In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
juli 2nd, 2023

De mysticus uit de Rivierenbuurt: Louis Gans (1930-2012), dichter, denker en schrijver

Op donderdagmiddag 9 oktober 1975 bezoekt prinses Beatrix een expositie van 21 Nederlandse primitieven bij galerie Hamer op Leliegracht 38. Onder die collectie van primitieve schilders bevindt zich het werk van de zondagsschilder Louis Gans (1930-2012). Prinses Beatrix gaat in eerste instantie met lege handen de deur uit, bedenkt zich en keert terug met de woorden: “Wij willen Gans toch hebben.”

Ze was getroffen door “de oprechtheid en grote vrolijkheid van de primitieve schilders”, zo vertelde Louis Gans aan een journalist van De Telegraaf. Gans stapte toevallig net na het eerste vertrek van de prinses de galerie binnen waar hij Beatrix bij haar terugkeer ontmoet (Prinses Beatrix kocht een gans, De Telegraaf, 11 oktober 1975).

Misschien dat de galeriehouder Nico van der Endt (1941) het toeval een handje hielp en een telefoontje pleegde met Louis Gans, maar dat weet alleen hij. Van der Endt staat tot op de dag van vandaag bekend als promotor van outsiderkunst; een ongeorganiseerde groep kunstenaars die met een eigen vormtaal het soms problematische psychiatrische verleden thematiseert en een toekomst geeft. In 1972 kwam Gans vanwege een depressie onder behandeling van de psychiater Bastiaans. Bij die inzinking speelde ook de oorlog een rol. Louis Gans werd als leerling van halfjoodse afkomst van het Vossiusgymnasium verwijderd en is vervolgens ondergedoken in Friesland. In 1978 publiceerde Louis Gans met de psychiater W.P.H. Russelman het boek Naïeve kunst. Aspecten van een randverschijnsel. Het boek is tweedehands nog steeds verkrijgbaar.

Louis Gans had op dat moment een opmerkelijke carrière achter de rug. Tussen 1953 en 1960 was hij conservator van het Kröller-Müller en na zijn promotie (1960) over de Nederlandse Art Nouveau – een nog steeds zeer gewaardeerde studie – werd hij hoofdconservator van het Stedelijk Museum te Amsterdam (1960-1964). Hij brak met de museumwereld omdat deze zich in zijn ogen onvoldoende inzette voor de democratisering van de kunst. Het Plan-Gans kreeg in de jaren zestig redelijk wat aandacht. Prent 190 was een praktisch initiatief van Gans dat ook voor het minder koopkrachtige publiek de aanschaf van kunst mogelijk maakte. Dit type initiatieven kwam niet alleen ten goede aan minder draagkrachtige groepen. Dat de prinses bijvoorbeeld 20% rijkssubsidie ontving op haar aankoop scheelde haar 150 gulden en maakte haar tred op de Leliegracht met het doek van Louis Gans onder de arm nog wat lichter, zo stel ik mij voor.

Louis Gans, overigens een volle neef van Jacques Gans (1907-1972), schilderde niet alleen, maar gaf in 1986, na de scheiding van zijn vrouw en  twee kinderen, een dichtbundel uit met veel gezinsleed. In 1988 volgt een tweede bundel Branta Ruficolis. Eerder verkocht hij die gedichten voor drie gulden in de Amsterdamse café’s. Ze waren eigenhandig op kleine velletjes papier getypt en bijeengehouden door een paar nietjes. In hartverscheurende gedichten keert hij het binnenste buiten en deelt hij zijn observaties in de kliniek Santpoort. Het  leven went niet, het lijden is groot, maar het kan altijd nog erger, zo suggereert de dichter op pagina 23 als hij over een medepatiënt schrijft: Er is er een | Die in een rolstoel rijdt: | Z’n hoofd verloren en | Ook z’n benen kwijt.

Bij het mooie interview met Frans van Lier (NRC, 15 april 1988) is een prachtige foto van Michaël Ferron opgenomen. Daar zit Louis Gans met de benen over elkaar in een contemplatieve pose voor zijn woning in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Links achter hem kijkt een levensgrote gans van kunststof uit het raam. Frans van Lier schrijft dat de verlichte gans als baken kan dienen voor hen die het licht van Gans zoeken.

De depressies bleven Gans intussen vergezellen, maar werden afgewisseld met perioden van meer dan normale helderheid. Ze gaven hem, zo zegt hij, “een transcendentale kijk op de schepping. Daaraan is de Baghwan niet vreemd, evenmin als de neo-Platonische Griekse wijsgeer Plotinus die via de extase de vereniging van het menselijke met het goddelijke zocht. Hij is een ziener, zo schrijft Van Lier, “Ronde bruine ogen tasten boven het halve brilletje de bezoeker af als hij zijn zelf-ontwikkelde mystieke theorieën toelicht. Daartoe blijkt Louis Gans (58) behalve de vijf zintuigen een zesde, het denken, en zelfs een zevende te gebruiken: ‘Bij synchrone werking van de zes zintuigen maken ze een zevende zintuig wakker: de extase. Ik heb de extase ervaren: ik ben een mysticus, een mysticus in de Rivierenbuurt. De mysticus overleeft de extase, Van Gogh is er aan ten gronde gegaan door zijn onvermogen zijn metafysische waarnemingen te ordenen. Hij was niet in staat de natuur te coderen. Ik ken de code wel.’”

Als Denker | ben ik er | Dichter bij.

N.a.v. Louis Gans (1988). Branta Ruficolis. Verzen. Amsterdam: De Beuk. Met stofomslag, papieren voorplat. 52 pp.. Gesigneerd, met opdracht. Gaaf exemplaar, € 25,00. Boeknoot 2056. 

De gedichtenbundel Branta Ruficolis [=roodhalsgans] - die Louis Gans op 26 augustus 1988 aan Igor Cornelissen gaf - bevat een opdracht met een geheimzinnige code: Voor Igor [Cornelissen]| van de Dichter L. Gans. D.M.P. in Via – 26.VIII.’88. Er mist een L in de Latijnse naam -> Ruficollis]. De bundel is opgedragen aan de beide kinderen van Louis Gans: David en Eva. Zijn dochter Eva Gans is eveneens kunstenaar.

oktober 21st, 2021

Goede buren zijn: een nieuwjaarswens uit 2016

Op de vloer van mijn studeerkamer ligt een kaartje met een afbeelding van een evenwichtskunstenaar. Ik weet dat het uit een boek van Igor Cornelissen komt, maar ben niet meer zeker uit welk boek. Het is een nieuwjaarswens, afkomstig van buurvrouw Ina: “opdat wij ook in 2016 goede buren zullen zijn! Lieve groet, Ina.”

Buren zijn – goede buren zijn – is een kwestie van evenwichtskunst. Dat was vroeger zo, dat is nu zo en het zal ook morgen zo zijn.

Heel grappig vind ik de losse aantekening van Igor C. op de achterkant van het kaartje van buurvrouw Ina: “Gans komt in oktober ’31 in Berlijn aan”. Ik ben er zeker van dat Igor die aantekening maakte omdat hij het kaartje van buurvrouw Ina voor eeuwig wilde bewaren.

Toch leuk dat ik nu weet dat Jacques Gans al in oktober 1931 naar Berlijn verhuisde. Over Jacques Gans – die niet alleen een uitvreter was, maar ook veel meer dan dat – schreef ik eerder stukjes. Dit niet geheel terzijde.

Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, ook van Jacques Gans.

september 22nd, 2021

Hip Berlijn. Een droom

Ik droomde vannacht dat ik in hip Berlijn was. Niet het huidige Berlijn, maar dat uit de jaren twintig. Er zijn extravagante feesten met veel bloot, jazz en het eten is buitengewoon smakelijk. Obers buigen als knipmessen en ik heb het geld om uit te geven, draai de hand niet om voor een grootse fooi.

Is er bij mij een hang naar feodale verhoudingen en naar andere zaken? In de droom en ook buiten de droom?

Dan verschuiven de droombeelden zich door de tijd heen. De stad Berlijn is ineens het tafereel van fascisten die met communisten op de vuist gaan. Tussen de vechtende massa ontwaar ik de nog ongekroonde prins Bernhard met zijn gesabelde vriend Erik Hazelhoff Roelfzema die beiden op de journalisten Jacques Gans en Nico Rost inhakken. Het is een chaos van bloed, kapotte brillen en sneuvelend glaswerk.

Zelf sta ik inmiddels verscholen achter een boom. Ik schuw het bloed en pas op mijn bril, want die werd tijdens mijn jonge jaren zo vaak van mijn neus geslagen dat ik er nu voor kies mij niet in het gewoel te begeven. Een echte man wacht tijd en gelegenheid af. Wraak smaakt het best als koud gerecht, zo droom ik verder terwijl kille wind mij de adem beneemt. Dat blijkt, na plots ontwaken, een weigerend CPAP-apparaat te zijn.

Dat ik in mijn droom Nico Rost, Jacques Gans en Prins Bernhard met elkaar in verband breng is niet ver bezijden de werkelijkheid. Rost had Gans – toen nog links – beginjaren dertig overgehaald naar Berlijn te komen. Jacques Gans schreef er zijn Berlijnsch Dagboek en Nico Rost vertaalde tal van schrijvers voor de Nederlandse lezersmarkt. Onder hen was de sterreporter Egon Erwin Kisch (1885-1948), wiens verhalen overigens zeer leesbaar zijn. En dat Bernhard onder de vechtenden had kunnen zijn, dàt komt naar voren tijdens een ontmoeting in de oorlog tussen de prins en Jacques Gans.

De journalist Egon Erwin Kisch was populair in die dagen. Rost vertelt dat zijn huis open staat voor iedereen en dat er in de Berlijnse Güntzelstrasse altijd bezoek is. Men treft er bekende politici, ontslagen gevangenen, letterkundigen, arbeiders, professoren en jonge meisjes en steeds weer moet Fräulein Gisl nieuwe koffie zetten en “zoekt Kisch in zijn bibliotheek van 4000 werken over processen en gevangenissen, hoe hij een collega helpen kan, die een reeks artikelen moet schrijven over de sexuele nood onder strafgevangenen, spreken in een hoek van de kamer een paar communisten over het Russische vijfjarenplan, discutereeren proletarische literatoren over het werk van Döblin.”

En wat al niet meer. Zelf zou ik het nog geen vijf minuten volhouden in die drukte bij Kisch. Dan maar liever naar het bos om achter een boom de glazen van mijn bril te poetsen. Maar dit geheel terzijde.

Igor Cornelissen, eerder eigenaar van het boek, schrijft een aardig ironisch commentaar bij de lyrische inleiding van Nico Rost. Uiteraard met potlood: “heel erg veel. Hoe komt ie aan schrijven toe”? Dat zou ik ook wel willen weten.


Kisch, Egon Erwin & Nico Rost (inl.) (1931). Tijdopnamen. Een bundel reportages. Den Haag: De Baanbreker / Servire. I.z.g.st., met originele boekenlegger van De Baanbreker. Enige potl.aant. van I.C., zeer zeldzaam, 49,50 (incl. pak- en verzendkosten).

Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, ook van Egon Erwin Kisch en/of Jacques Gans.
augustus 23rd, 2021

Uit de bibliotheek van Arnold Saalborn

Arnold Saalborn (1888-1973) was een interessant docent. Het zijn niet mijn woorden – al wil ik ze best nazeggen – maar die van zijn leerling Jacques Gans (1907-1972). Saalborn was socialist, bevriend met Jacob Israël de Haan (1881-1924) – die door zijn openlijk beleden homoseksualiteit toch een ietwat controversiële positie innam in de toenmalige Nederlandse letteren – en joods. Geen alledaagse figuur, al stond hij zeker niet aan de zelfkant. De belangstelling van Saalborn in het socialisme uitte zich onder meer in de keuze van zijn proefschrift dat over het ontwaken van het sociale bewustzijn in de literatuur handelt. Maar bovenal was hij een humanist, overtuigd van de zin van een brede en diepe historisch-culturele vorming. Men geloofde nog in de emancipatoire werking van de ‘verheffing’ van de arbeidersklasse.

Mooi is hoe Saalborn zijn leerling Jacques Gans bijkans de adem benam toen hij zwijgend het klaslokaal inkwam, voor de lessenaar ging staan en de eerste zin van De Uitvreter (van Nescio) de klas in slingerde. Met die daad, dat verhaal en die eerste zin trof hij doel als was hij David die met zijn kleine gladde steen de reus Goliath neer maaide. En daarmee bepaalde hij goeddeels ook het verdere leven van Jacques Gans, ook “een uitvreter” (zijn eigen woorden), maar dat is een ander verhaal.

Vandaag werd mij even de adem benomen toen ik het exlibris van dr. Arnold Saalborn tegenkwam: een middeleeuwse monnik, zittend op een krukje, bezig met het beschrijven van een foliant. Op de linkerpagina staat de S, op de rechterpagina een stralende zon. Volgens het handboek over de exlibriscultuur van Aarts & Kooyman (2017, p. 772) illustreert het exlibris zowel de studiezin van Saalborn, als zijn interesse in de middeleeuwen. Hij verzorgde inderdaad een uitgave van Mariken van Nieumeghen. Nu had Saalborn een nogal brede belangstelling en die ging zeker uit naar de moderne tijd (o.a. de Tachtigers en de moderne Duitse literatuur). Onder zijn leerlingen aan het Barlaeus gymnasium zat nogal wat talent: Ik noem naast Jacques Gans, Willem Frederik Hermans, Reina Prinsen Geerlings en Eli Asser. Maar misschien staat de S. uit het exlibris wel voor het socialisme en de zon voor het heilbrengende licht dat zij zou brengen over het volk dat in het duister ligt, gebonden in kluisters. De dichter Herman Gorter maakt in zijn poëzie graag gebruik van dit type, aan de natuur ontleende, metaforen.

In de collectie van Igor Cornelissen zitten tenminste twee boeken met zijn exlibris en eentje waarvan hij de vertaling verzorgde (De twee Tuinen van Salamon Dembitzer (1888-1964) [vertaald vanuit het Jiddisj]). De vader van Arnold Saalborn kwam uit St. Petersburg en wellicht stimuleerde dit de belangstelling voor de Russische letterkunde. Arnold Saalborn vertaalde uit het Duits, Frans, Russisch en Jiddisj. De belangstelling voor het toneel die Arnold en zijn broer Louis van huis uit meekregen – moeder Jeanette de Groot was toneelspeelster, vader Alexander Saalborn was regisseur – zette zich ook voort na hun generatie. Arnold is de oom van de toneelspeelster Liane Saalborn (1923-1989), bekend door haar filmrol in Pastorale 1943 en Kort Amerikaans.

Dit alles geheel terzijde van de oogst van vandaag, waaronder de boeken uit de bibliotheek van Arnold Saalborn.

juni 20th, 2021

Jacques Gans – van de prins geen kwaad

Zojuist viste ik de bundel In andermans handen van de dichteres Anna Achmatova (1889-1966) uit doos 23. Ik kreeg vanmiddag bericht van JB uit het stadje Groningen dat hij de bundel In andersmans handen wenst. Ik ben een boekhandelaar en volg gedwee en die gedweeheid brengt mij niet niks. In doos 23 ligt namelijk ook het verzameld werk van Jacques Gans (1907-1972). Niet in dundruk – zoals eigenlijk verdiend – maar in aparte boekjes. Over Gans schreef ik eerder een blog [over liefde, goudvissen en de kunst van het versterven].

Ik bladerde door Een onaangepast mens (Amsterdam, 1981) en stuitte op de weergave van een intrigerend gesprek dat zich afspeelt in Londen (ca. 1944). Bij dat gesprek is, naast Jacques Gans, ook minister van Justitie Gerrit Jan van Heuven Goedhart (1901-1956) en Bernhard van Lippe-Biesterfeld aanwezig. De uitnodiging ging uit van Van Heuven Goedhart en was, zo denk ik, bedoeld om Jacques Gans te ‘sensibiliseren’, onder meer omdat die over gevoelige informatie beschikt over de handel en wandel van het oorlogskabinet. Informatie die wel bekend was bij de leden van het “comité tegen het neofascisme” (waaronder Loe de Jong, Jacques Gans, A. den Doolaard, Henrie Wiessing).

Of de prins zich in tijdens dat gesprek wel of niet van enig kwaad bewust is weet ik niet, wel dat Bernhard tijdens dat gesprek plots een vraag stelt aan Jacques Gans: “Is het waar dat u gedreigd heeft in Engelse bladen te schrijven dat ik lid zou zijn geweest van de S.A. of de S.S.?”  Op de vraag van de prins geeft Gans als antwoord dat hij niet aan dreigen doet en zegt hem vervolgens dat “als u lid van de S.A. of de S.S. bent geweest, dan hadden we elkaar kunnen treffen, want ik ben met die lui in de jaren dertig in de straten van Berlijn op de vuist geweest.” Bernhard lacht, maar het gezicht van Van Heuven Goedhart betrekt. “Hoe komt het”, zei hij wrang. “dat u meer weet dan de ministers?” “Is het mijn schuld”, gaf ik terug, “dat de ministers niet intelligenter zijn dan zij blijken te zijn, en dat Gans niet dommer is dan u zich had voorgesteld?”

Daar moet Van Heuven Goedhart het mee doen, evenals alle ministers na hem. Tot op de huidige dag.

Daar komt nog een anekdote bij waarbij Van Heuven Goedhart zuurzoet kijkt en Bernhard opnieuw lacht. Bernhard stelt Jacques Gans namelijk de vraag of hij in bezet gebied – voor zijn vlucht naar Engeland – inderdaad drie cent aan een Duits matroos gaf. “Jawel, hoogheid”, bekent Gans, “dat is geheel waar. Als ik daarvoor na de bevrijding een proces wegens collaboratie tegemoet mag zien, dan met een gerust hart.” En dan doet Gans zijn verhaal.

Drie matrozen van de U-boten dronken bij de tafel een biertje waar ook Jacques Gans met Ed Hoornik, Bertus Aafjes, Gerard den Brabander en Bob van Kampen zat. Tegen spertijd moest worden afgerekend, maar zij haalden het bedrag niet. Gans ziet het en trekt een van de matrozen aan de mouw: “wieviel fehlt da?” vroeg hij. “Drie cent” zei de matroos beteuterd, waarop Gans, die over de vestzak gaat, betaalt en zegt: “Bitte, vom internationelen jüdischen Grosskapital”. De Duitsers springen in de houding en riepen: “Die Firma Hitler dankt das internationale jüdische Grosskapital.” Zoals ik schreef: Bernhard lacht, Van Heuven Goedhart kijkt zuurzoet.

Prins Bernhard krijgt het tijdens zijn leven niet moeilijk wat betreft zijn SS-verleden. In de NRC van 2010 (23 januari) (evenals in andere kranten) wordt het als primeur gebracht dat het oorlogskabinet het SS-verleden van Bernhard kende. Had men Een onaangepast mens gelezen dan was er misschien iets eerder, iets meer gebeurd. Misschien. Dit alles terzijde uiteraard.

Jacques Gans (1948). Berlijnsch dagboek. Bussum: F.G. Kroonder – Jacques Gans (1946). Liefde en goudvisschen. ’s Gravenhage: Daamen – Jacques Gans (z.j. [1956]. Van ganser harte. Amsterdam: A.J.G. Strengholt – Jacques Gans (1981). Een onaangepast mens. Amsterdam: Peter van der Velden – Jacques Gans (1953). Nonchalante notities. Maastricht: Letier-Nypels – Jacques Gans (1980). Het Pamflet. Weekblad tegen het publiek [fotomechanische herdruk]. Amsterdam: Peter van der Velden. 

Zes keer Jacques Gans - Uit de collectie Igor Cornelissen. I.g.st., zes titels, alles in één pakket, incl. pak- en verzendkosten (binnen Europa): € 73,50
mei 24th, 2021

Over liefde, goudvissen en de kunst van het versterven

Jacques Gans (1907-1972) was, wat je noemt, een uitvreter. Op het Barlaeus gymnasium kreeg hij les van de Neerlandicus Arnold Saalborn (1888-1973). Saalborn deed – zoals iedere docent die zijn vak verstaat – het coachen erbij, was een liefhebber van het toneel en promoveerde in 1931 op het sociale bewustzijn in de literatuur (tussen 1840-1880). Ik ben wel benieuwd naar dat proefschrift, misschien is het een vroege vorm van ‘woke’, met specifieke aandacht voor de onderliggende partij in het sociale verkeer. Anders en toch eender, maar naar verwachting zonder de verongelijkte toon vanuit het perspectief van de slachtoffers. Die waren indertijd meestal geen penvoerders.

Toen Saalborn voor de eerste keer het klaslokaal binnenging stal hij het hart van Jacques Gans. Saalborn ging voor de lessenaar staan, sloeg een boek open en slingerde daarna de eerste zin het klaslokaal in. Als een fanaal, schrijft Gans, ofwel een seinlicht of vuurtoren. Die eerste zin kwam uit Nescio: “Behalve de man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gezien dan de uitvreter.”

Het leven van Jacques Gans zou nooit meer hetzelfde zijn. Hij zoog het door Saalborn voorgelezen verhaal op met stijgende aandacht. “Dat is het!” dacht hij en “die vent is er achter!”. Het was het verhaal van Japi, die op banken in de regen aan de waterkant zich oefende in het versterven, om onaandoenlijk te worden voor honger en koude en ongrijpbaar voor het verdriet en het gezeur van de maatschappij.

En het verhaal was daarmee niet afgelopen voor Gans: “Nee”, zei Japi tegen de schilder Bavink, “ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme mensen. Ik denk ook niet. ’t Is jammer dat ik eten en slapen moet. Liefst zou ik dag en nacht blijven doorzitten.” Dat was ook voor Jacques Gans wel een pracht van een programma. Het programma van de uitvreter.

Hij voerde het ook uit. In zijn eigen tempo en op geheel eigen wijze. Als een bohemien zwierf hij door Parijs en Amsterdam. Toen hij op een morgen, ietwat aangeschoten, de sleutel in het slot van zijn woning stak, realiseerde hij zich dat er nu wel eens iets mis zou kunnen gaan.

En dat was ook zo.

Het was half vijf en daar zat zij: rechtop in bed, als een beledigde roos met alle lichten op en alle dorens uit en haar woede kwam als een dolkstoot op hem af. Hij realiseerde zich dat geen citaat van Baudelaire of Appolinnaire hem verder zou helpen. Het was over en uit. Of beter, het was een nieuw begin. Hij scheidde van de Deense Ester Margrethe Steffensen en schreef er een roman over: Liefde en goudvissen. Ik pakte het boek zojuist uit een van de dozen. Alleen al de titel is fantastisch! Elke zin is als met bloed geschreven. Ik citeer de eerste zinnen:

Te bedenken, dat ik van deze vrouw gehouden heb – en nog houd – en dat ik haar toch met evenveel liefde het mes tusschen de ribben gestooten had. Zij stond in de portiek van haar atelier, naast den postzegelwinkel.

“Je komt terug!” smeekte ik. Omdat ik niet smeeken kan, klonk het als een bevel.

De mislukking zit er al vanaf het begin ingebakken.

Jacques Gans schreef prachtige columns en deed heel veel andere interessante dingen. Nadat hij in de jaren vijftig voor De Telegraaf ging werken, schreven vele vrienden hem af. Willem Frederik Hermans was onder degenen die met hem afrekenden. Ook hij was een leerling geweest van Saalborn.

Nog steeds bezocht Gans de cafés, maar steeds vaker zat hij eenzaam aan een tafeltje. Als hij al genood werd verjoeg hij door zijn bulderend gelach de klandizie. Een hartinfarct maakte in 1972 een einde aan zijn leven. Hij had intussen wel het woord waargemaakt dat hij zijn vader toevoegde nadat hij van Saalborn het verhaal van Nescio hoorde: “Nu weet ik wat ik later ga worden! Zijn vader Levie vroeg wat dat dan wel zou zijn. “Een uitvreter”, had i geantwoord.

[Over de foto in cafe Scheltema (met v.l.n.r. Jacques Gans, Marlies Scholten, H.J.A. Hofland, Wim T. Schippers en Remco Campert), zie H.J.A. Hofland in De Groene Amsterdammer. Voor het proefschrift van Arnold Saalborn, zie de DBNL].

Gans, Jacques (1946). Liefde en goudvisschen. ‘s-Gravenhage: Daamen’s uitgeversmaatschappij. I.z.g.st., illustraties van C.A.B. Bantzinger, 318 pp., uit de collectie Igor Cornelissen. Gouden belettering op rug en gulden vignet op voorplat. € 25,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, waaronder ook Het Pamflet van Jacques Gans.

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com