volgens Bernstein altijd zo: ’Het land, waaraan de Jood,  met de sterkste gevoelens van thuis te zijn is gebonden, is het land van een ander volk.’ Vandaar zijn pro-zionisme. Mét de blauw-witte vlag.

En nu? Er verschijnen, lijkt het, steeds meer boeken over joden en vooral over wat hen is aangedaan. Hadden we maar, zullen veel zionisten verzuchten, in 1933 een eigen staat gehad waar we, althans binnenlands, verschoond waren geweest van het antisemitisme dat altijd aanwezig is. Virulent of bedekt.


Boris Raptschinsky was een Russische jood. Toen hij in Amsterdam in 1983 overleed, was hij 96 jaar. Het grootste deel van zijn leven woonde hij in Nederland. Hij promoveerde op de tijd van Peter de Grote in Nederland. Hij had veel leerlingen die Russisch van hem leerden. Hij stelde woordenboeken samen.

Het joodsche wereldprobleem behandelt mogelijke oplossingen voor de overal onwelkome joden. De Guyanas was er een van. Na de oorlog zette hij zich in voor emigratie van joden naar Suriname. Hij correspondeerde er over met minister Logeman en besprak het met premier Willem Schermerhorn Daar kwam, zoals we weten niets van terecht, want het werd Israël. Het jaartal van publicatie van het boekje is vreemd (1941), maar het kon nog net. Jaap Meijer – de vader van Ischa – promoveerde nog op 2 oktober 1941. Daarover schreef ik eerder in De Parelduiker.

Met overlijdensadvertentie van zijn tweede vrouw (uit: NRC Handelsblad).

juli 9th, 2020 by Igor Cornelissen

Van Oldenbarneveldt, pion op een veranderend krachtenveld

In vergelijking met de Franse, Italiaanse en zelfs (kleine) Britse communistische partij, beschikte de CPN over weinig aanhang onder de schrijvers. Eigenlijk was Theun de Vries de enige met landelijke bekendheid die ook door niet-communisten werd gelezen. Hij schreef goed, vlot en veel en kreeg zo’n beetje alle juryprijzen uitgereikt.

Theun was een aardige man die mij af en toe wel wat wilde vertellen over zijn vroegere partijgenoten. Partijleider Paul de Groot had hem gevraagd hoe je dat deed: Je memoires schrijven. De Vries had geantwoord: opschrijven wat je je herinnert uit je jeugd, je ouders, je schooltijd. De Groot was eigenwijs, wilde een ‘leerboek’ schrijven en dat werd dus onleesbaar. De Vries wilde pas praten nadat hij in 1971 voor het partijlidmaatschap had bedankt.

De Vries was van vele markten thuis en greep graag een paar eeuwen terug. Met zijn biografie van Johan van Oldenbarneveldt, waarvan de meeste Nederlanders niet veel meer weten dat hij werd onthoofd, waagde De Vries zich op glad ijs. Waarom werd de grondlegger van de Nederlandse staat geëxecuteerd? Voor zijn boek kreeg hij raad van de historici Jan en Annie Romein, Van Oldenbarneveldt werd bij de Vries een pion op het veld der maatschappelijke krachten.

Voor dit boek kreeg hij lof van gerenommeerde historici als De Pater, Colenbrander en zelfs Geyl. Die laatste wetenschap ontleen ik aan Jos Perry die een uitstekende biografie over Theun de Vries schreef.

De hier aangeboden biografie over Johan van Oldenbarneveldt was ooit eigendom van Henk Dienske (1907-1945) [met ex libris] één van de rechtvaardigen onder de volkeren (Yad Vashem onderscheiding, 2 februari 1971). Hij werd in 1944 gearresteerd en was tot dat moment provinciaal leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (Noord-Holland en Amsterdam).

juli 8th, 2020 by Igor Cornelissen

Flitslicht op New York

Over Bernard Verduin, de radencommunist en volgeling van Herman Gorter, schreef ik eerder. Bernard Verduin was bevriend met Maurits Dekker schrijver van de revolutieroman Brood! en van het Roodboek.

In laatstgenoemd boek nam hij het op voor de vrijwel door iedereen belasterde Marinus van der Lubbe die in 1933 de Rijksdag in brand stak.

In 1925 begon Verduin een zaak in kunstverlichting. Het werd een succes, vooral door de neonbuizen die uit Amerika kwamen. Toen zijn zaak 35 jaar bestond schreef Verduin een boekje Flitslicht op New York. Een relatiegeschenk en niet in de handel. Manhattan door Nederlandse ogen.

Méér nieuw oude boeken

juli 7th, 2020 by Igor Cornelissen

Gerrit Kastein (1910-1943) en het rassenvraagstuk

Gerrit Kastein was een arts en neuroloog die communist werd en in Spanje tijdens de burgeroorlog tegen Franco streed. In 1937 promoveerde hij op het proefschrift Eine Kritik der Ganzheitstheorien. Zijn dissertatie werd uitgegeven in Leiden, bij Jacob Ginsberg, de kleurrijke bohemien & antiquaar in Leiden over wie mijn kompaan eerder schreef en die ook andere wetenschappelijk werk over de rassenleer uitgaf (zie bijv.: Sigmund Feist als biologisch antropoloog).

In Het Rassenvraagstuk (1938) analyseert Kastein de rassentheorieën zoals die in zijn tijd de ronde deden. In het voorwoord wordt in dit verband op de NSB en de nationaal-socialistische arbeiderspartij van majoor Kruyt gewezen. Een merkwaardige figuur, man van de omvolking, die de Caribische eilanden wilde laten ontruimen en de bevolking vervangen door Nederlanders.

Toen Nederland in mei 1940 werd bezet, was Gerrit Kastein een van de eersten die in het verzet ging. Een moedige man, keihard. Toen hij gevangen werd genomen en werd verhoord, wist hij, geboeid en al, op het Buitenhof uit een raam te springen. Zelfmoord omdat hij wilde voorkomen dat hij bij nog zwaardere verhoren namen zou prijs geven.

Dat van die zelfmoord mocht niet in De Waarheid toen hij na 1945 werd herdacht. Men maakte ervan dat hij er op rekende een been te breken en dan, later, uit een ziekenhuis zou kunnen ontsnappen. De SGP, die een vergaderkamer betrok in de ruimte waar Kastein werd verhoord, liet enkele jaren geleden ter ere van hem op die plaats een maquette aanbrengen. Bij de herdenking was een kleindochter van Kastein aanwezig. Een sympathiek gebaar van de SGP die, maar dit terzijde, meer aardige kanten heeft. Ik vermoed dat de SGP de communist Gerrit Kastein meer als een Simson eert, dan dat ze hem zijn ‘zelfmoord’ aanrekent.

Naar aanleiding van: G.W. Kastein(1938). Het rassenvraagstuk. Amsterdam: Pegasus. 

Mooi exemplaar. Kunstleren omslag. Meerdere foto's in de traditie van de biologische antropologie uit de jaren dertig.

			
			
juli 6th, 2020 by Igor Cornelissen

Willem Wittkampf: “Het moet allemaal echt zijn, echt gebeurd.”

Willem Wittkampf werkte tijdens de bezetting als jongeman in Zutphen voor het illegale Parool. Bij die krant was hij jarenlang sterverslaggever of beter: interviewer. Hij was de uitvinder van het apostrof vraaggesprek. Zijn vragen las je niet. Het verhaal begon en eindigde met een aanhalingsteken. Vaak gingen die verhalen over de oorlog. Jaren later kreeg Willem navolgers zoals Ischa Meijer en Gerard van Westerloo. Ik heb Willem Wittkampf eenmaal gezien. Dat was op de kunstenaarssociëteit De Kring waar hij veel verbleef. Willem stond aan de bar, dronk in hoog tempo, voerde het hoogste woord en liep op gymnastiekschoenen. Dat laatste vond ik zeer merkwaardig. Het hoorde, nam ik aan, bij het vrije leven van een verslaggever in de hoofdstad waar andere normen golden.

Zijn boekje Het Kanon gaat weliswaar over de oorlog, maar is erg geestig. De enige bezetter is een Duitser die een kanon beheert dat alleen afgaat als je er met een hamer op slaat. Dat het vol humor zit zou ook niet anders kunnen, want de befaamde Fiep Westendorp maakte de tekeningen.

Willem Wittkampf kreeg bij Het Parool een jaar vrijaf om de roman te schrijven die alle andere romans overbodig zou maken. Het vrije jaar liep erg uit en de roman is nooit afgekomen. Het liep verdrietig met de journalist/romancier af. Hij kwam zijn huis in de Pijp bijna niet meer uit en leefde op blikjes sardientjes. Ik heb hem nog eens gebeld over die roman, maar veel verstandigs kwam er niet uit. Het leek me dat hij uitgekeken was op de wereld. Hij had zijn brievenbus dichtgespijkerd, vertelde hij mij. Na zijn dood hebben vrienden in dozen vol met aantekeningen voor De Grote Roman gekeken. Er viel niks van te maken.

Het Kanon blijft gelukkig recht overeind staan.

De roman (tweede druk) is uit 1951. Fiep tekende o.a. voor Het Parool. Wat dat blad een talent in huis had! Ik heb er ook gewerkt. Slechts een half jaar. Ik had een chef op de redactie binnenland die ronduit een secreet was. Ik nam ontslag. Dat was beter dan ontslag krijgen. Hoofdredacteur was toen P. J. Koets die ik leerde kennen toen ik tien jaar lang een rubriek had in de krant en hij mij soms opbelde om zijn instemming te betuigen. Van dat ontslag wist hij niets. Jammer dat ik hem toen niet naar Wittkampf heb gevraagd. Maar als je zo doorgaat, bestaat het leven uit gemiste kansen. Maar dit laatste geheel terzijde.

En dan nog een van Wittkampf onder de naam Willem zoals zijn stukken in Het Parool kwamen. Veertig interviews met mensen die echt iets te vertellen hebben. Vaak joden die de kampen of de onderduik hadden overleefd en daarna weer aan de slag gingen.

In een vooraf vertelt Wittkampf hoe hij te werk ging. Soms sprak hij uren met mensen. maar gebruikte toch de tekst niet. Dan twijfelde hij aan het waarheidsgehalte. Het moest allemaal echt zijn, echt gebeurd.

Een enkele keer had hij een bandopname apparaat bij zich. Dat beviel toch niet echt want als dat ding aanstond dacht hij: ouwehoer maar door, ik luister morgen wel wat je allemaal te vertellen had. Dat klikte niet, want als hij niet echt luisterde (en een vraag kon stellen) dan werd het niet echt, dan verwaterde het.

Hij sprak vrijwel alleen met onbekende mensen. Nooit met ministers, politici of beroemdheden. Simon Wiesenthal was een uitzondering. Uit zo’n vraaggesprek kwam je niet altijd te weet met wie hij had gesproken, meestal kleine mannen. Van de markt of uit een groentenzaakje. Maar altijd met een bijzondere belevenis. Sociologisch een buitengewoon interessant boek omdat deze veertig mensen over onherhaalbare ervaringen vertellen. Willem zegt dat zijn collega’s zijn stukken graag monologen noemden. Hij zelf gebruikt liever het woord proces-verbaal. Alleen dat wat er toe doet. En in zijn geval voor de krantenlezer. Daar waren er toen meer van dan nu.

Die smulden, en dat doe ik nog steeds als ik het intervíew lees dat zo begint:

“Ja maar hoor es- als u vraagt waarom ik als ‘een-vou-di-ge kokkin wél onmiddellijk begreep dat het mis was toen Hitler aan de macht kwam…ten eerste onderschat u geloof ik het vak van kokkin. ‘t Is de leiding hebben van de keuken en (…)”

Dan lees je door want je wilt alles weten over die kokkin.

Méér boeken

juli 5th, 2020 by Igor Cornelissen

Wij leven niet van maartse wind alleen …

De Russen beschouwen Poesjkin nog altijd als hun grootste schrijver. Hij wordt ‘de zon van onze literatuur’ genoemd. Hans Boland beschrijft zijn leven op een aanstekelijke manier. Poesjkin, de man van Jevgeni Onegin, maar ook van De Kapiteinsdochter dat, als ik mij goed herinner, in de jaren dertig door de jonge Karel van het Reve werd vertaald. Maar Karel kende toen nog helemaal geen Russisch. Hij vertaalde uit het Duits zoals vele Russische klassieken toen uit het Duits werden vertaald. Het aantal slavisten was dun gezaaid. Nu is er een klein legertje met Boland als onbetwiste aanvoerder.

Poesjkin is voor ons westerlingen interessant omdat men door hem de Russische ziel leert begrijpen. Boland zegt het zo: ‘Misschien is de ontdekking van Rusland via Dostojevski in plaats van Poesjkin te vergelijken met de ontdekking van de westerse kunst door de Japanners via Van Gogh en niet via Rembrandt.


Anna Achmatova (1898-1966) geldt nog altijd als een van de grote Russische dichteressen. Haar eerste gedicht in deze bundel stamt uit 1909. Ze maakte alle ellende mee die zich de vorige eeuw uitstortte over de bewust levende Rus. Pas na 1953 (Stalins dood) kon ze iets ruimer ademhalen.

Hans Boland, die terecht prijzen kreeg voor zijn Russische vertalingen, schreef voor de keuze uit haar werk, een korte, heldere inleiding over haar leven. De Noten aan het slot zijn onmisbaar om haar te begrijpen. Want wie weet er hier nou dat de ’Chinese brug’ zich bevindt in Tsarskoje Selo, het ‘tsarendorp’.  Die brug komt voor in haar gedicht:

Voor een geliefde

Je hoeft me niets te zeggen met een duif / Je hoeft me geen bezorgde brief te sturen / Blaas niet in mijn gezicht met maartse wind / Ik ben sinds gisteren in de groene Hof / Onder een schaduwplek van populieren / Alwaar  men rust voor ziel en lichaam vindt.

Wie de rest van het gedicht wil lezen, kan zich de bundel aanschaffen. Of een ander boek. Wíj leven niet van maartse wind alléén.

Meer boeken

juli 4th, 2020 by Jaap de Jong

Willem Elsschot digitaal

Onlangs startte ik met een project over Alfons de Ridder (pseudoniem: Willem Elsschot). Ik ben geïnteresseerd in de ins en outs rond de ontvangst van de roman Kaas van Willem Elsschot, m.n. de uitgave uit 1933 (uitgave Forum). Zo is er bijvoorbeeld de correspondentie met Menno ter Braak over Kaas die mij boeit. Maar hoe kom je nu aan de juiste bronnen om daar iets zinnigs over te kunnen zeggen?

Mits je de weg weet is het niet enorm ingewikkeld om hoogwaardige en dus relevante digitale bronnen te vinden. Maar je kunt zo iets ook leren. Geleidelijk. Het project – opgezet met de projecttool bolas – demonstreert de mogelijkheden en functionaliteiten van de tool voor het (literatuur)onderwijs in het voortgezet en hoger onderwijs. Voor leerlingen en studenten is het niet eenvoudig om zich een weg door het doolhof te banen. De handleiding bij de onderzoekstool BOLAS (Jong & Avest, 2020) helpt hen daarbij. Hier staat (als voorbeeld) een selectie uit het klikbare projectoverzicht van gebruikte bronnen en databanken.

Via het Biografisch Portaal vond ik materiaal in de DBNL (o.a. de briefwisseling met Menno Ter Braak over Kaas). De krantencatalogus van Delpher geeft toegang tot meerdere recensies. Voor de secundaire literatuur, primaire bronnen en recensies maak ik gebruik van Laelaps, de Online Bibliotheek en de databanken Literom en de Uittrekselbank. De projecttool helpt ook nog eens bij het verwijzen naar bronnen en het opzetten van de literatuurlijst.

Voor biografische details van Willem Elsschot volstaat de biografie van Van de Reijt. De uittrekselbank van NBD Biblion en Literom bieden toegang tot recente recensies, terwijl het zoeken in Delpher vooral oudere recensies (vanaf 1933) van Kaas opleverde.

De projecttool BOLAS – die ik rond 2015 met mijn zoon Thomas opzette en verder ontwikkelde – voldoet nog steeds om snel en effectief een antwoord te geven op dit soort oprispende vragen. Ik ben daar blij mee en dat deel ik.

Antiquariaat Cornelissen & De Jong geeft in samenwerking met BOLAS toegang tot een prachtige onderzoeks- en projectomgeving. Gebruikers zoeken, vinden, delen in die omgeving hoogwaardige bronnen die ze simpel, met één enkele muisklik, kunnen opslaan (vlg. APA-richtlijnen).

Wat wil een levend mens nog meer?

Méér over de handleiding voor BOLAS en méér over de collectie Van de Reijt

Geraadpleegde literatuur [zie BOLAS-rapport voor de klikbare versie (incl. selectie van databanken]

Briefwisseling tussen Menno ter Braak en Willem Elsschot 1933-1938 (2010). Geraadpleegd van https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=braa002brie23

Dossier Willem Elsschot (2020). Geraadpleegd van https://uittrekselbank-nbdbiblion-nl.kb.idm.oclc.org/auteur-titel?q=willem elsschot

Elsschot, W. (1933). Kaas.  Forum, 2, 497-793.

Faneker, S. (2020). Willem Elsschot & Kaas. Geraadpleegd op 4 juli 2020 van https://uittrekselbank-nbdbiblion-nl.kb.idm.oclc.org/detail/622417/kaas

Jong, J. de & R.J. ter Avest (2020). Handleiding bij het opzetten en uitvoeren van (praktijk)onderzoek. Zwolle: 't Wasdom

Overzicht Willem Elsschot in de DBNL (primaire en secundaire bronnen) (2020). Geraadpleegd van https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=elss001

Reijt, Vic van de (2012).  Elsschot. Leven en werk van Alfons de Ridder. Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep.

Rinckhout, E. (2011, 4 maart). "Elsschot schreef 'Kaas' als boetedoening".  De Morgen. Geraadpleegd op https://literom-nbdbiblion-nl.kb.idm.oclc.org/

Willem Elsschot (2020). In Biografisch Portaal. Geraadpleegd op http://www.biografischportaal.nl/
juli 3rd, 2020 by Igor Cornelissen

Doorn in het vlees

Wat gebeurde er met de collaborateurs en landverraders die na 1945 niet werden doodgeschoten? Ismee Tames van Oorlogsdocumentatie zocht het uit. Sommigen kwamen pas na tien, twaalf of vijftien jaar vrij. Dat waren de zware gevallen.

Ik stuitte in haar boek op Piet Cieraad die Zwolle tot een paar dagen voor de bevrijding van de stad op jacht was naar ondergedoken joden en verzetsstrijders. Ook was hij de lijfwacht van Anton Mussert. Hij werd ter dood veroordeeld, kreeg gratie (hij was een ‘ware christen’ geworden) en mocht zich na vele jaren weer bij zijn gezin voegen. Een dochter vertelde aan Ismee Tames dat hij eigenlijk niet was veranderd. Nog altijd diezelfde autoritaire man die zijn dochter van het gymnasium haalde, want dat onderwijs had hij zelf ook nooit gehad.

Ik kon de gegevens over Cieraad gebruiken voor mijn eigen boekje over de maanden rondom de bevrijding van Zwolle dat in 2015 verscheen. Opmerkelijk hoe de gedetineerde Cieraad predikanten en christelijke kamerleden om de tuin wist te leiden.

Méér nieuwe oude boeken

juli 2nd, 2020 by Igor Cornelissen

Grote tijdgenoten: Churchill over Boris Savinkov

In Grote tijdgenoten beschrijft Churchill niet alleen nu nog bekende staatslieden als Clemenceau, Hitler, Trotsky en Hindenburg, maar ook vrijwel vergeten figuren als John, Morley, maarschalk Foch en de graaf van Rosebery. Churchill schreef, het is bekend, goed en ter zake.

De leukste biografie vond ik die van Boris Savinkov, een Russische revolutionair en anarchist die zich tegen ieder overheersend regiem keerde. En dat met de wapens in de hand. Dus eerst tegen de tsaar en daarna tegen de bolsjewiki van Lenin. Churchill kreeg met hem te maken toen de Britten met een interventie legertje  probeerden de Roden te verslaan. Dat liep op een geweldige mislukking uit. Savinkov keerde op uitnodiging van Kamenjev en Trotsky naar Rusland terug. Zijn verleden zou hem worden vergeven. Wat er daarna met hem is gebeurd, werd nimmer duidelijk. Savenkov stierf kort daarna. Werd hij doodgeschoten of was het zelfmoord? Over zijn ontmoeting met Savinkov schrijft Churchill: ‘Ik had, behalve op het toneel,  nooit een Russische Nihilist gezien en mijn eerste indruk indruk was, dat hij buitengewoon voor de rol geschikt was.’ Nihilist was toen een synoniem voor een anarchist van de daad.

Meer nieuwe oude boeken

juli 1st, 2020 by Igor Cornelissen

Bernard Verduin, volgeling van Herman Gorter

Ik weet dat Bernard Verduin (1900-?) tot de groep van radencommunisten behoorde, een volgeling dus van de dichter Herman Gorter en de astronoom prof. Anton Pannekoek die het met Lenin aan de stok kregen, maar marxist bleven. Verduin ging in de handel en stichtte het eerste Nederlandse bedrijf dat in neon verlichting deed. Hij was jood en zijn boek draagt daar duidelijk sporen van, al is dat wat te zwak uitgedrukt. Frits, de zoon van Bernard, en zijn neef Herman komen in het boek voor als Rob en Leendert die in de onderduik gaan bij een contact onder de radencommunisten op de Kloveniersburgwal 91. Het loopt niet goed met hen af.

Zekere Kalmeyer komt in het boek voor bij wie je een bewijs kunt krijgen dat je géén jood bent. Bedoeld is natuurlijk Hans Calmeyer. Wellicht wist de schrijver van het boek, dat kort na de bevrijding werd geschreven de juiste spelling van deze Duitse ambtenaar en jurist niet. De hoofdfiguren in het boek behoren tot de familie Leonards; de pater familias was een fabrikant. Het autobiografische boek is duidelijk een sleutelroman. Gerrit Kouwenaar (de dichter) schreef in juni 1946 een recensie van de roman in De Waarheid. Hij vond niet alles goed.

Het boek is overigens uiterst zeldzaam. Interessant voor iemand met belangstelling voor de joodse kant van WOII om uit te zoeken. Ik heb er helaas nooit tijd voor gehad. Een uitdaging voor een jonge historicus. Historica mag ook, maar dat geheel terzijde.


Update: 8 juli 2020 – Historicus Bart de Cort wees ons op enkele aanvullende gegevens over de zonen en neef van Bernard Verduin. Voor meer gegevens, zie: Rinus Pelgrom 1902-1970 beroepsrevolutionair, of Het belang van directe actie van Bart de Cort (verschijnt in 2020).

Meer nieuwe oude boeken

juni 30th, 2020 by Igor Cornelissen

De Rijksdagbrand

Nog decennia nadat de vlammen waren gedoofd laaide de discussie over brand en Berlijn (1933) op. Herhaaldelijk. Dat de jonge, werkloze metselaar Marinus van der Lubbe de brand had gesticht, moest men wel aannemen. Hij had het bij zijn verhoren en tijdens de rechtszaak herhaaldelijk verklaard: HIJ en hij alleen had de brand gesticht. Het was bedoeld als oproep aan de Duitse arbeiders om in verzet te komen tegen Hitler.

De nazi’s wilden bewijzen dat hier sprake was van een communistisch complot. De communisten wisten zeker dat Van der Lubbe in handen was gevallen van de nazi’s. Hij had zich door hen laten misbruiken. Zo werd de goudeerlijke Leidse arbeider het slachtoffer van een gewetenloze ideologische strijd waarbij leugens, valse verklaringen en meineden niet van de lucht waren. Op een gegeven moment hield die oorlog op. Men nam wel aan dat Van der Lubbe uit eerlijke motieven de brand had gesticht. Toch bleven er vraagtekens. Kon de slechtziende Marinus de brand met zijn beperkte middelen alleen hebben gesticht. Had hij misschien, zonder dat hij het zelf wist, hulp gekregen van de nazi’s die van zijn plannen hadden gehoord?

De Canadese jurist en historicus Benjamin Hett acht het laatste mogelijk en hij gebruikt er materiaal voor dat in 790 voetnoten is terug te vinden. Maar bewijs voor zij vermoeden levert ook Hett niet. Intussen zijn alle tijdgenoten van Marinus van der Lubbe en het proces overleden. Onwaarschijnlijk dat Hett de laatste is die over de Rijksdagbrand schrijft. Het blijft voor velen onbegrijpelijk dat een eenling iets bedenkt en het uitvoert. Daar moet toch een beweging met een financier achter zitten?

Meer nieuwe oude boeken

juni 27th, 2020 by Jaap de Jong

“Waarheid is ons enig anker”. Carolus Verhulst en Mahatma Gandhi

In wat restte van wat ooit een grootse theologisch-filosofische bibliotheek was vond ik onlangs het boek De profeet van Kahlil Gibran (1883-1931), een Libanese dichter, schilder en verhalenverteller. Ik was sceptisch, maar mijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld toen ik zag dat Carolus Verhulst (1900-1985) het werk van Gibran had vertaald en uitgaf. Verhulst gaf tot aan zijn dood in 1985 leiding aan de uitgeverij Mirananda (eerder uitgeverij Servire (1921-1977)) en gaf voornamelijk mystiek-religieuze werken taal uit. Zo gaf Servire ook werken van Carl Gustav Jung uit waarvoor ik mij in de jaren tachtig interesseerde. Minder bekend, maar belangwekkend was zijn contact met James Joyce en de door hem ontwikkelde huisstijl van Servire. Die was gebaseerd op de “Nieuwe Typografie” (Theo van Doesburg en De Stijl). Doel was om de ideale harmonie vorm te geven door het precieze gebruik van de basiselementen van de kunst: kleur, vorm, verdeling en lijn (zie ook de foto van het omslag van De Profeet).

Carolus Verhulst groeit op in een gereformeerd gezin in Middelburg. Hij doorloopt de mulo en kweekschool, neemt afscheid van het orthodox gereformeerde milieu uit zijn jeugd en ontmoet als jonge student Kees Boeke (1884-1966) met wie hij rond 1918 door de straten van Utrecht loopt. Onder de schoenen dragen beide mannen rubber stempels met de tekst: “Nooit meer oorlog”. Onder invloed van Kees Boeke bekeert Verhulst zich tot de geweldloosheid – zit om die reden enige maanden opgesloten in de militaire strafgevangenis van Scheveningen – en correspondeert met Mahatma Gandhi (1869-1948). India, de oosterse mystiek en het pacifisme zou hem blijvend interesseren. Met Henriette Roland Holst – wier overtuiging zich ontwikkelde in de richting van het pacifisme – richt hij de Vereniging van Vrienden van India. Met Henriette redigeert Verhulst het tweemaandelijkse bulletin van de vereniging die op het hoogtepunt zo’n 500 leden telt.

Als Gandhi in 1931 in Londen komt wordt hij door Verhulst voor De Groene Amsterdammer geïnterviewd. Verhulst beschrijft hem in het interview in De Groene: ”’n Kleine magere gestalte, gehuld in lendendoek en sjaal. In rust, een van vele groeven doorploegd, melancholiek gelaat, waarin geconcentreerd al de zorgen en moeiten van vele jaren. Maar glimlachend een zielenadel onthullend als in weinig gezichten tot uitdrukking komt.” Gandhi woont tijdens zijn verblijf in Engeland in East End in een tehuis voor daklozen waar Verhulst hem samen met de Javaanse nationalist, dichter en activist Noto Soeroto (1888-1951) bezoekt. Bij een derde bezoek komt Verhulst vanwege de mist te laat aan en treft Gandhi in zijn kantoortje in Knightbridge mediterend aan. Hij is te laat voor een gedachtenwisseling, niet voor meditatie. Bij het spinnenwiel brengen de beide mannen samen een uur zwijgend door. Bij het afscheid krabbelt Gandhi op de achterzijde van zijn foto de tekst die Verhulst een leven lang koestert: “Truth is our only sheet-achor”. Waarheid – ons enig anker.


Geraadpleegde literatuur [zie BOLAS-rapport voor de klikbare versie]

Boon, C. & Harmsen, G. (1992). Schalk, Henriette Goverdine Anna van der. In Biografische Woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (vol. 5, pp. 241-256). Amsterdam: IISG.

Het Aristo-democratische stelsel. Een onderhoud met Gandhi (1931, 3 december). Het Vaderland: staat- en letterkundig nieuwsblad [Avondblad A].

Ruijter, F.G. de (1983, 10 maart). 'Gandhi was een man van liefde, het enige cement dat mensen bindt' [interview met Carolus Verhulst]. NRC Handelsblad, p.2.

Thuring, L. (1983, 19 maart). Carolus Verhulst houdt zijn bedrukte eenmanskruistocht al 82 jaar vol.  Leidse courant [finale], p.16.

Verhulst, C. (1931). Een interview met Mahatma Gandhi. De Groene Amsterdammer, 2843, 2.

Voogd, P. de (2005). Modernisme in de boekdrukkunst: transition en Carolus Verhulst. In J. Baetens, S. Houppermans, A. Langeveld & P. Liebregts (red.), Modernisme(n) in de Europese letterkunde. Een ander meervoud (pp. 77-92). Leuven: Peeters.
PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com