In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
juni 29th, 2022

Over Torrentius – “Wat buten maat bestaat / int onmaats q[u]aat verghaat.”

In november 1913 kreeg de latere conservator van het Rijksmuseum Twenthe, J.J. van Deinse (1867-1947), een ronde eikenhouten plank met een doorsnee van ongeveer 50 centimeter onder ogen. Er was zo goed als niets op te zien, maar nadat men het paneel – want dat was het – met een natte spons reinigde, bleek het een stilleven te zijn met een half gevulde wijnroemer die op een tafel tussen een aarden en een metalen kan stond. Op de tafel lagen twee, zeventiende eeuwse tabakspijpen bovenop een stuk bladmuziek. Daarop een rijmdicht: “wat buten maat bestaat / int onmaats q[u]aat verghaat.” Een stilleven dus, zinnebeeld van de matigheid wat ook in het rijmdicht naar voren komt. Van de schilder van het paneel,  Jan Simonsz. van der Beeck (ca. 1588 – 1644) ofwel Torrenius, kan niet worden gezegd dat zijn leven het zinnebeeld van de matigheid weerspiegelde. Integendeel, maar hetzelfde kan worden opgemerkt over de straf en het kwaad dat hij later onderging. Onmatig.

Het paneel en enig overgebleven schilderij van Torrentius deed eerder dienst als afdekking van een aangebroken vat met krenten bij bakker Van Essen in Deventer. De plank met haar mooie ronde vorm was daarvoor blijkbaar uitermate geschikt. Daarna kwam het in de winkel te hangen van de firma Sachse van Essen en Enschede. En het doorstond de Enschedese brand uit 1862. Vervolgens lag het paneel te verstoffen op de zolder van de familie Sachse. Totdat Van Deinse het onder ogen kreeg. De vondst en de achtergrond van het paneel werd nauwkeurig door Van Deinse opgeschreven. Hij was een verdienstelijk onderzoeker die meerdere zwerftochten ondernam bij zijn onderzoek naar de Twentse geschiedenis en cultuur. Hij wijdde aan deze ontdekking twee artikelen, die in februari 1916 in de Tubantia verschenen. Het paneel werd door zijn bemiddeling aangekocht door het Rijksmuseum.

Het hierboven beschreven paneel gebruikte Theun de Vries (1907-2005) als omslag voor zijn historische roman Torrentius. Het feest en de storm (Amsterdam, 1998). Daarin vertelt hij overigens niets over de Enschedese vondst uit 1913, maar wel alles over het veelbewogen leven van de schilder Torrentius, “een manskerel van de brede boeg: niet alleen sterk van lijf en leden, maar ook elegant in zijn vlugge gebaren. Hij had langgevormde, lenige handen met spitse, gevoelige vingers, een kleine voet die hij overigens vaak verstopte als hij zijn laarzen à la mode aantrok. Zijn mond was rood, zijn ogen blauw, zijn knevel en baard (kortgeknipt) blond; blond ook zijn hoofdhaar en zijdezacht, want hij behoorde tot de enkelingen die hun haar wasten. Waar meisjes bijeen waren werd veel over hem gesproken.”

De Vries schrijft over het verraad en de smerige rol van een undercoverspion die tijdens een bezoek bij Torrentius aangaf een naakt van hem te willen kopen en niet zomaar een naakt, maar eentje op speciale bestelling. Een beeld dat vooralsnog alleen in zijn hoofd rondwaarde. Hoe dat afliep ga ik niet vertellen, maar ik geef wel een citaat door over de vrijgeest Torrentius, althans een citaat uit de roman van De Vries. Theun de Vries staat bekend om zijn interesse voor religie en zeker ook vanwege zijn belangstelling voor ‘ketterse’ bewegingen. In deze roman tekent hij Torrentius als een ketter, die de spot drijft met theologische dogma’s, maar wel gevoelig was voor (natuur)mystiek. Er zijn daarover meerdere passages in deze historische roman. Wessel ten Boom, uit wiens collectie Torrentius afkomstig is, maakte er een aantekening over. Op het schutblad staan de pagina’s aangetekend. In potlood uiteraard. Ik citeer pagina 115:

Voor Torrentius uit werd de hemel langzaam leeg en schoon. Hij bleef hoe de zon ook wentelde verder vervuld van licht. Torrentius verloor zichzelf in de aanblik. Hij hoorde nu en dan aan een ingehouden snuiven dat Adelheid in zijn nabijheid bleef. Op het oneindig hemelrond voor hem rees in ijle zonnelijnen de omtrek van een vrouwenhoofd, het was als uit zee geboren, kreeg schouders, armen, een tors, een schoot; een reusachtige doorzichtige lichtgestalte waarvan de haren, door de wind geheven, in nauwelijks nog herkenbare verte waren uitgestroomd. Torrentius hield zijn ogen in aanbidding gesperd. De ontzaglijke hemelvrouw reikte tot aan het zenit, hij zag alleen haar omtrekken, ze bewoog zich niet, tot het hem toescheen dat ze uit gouden ogen naar hem keek en hem toelachte.

Hij viel op zijn gezicht, de armen zijwaarts gestrekt, zijn handen grijpend in zand en helmgras. Hij lag als een ding van de natuur, lange tijd, hij was de tijd kwijt; hij fluisterde: ‘Moeder, Grote Moeder, ik weet eindelijk wiens kind ik ben… Als dit het sein is van het goddelijke, ben ik een deel van dit Al. Het deel dat geboren is en sterft zonder dat het Al ooit zijn eeuwigheid en onvergankelijkheid verliest; het deel dat zich waar moet maken zolang het zich in u op deze aarde beweegt’.

Alle schilderijen van Torrentius, grotendeels prikkelend, werden vernietigd, maar er zijn nog wel twee lijsten met beschrijvingen van negentien schilderijen. Dit kleinood – het zou het mooiste zijn en er is nog zoveel meer over te zeggen – werd gered en bewees goede diensten als deksel van het krentenvat van een bakkerij; een stilleven, zinnebeeld van de matigheid van de hand van een schilder die volgens zijn tijdgenoten onmatig was in alles waarin men maar onmatig kan zijn. Theun de Vries was al negentig toen de roman Torrentius verscheen. Hij werd, zo schrijft zijn biograaf, “de Heintje Davids van de literatuur”. Nooit een definitief afscheid. Torrentius viel niet bij iedereen goed. In het Reformatorisch Dagblad was de recensent kritisch op de beschrijving van de gereformeerde rechters. Die had Theun de Vries volgens hem zo donker mogelijk afgeschilderd, “opdat de gestalte van Torrentius als profeet van de vrije gedachte zo fel mogelijk zou oplichten”.

Dat is wel iets wat we nodig hebben. Licht, méér licht.


 

bookmanager faciliteert het maken van voet- en eindnoten & bibliografie (incl. aantekeningen) bij digitale blogs en columns


 

augustus 6th, 2021

De krachtige kop van mijnheer Ludwik: “een geprononceerde neus en een wilskrachtige kin”

In 1989 verscheen De GPOe op de Overtoom van Igor Cornelissen. Het betreft de zoektocht naar en de reconstructie van het leven van geheim agent Ignace Reiss (1899-1937) die in juni 1937 met Henk Sneevliet over zijn voorgenomen breuk met Moskou sprak. In dat boek beschrijft Igor C. ook het leven van Hildo Krop (1884-1970) die in Amsterdam en elders een spoor trok met zijn beeldhouwwerk. Hildo Krop sympathiseerde met het communisme en ontwierp in de jaren dertig een buste van Ignace Reiss, alias mijnheer Ludwik. Naar dat beeldje was Igor naarstig op zoek.

Gerard Reve noemde de bakkerszoon Krop een ‘koekebakker van geslachtloze beelden’ en hij ergerde zich mateloos aan het werk van Krop in betondorp en elders op de Amsterdamse bruggen en gevels. De gehele stad gaat er onder gebogen en niemand kan meer om de stadsbeeldhouwer Hildo Krop heen. Niet alleen in Amsterdam, maar ook niet in Moskou waar zich nog ergens een door Krop gemaakt beeld van Stalin zou bevinden. De vader van de gebroeders Van het Reve, de schrijver Gerard Vanter, bewonderde Hildo Krop niet alleen om zijn lichamelijke kracht, maar ook om zijn kunstzinnigheid. En hij betrok hem bij het ontwerp van een van zijn boekomslagen.

Hildo Krop kwam uit het Overijsselse Steenwijk, waar zijn vader bakker was. Hij leerde van zijn vader de beginselen van het bakkersvak en volgde boetseerlessen om marsepijnfiguren te maken. Alles, dus ook de beeldhouwkunst, begint met het kneden en er gaat niets boven het kneden van deeg. Ik kan dat weten, want ook ik ben een bakkerszoon en weet van het begin en van het einde van het gerezen deeg: is er iets dat verleidelijker is dan de geur van versgebakken brood – eindsel van het geknede deeg –  in de morgenstond? In Steenwijk is er ook een museum dat het werk van Hildo Krop tentoonstelt. Dit geheel terzijde.

In 1984 kwam Igor Cornelissen in contact met mevr. E.J. Lagerweij-Polak die toevallig –  dat wat ons toevalt –  met Igor het ontbrekende puzzelstukje legde en het door Krop gesmede beeld thuisbracht. Een week later lag de foto van de buste van Ignace Reiss (mijnheer Ludwik) op de deurmat van de Vondelkade in Zwolle: “een schok van ontroering maakte zich van mij meester. Een halve eeuw nadat Ludwik met Stalin brak en daarom werd vermoord, zie ik zijn krachtige kop met een breed en hoog voorhoofd, een geprononceerde neus en een wilskrachtige kin. Geen geslachtsloos beeld door een koekebakker. Wel de scherpe en nobele trekken van een beginselvaste man die de moed had een moordzuchtige dictator aan te klagen.”

Het exemplaar van De GPOe op de Overtoom, speciaal voor Igor C. gebonden bij de Zwolse handboekbinderij H. Habes wordt natuurlijk niet verkocht. Wel de monografie van mevr. E.J. Lagerweij-Polak over Hildo Krop (Den Haag, 1992). Lagerweij-Polak maakt daarin ook melding van De GPOe en geeft de afbeelding van “mijnheer Ludwik” (Lagerweij-Polak, 1992, p. 74).


Lagerweij-Polak, E.J. (1992). Hildo Krop. Den Haag: SDU. I.g.st., mooi gaaf exemplaar uit de collectie van Igor Cornelissen. Gebonden in geel linnen met stofomslag en rijkelijk geïllustreerd met foto's (in kleur en zwart-wit). Met register/index en bibliografie, 144 pp. Incl. pak- en verzendkosten binnen Europa € 67,50. Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong

december 12th, 2020

Sam Goudsmit, het naturalisme en het Kamper & jiddische dialect

Sam Goudsmit (1884-1954) werd geboren in Kampen, een gereformeerd bolwerk. Kampen telde  in 1899 nog 252 joden (het waren er meer geweest; de trek naar de grote steden was al begonnen) en de meeste joden gingen nog trouw naar de synagoge. Sam Goudsmit stamde uit een arm gezin met veel kinderen. Hij was, het kwam veel vaker voor dan tegenwoordig, autodidact. Hij vertaalde zelfs Rousseau uit het Frans, maar was, nadat hij naar Amsterdam vertrok, toch vooral met zijn eigen werk bezig.

In zijn eerste boeken laat hij zien hoe het (joodse) leven zich in zo’n klein provinciestadje voltrok. Enerzijds respect voor het Oude Volk, anderzijds permanent de ‘risjes’, kleine plagerijen gemengd met de bekende vooroordelen. Sommige van zijn vroegere boeken schreef Goudsmit in een mix van Nederlands met Kamper dialect waarbij de joden de jiddische woorden en termen gebruikten. Zoekenden is een roman in de stijl van het naturalisme, een stroming dat als doel had op precieze, bijna wetenschappelijke wijze de werkelijkheid van het gewone leven te beschrijven.

Van zijn plannen om rabbijn te worden kwam niets. Goudsmit werd gegrepen door de nieuwe leer, de aardse Verlossing: het socialisme dat bij hem in latere jaren het communisme werd. Hij meldde zich zelfs aan als lid van de partij.

Sam Goudsmit had redelijk succes met zijn boeken. Sommigen werden zelfs herdrukt. Begin jaren twintig maakte hij kennis met de schilder Chris Beekman (1887-1964), ook links, die zich korte tijd aangetrokken voelde tot De Stijl en andere moderne kunstvormen. Goudsmit, die nogal wat invloed had op Beekman, overtuigde hem ervan dat die moderne, half abstracte werken op de arbeiders geen indruk maakten. Beekman ging weer figuratief werken. De oorlog vernietigde Goudsmits geloof in een betere toekomst niet, maar dat  in een concentratiekamp  zijn meest geliefde zoon  verloor, kwam hij niet te boven. Goudsmit schreef na de oorlog nog maar weinig. In de andere zoon, die een binnenschip bestuurde, had hij niet veel fiducie. Toch probeerde hij hem te helpen. Hij vroeg de bemiddelde communiste Mathilde Visser om vierduizend gulden te leen om de jongen die een zware hypotheek tot last had te ondersteunen.

Goudsmit behoort tot de ‘vergeten schrijvers’, maar wie wil weten hoe de ploeterende joden in de provincie rond 1900  leefden, kan niet om hem heen. Bij zijn crematie sprak namens de Vredesraad L. Boas, een schoonzoon van de schrijver Nescio. Aanwezig namens het partijbestuur was Paul de Groot, opmerkelijk omdat de partijleider ongaarne dat soort gelegenheden bijwoonde. Wel een bewijs dat Goudsmit bij de partijleiding in aanzien stond.

In Kampen is een hofje naar hem genoemd, niet ver van de imposante Bovenkerk. Er wonen nu, voor zover bekend, geen joden meer in Kampen. De fraaie synagoge aan de IJssel  is gerestaureerd. Daarin worden nu af en toe culturele bijeenkomsten gehouden.


Goudsmit, S. (z.j.[ca. 1906]. Dievenschool. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf. I.z.g.st.. Gebonden in linnen, 224 pp., 1e druk.  

Goudsmit, S. (1907). Zoekenden. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf. Omslag rafelig aan zijkant, binnenwerk goed, vergeeld papier, 297 pp., 1e druk.

Goudsmit, S. & Chris Beekman (1924). De Gast-Vertellers. Een serie pogingen tot een enigszins fatsoenlijk Cabaret in klein-kwarto. Laren-Gooi: De Meng. Gedrukt in beperkte oplage, gesigneerd door beide auteurs. Tekst Goudsmit, illustraties Beekman. Eerste druk van Kleine Ontdekkingen 1 (eerste en enige deel uit de reeks Kleine Ontdekkingen). Beekman was actief in de beweging van De Stijl. Oorspronkelijke eigenaar Emile Tegelberg, directeur SMN/NHM, villa "Rozenhage" te Baarn.

Uit de collectie Igor Cornelissen. In combinatie en inclusief pak- en verzendkosten: 85 euro. Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

november 12th, 2020

Geschiedenis van Overijssel

Onlangs werd ik vereerd met het lidmaatschap van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG), een eerbiedwaardige vereniging die in 1858 in Zwolle werd opgericht. Vanaf 1860 geeft de VORG een bundel uit met interessante opstellen, de Overijsselse Historische Bijdragen.

In die bijdragen staan opstellen die voor de lokale geschiedenis zeer de moeite waard zijn. Voor Zwolle trof ik bijvoorbeeld eerder opstellen aan over de achtergrond van de schitterende preekstoel in de St. Michaëlskerk, de uitgever-drukker en catechismeermeester Berent Hakvoort, over godsdienstige conflicten in de Reformatietijd en wat al niet meer. Prachtig voor de fijnproever die het naadje van de kous wil weten en/of verder wil breien.

In het nieuwste nummer van de Overijsselse Historische Bijdragen staat onder meer een opstel over de taalgeschiedenis van Overijssel (Harrie Scholtmeijer). Interessant om te lezen hoe de anywheres (de niet-plaatsgebonden elite) in staat waren om het dialect van de somewheres volledig weg te vagen. Aan de andere kant was de elite ook zeer betrokken bij het conserveren van het Overijsselse (en plaatselijke) dialect, zoals bijvoorbeeld Karel Diederik Schönfeld Wichers (1901-1993)  – Karel van ’n notoaris oet Riessen – en de Hengelose doopsgezinde predikant Anthonie Ballot (1836-1871).

Andere bijdragen gaan over grafveld en de trechtbekercultuur (Henk van der Velde), uitgevers en drukkers (Kees Leeffers, Georg Hartong en Henk Nalis), kaarten en mappen (Clemens Hogenstijn), de inspanningen van Egbert Tobi ten behoeve van de zedelijke verbetering van gevangenen (Cees Houtman), minvermogenden in Kampen (Iet Erdsieck), de textielindustrie (Joan H. Beune) en het boeiende verhaal van twee broers die een leven lang strijd voerden over gemaakte keuzes in de oorlog (Martin van de Linde). Het jaarboek besluit met de literatuursignalementen.

Het lidmaatschap van de vereniging geeft recht op de ontvangst van de Overijsselse Historische Bijdragen. U kunt op de website van de vereniging meer vinden over dat lidmaatschap.

Tot slot kan ik het niet nalaten te wijzen op de overzichtslijst van de Overijsselse Historische Bijdragen (1860-2007). Een aantal van de opgenomen artikelen zijn fulltext beschikbaar op de website van het Historisch Centrum Overijssel (HCO).

Als historicus en antiquaar ben ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in materiaal betreffende de  geschiedenis van Overijssel (en Zwolle). Mail ons of neem anderszins contact op bij een geschikt aanbod.

oktober 26th, 2020

Een kruis met rozen is ‘s menschen lot

Ik leerde Kader Abdolah in Zwolle kennen waar hij in het plaatselijk archief dozen moest aanslepen voor bezoekers. De directie van het archief gaf hem veel vrijheid en tijd om zich in zijn eigen ruimte verder te bekwamen in het schrijven. Een enkele keer gingen we lunchen, maar dat was niet echt gezellig. Hij overstelpte mij met vragen: Hoe zat dit en wat betekende dat?

Toen hij mij thuis opzocht viel zijn oog op het houten schildje dat mijn ouders vroeger boven hun bed hadden hangen. ’Een kruis met rozen is ‘s menschen lot,‘ staat er op geschreven. Mijn kompaan wist me te vertellen dat het een citaat uit een gedicht van De Génestet (1829-1861) komt, uit oktober 1859, het jaar dat zijn vrouw en kind aan tbc overleden. Over Peter August de Génestet ging overigens het gerucht dat hij een bastaardzoon van koning Willem II zou zijn. Dit terzijde. Ook over dat kruis moest Kader het fijne van weten. Dat was nog niet zo makkelijk…’s menschen lot… en dan ook nog met die inmiddels verdwenen sch. 

Ik maakte zijn debuut mee in het inmiddels helaas verdwenen Zwolse literaire café In de Sinnepoppen waar hij een verhaal voorlas met zijn toen nog zeer nadrukkelijke, hakkelende dictie.

Hij bleef vechten met de hem vreemde taal. Hij overwon en werd een gevierd schrijver. Ik droeg daar wat aan bij toen ik zijn eersteling in Het Parool uiterst positief besprak. Kader Abdolah pakt je bij je kraag en hij laat je niet meer los, schreef ik en dat zinnetje kwam op de flapteksten van zijn volgende boeken.

Hij pakte niet alleen mij in, maar ook het lezende publiek.

Hij vertaalde De Koran hoewel een schrijver van een ingezonden brief beweerde dat Abdolah helemaal geen Arabisch kende. Hoe dan ook Abdolah hertaalde of her-vertelde de Koran op zijn manier. Maar dat doen zo veel dominees en theologen met de Bijbel ook. Iedereen heeft zijn eigen uitleg. Waarom Kader Abdolah niet? In ieder geval is over hem van orthodox islamitische zijde geen fatwah uitgesproken. Tenminste voor zover ik weet. Ons contact is wat verwaterd sinds hij Zwolle inruilde voor Delft waar een van zijn dochters ging studeren. Zijn dochters werden door hem ingeschakeld als hij er zeker van wilde zijn of zijn Nederlands wel correct was. Abdolah is een strijder die zijn doel bereikte. Hij veroverde de Nederlandse taal en bereikt veel lezers.

Meer nieuwe oude boeken, bijv. literatuur

augustus 25th, 2020

To van Hille-Gaerthé en de Zwolse buxushaagjes

Veel schrijvers heeft Zwolle misschien niet opgeleverd. A. den Doolaard (1901-1994) woonde er maar even of beter: hij werd geboren in een huis aan de Rhijnvis Feithlaan als Cornelis Johannes George Spoelstra, maar woonde in Heino waar zijn vader predikant was. E.J. Potgieter (1808-1875), landelijk bekend als oprichter van De Gids, woonde er ook maar kort en het duurt wellicht nog jaren voordat er een straat of plein naar de geheel volbloed Zwollenaar Meindert Boss (1898-1937) (schrijversnaam J.K. van Eerbeek) wordt vernoemd. Een Zwollenaar die een leven lang in de Thomas à Kempisstraat 69 woonde, vlakbij de slager Walter Stern (nr. 93) die in de jaren dertig vanuit Duitsland naar Nederland vluchtte, maar dat is een ander verhaal.

De schrijfster To van Hille-Gaerthé (1881-1958) heeft wel een straat in de schrijverswijk van Zwolle (ten noorden van Wipstrik. Ze werd geboren in 1881 en schrijft heel liefelijk over haar jeugdjaren in een bevoorrecht milieu. Haar vader was huisarts en To zou trouwen met een leraar die conrector werd aan het gymnasium (Celeanum). De Zwolsche Courant nam haar stukjes met herinneringen over Zwolle graag op en ze werden verzameld en herdrukt. In haar korte verhalen, zoals in Tuintjes, is zij op haar best. Het boek werd meerder malen herdrukt bij Nijgh & Van Ditmar.

In Tuintjes – een bundel met drie verhalen – deze mooie zin over iemand die een huis met een hofje erft dat precies zo moest blijven als het was. Er stond een kruisbessen boompje met hoge blauwe riddersporen langs de kant. ‘En rondom de stamroos, pal in ‘t midden was een perkje viooltjes, omgeven door een rand van frisch-glanzende buks, als een ondoordringbaar, groen muurtje.’

Zwolle mag dan intussen onherkenbaar veranderd zijn, de buxushaagjes rukken steeds meer op. Is dat vooruitgang?

Méér nieuwe oude boeken

augustus 19th, 2020

Steden van Pandora. Drie vertellingen – Paul Gellings

In de serie signalementen & Zwolse schrijvers aandacht voor Paul Gellings die een nieuwe bundel publiceerde bij uitgeverij Passage (Groningen, 2020): Steden van Pandora. Drie vertellingen. Twee verhalen zijn eerder gepubliceerd, maar nu samen met een derde vertelling opgenomen in een drieluik.

Paul Gellings – oud-docent aan de Thorbecke Scholengemeenschap, dichter, schrijver en vertaler – is in Zwolle geen onbekende. In de jaren tachtig en negentig bezocht hij het Zwolse literair café In de Sinnepoppen, een zeer geheim en samenzwerend genootschap van Zwolse schrijvers & vereerders van Dionysius, maar over dat laatste weet niemand het fijne. Bijna niemand en het ook is goed dat dit deksel van Pandora dicht blijft, opdat ons hoop en nieuwsgierigheid restere. Het literair café ging ter ziele, maar verdient – natuurlijk in alle beslotenheid – opnieuw te worden opgericht. Dit terzijde.

De opgenomen verhalen van Gellings spelen in een Groningse stadswijk en twee steden: Beijum, Manchester en Enschede, het Enschede waar de vuurwerkramp op 13 mei 2000 een enorm stuk braakliggend land braakte: “een vlakte in de stad waar een wonderlijke stilte hangt, iets wat zijn adem inhoudt, al waait het er, maar de wind maakt het nog stiller.” schrijft Paul Gellings. Inderdaad, goede luisteraars horen het ruisen van een zachte stilte en scherpe kijkers zien meer dan braakliggend braakland.

Naar aanleiding van: Paul Gellings (2020). Steden van Pandora. Drie vertellingen. Groningen: Passage. Nieuw. Gesigneerd door de auteur, 192 pp. € 17.90 (excl. verzendkosten). Bel of mail ons.

 

augustus 8th, 2020

Een wulps testament in de notariskluis. Over Belcampo, de zoon van de notaris

Als jongen van zestien las ik Het olografisch testament van Belcampo, pseudoniem van Herman Pieter Schönfeld Wichers (1902-1990). Het is een fantastisch verhaal dat gaat over notaris Van Dalen. Hij krijgt van een erflater de opdracht het door hem opgemaakte testament in zijn kluis te bewaren. Dat testament is geen papieren document, maar staat getatoeëerd op het lichaam van een verleidelijke vrouw, gehuwd met de erflater en belust op zijn geld. In de voetnoten bij dat verhaal staan geleerde juridische verwijzingen. De bepalingen zijn helder als glas en er is geen ontkomen aan voor notaris van Dalen; een levend en wulps testament in zijn kluis. Hoe gaat dat aflopen? Van het verhaal is een hoorspel gemaakt, waarvan hier een fragment is te beluisteren. Net zomin als dat gebeurt in het fragment verklap ook ik de afloop niet. Het is als het laatste snoepje en daarvan laat je niet proeven. De smaak zal zich ten volle openbaren bij het lezen van de tekst zelf. Geleidelijk. Snuif de geur op. Die is beter nog dan pepermunt. Het olografische testament is tot op de dag van vandaag populair, met name bij rechtenstudenten in Groningen en elders.

Vanaf het lezen van Het olografisch testament was ik verslaafd aan de verhalen van Belcampo en die verslaving geldt dus ook Het grote gebeuren. Het verhaal dat beschrijft hoe het de Rijssense inwoners verging op de dag des oordeels (VPRO & Jaap Drupsteen, 1975). In een eerste versie werden de Rijssenaren bij naam en toenaam genoemd. De vader van Belcampo, de Rijssense notaris J.G. Schönfeld Wichers (1887-1937), was “not amused” en vertelde zijn zoon de namen te schrappen, zeker die van de verdoemden. Een notaris heeft immers ook een winkel. Dat schrappen gebeurde. Met zwarte inkt. Herman Pieter Schönfeld Wicher gedroeg zich als de goede zoon.

Tot op zijn sterfdag liep Herman Pieters (Belcampo) volgens de overlijdensadvertentie in de NRC rond met een “van verbazing open mond”, maar op vrijdagmiddag 5 januari 1990 was het de beurt aan de Rijssenaren. Die keken zeer verbaasd op toen de doodskist van Belcampo naar oud-Twenste gewoonte in een ouderwetse boerenkar naar de Oude Begraafplaats aan de Lentfersweg werd vervoerd (zie foto). Belcampo keerde immers terug uit Groningen. Of hij als een verloren zoon werd thuisgebracht laat ik in het midden. Wel kreeg hij een plek naast zijn vader, de Rijssense notaris, die in het najaar van 1937 was overleden. Naast elkaar liggen ze nu, een beetje in de marge van het kerkhof (links aan het einde vanaf de hoofdingang), maar in de schaduw van een Amerikaanse eik. Om het graf van Belcampo staat een gietijzeren hekje, een detail dat mijn gevatte schoonmoeder gebruikte om snel het graf te kunnen vinden. Niet iedereen heeft immers een gietijzeren hek. Eerder kon een buurtbewoner mij de plek niet aanwijzen waar de Grote Schrijver ligt en er is zelfs geen bord dat aan zijn bestaan herinnert. Het is zoals een psalm zegt: men kent en vindt zijn standplaats zelfs niet meer. Nog weer eerder had een Rijssenaar mij het andere Rijssense kerkhof aangewezen als de plaats waar Belcampo zou liggen. Zoiets als een rechtgeaarde Nederlander na de oorlog deed als een Duitser hen de weg vroeg.

Op de grafsteen staat alleen de naam Belcampo en zijn geboorte- en sterftejaar. Nog kaler dan grafstenen van andere Rijssenaren die – anders dan veel zware protestanten elders in het land – nauwelijks bijbelteksten plaatsen of anderszins getuigend zijn. In Overijssel, of in elk geval in Rijssen, wordt er na de dood niet meer gepreekt en blijft dat wat er wel toe doet toch ongezegd. Het is zoals een groot filosoof schreef: “wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen”. Waren alle inwoners van Nederland zoals die uit Overijssel, maar dit uiteraard terzijde.

augustus 7th, 2020

“Karel van ’n Notoaris oet Riessen”, broer van Belcampo

Woensdag wandelde ik met de geliefde door het Rijssense Schwarzwald op zoek naar de gebroeders Schönfeld Wichers. Of beter: speurend naar de materiële overblijfsels van de schrijvers Karel Diederik (1901-1993) en Herman Pieter (1902-1990). Dat viel niet mee. Uiteindelijk vonden we diep in het bos de resten van het paradijs. Daar voltooide Karel Diederik Schönfeld Wichers in 1959 zijn Woordenboek van het Rijssens dialect. “Karels huusken”, zo lezen we. Het ziet er vervallen uit. De ramen zijn kapotgeslagen en dichtgemaakt met houten planken. Er is geen inkijk & doorkijk mogelijk.

Karel groeide samen met zijn broer Herman op aan de Grotestraat 9 in Rijssen als zonen van notaris J.G. Schönfeld Wichers (1887-1937). Karel was nog maar net klaar met de studie notarieel recht en letterlijk op weg om als notaris te worden beëdigd toen hij als Saulus het licht zag en op zijn schreden terugkeerde naar huis. Daar wachten zijn kameraden om de beëdiging te vieren. Karel had zich echter bedacht, wilde zijn vrijheid houden en liever kandidaat-notaris blijven. Ik vermoed dat er nochtans wijn is gedronken bij zijn terugkeer, want Karel hield van het glas als ook van de bodem van de fles: ad fundum.

Tot op de dag van vandaag staat Karel Diederik in Rijssen bekend als “Karel van ’n Notoaris”. Broer Herman gebruikte de Italiaanse vertaling van “Schönfeld” – Belcampo – als zijn pseudoniem. Hij is in Rijssen nog steeds berucht als de schrijver van Het grote gebeuren, het verhaal dat beschrijft hoe het Rijssen vergaat op de dag des oordeels (VPRO & Jaap Drupsteen, 1975). Toch is het Belcampo – die zijn werkende leven grotendeels in Groningen doorbracht – en niet Karel die, naast zijn vader onder de schaduw van een Amerikaanse eik, op de oude begraafplaats van Rijssen begraven ligt. Hoe wij hen daar vonden? Dat is een ander verhaal.

Net als Herman doorkruiste ook Karel het vooroorlogse Europa. Na de oorlog ontwierp Karel de eerste camper (“Kueklkoare”, zie foto), een houten opbouw op het onderstel van een kleine Renault-vrachtwagen, en reisde vanaf 1955 tot in de jaren zeventig met de Rijssense jeugd door Europa. Karel werkte weliswaar als kandidaat-notaris op kantoor, maar had het ouderlijk huis aan de Grotestraat verlaten en woonde voor de rest van zijn lange leven in “Karels huusken”, diep in het bos aan het Rijssenseveld. Daar kwam ook zijn broer Herman met enige regelmaat langs.

Intussen werd er door Karel hard gewerkt aan de vastlegging van het Twents. Na het Woordenboek van het Rijssens dialect kwam in 1979 het Twents-Nederlandse woordenboek uit. In maart 2019 is dit woordenboek opnieuw uitgegeven. Het door Karel Schönfeld Wichers samengestelde corpus is een belangrijk onderdeel van de Twentse Taalbank.

De Keuklkoare rijdt naar verluidt nog steeds en is in particuliere handen. Ik heb hem nog niet weergezien. Graag zou ik er een ritje mee maken, maar dit terzijde. En de verhalen van Belcampo kunnen we nog steeds lezen.

Bronnen

  • Fotomateriaal – eigen foto & databank Erfgoed Rijssen-Holten. Zoektermen: Keukelkoare, Wichers
  • Databank Wie is Wie in Overijssel. Zoekterm: Schönfeld-Wichers
augustus 6th, 2020

De memoires van de oudste antiquaar van Overijssel

Igor Cornelissen, geen onbekende binnen de Nederlandse journalistiek en inmiddels 85 jaar, blijft zich verwonderen en is altijd belangstellend. Hij doet daarvan  verslag in zijn memoires: Mijn opa rookte ook een pijp. Joodse wortels en ander (on)gemak. Met gevoel voor anekdotiek beschrijft hij boeiende en zonderlinge figuren die zijn levenspad kruisten.

Een zoektocht naar de zenuwarts/spion Hans Grelinger wordt afgewisseld met bezoeken aan Dalfsen, Berlijn en Lissabon, al dan niet aan de toog. Cornelissen onthult wat het geheim is van het bijna verdwenen joods Zwolle, vertelt verhalen en deelt impressies over spraakmakend Zwolle. Bovendien gaat hij in op zijn nieuwste bezigheid: het verkopen van boeken bij antiquariaat ’t Wasdom van Cornelissen & De Jong.

Cornelissen, die schreef voor Het Vrije Volk, Het Parool en het weekblad Vrij Nederland (1962-1996) schetst van zijn geboortestad Zwolle een ander beeld dan bestuurders gewoonlijk doen; het Manhattan aan de IJssel is Igor onbekend. Niet voor niets weigerde hij de fel begeerde Bartjensprijs….

januari 31st, 2020

Ben Kam over de dood en het lichte leven in Zwolle

Ben Kam was vele jaren een bekwaam huisarts in Zwolle. Hij promoveerde op het leven van lichte vrouwen in Zwolle in vroeger tijden. Het materiaal had hij uit een afvalbak voor oud papier gevist die voor het oude politiebureau stond.

Dr. B.J. Kam interesseerde zich ook voor de in deze stad uitgesproken en uitgevoerde doodstraffen. Inclusief radbraken en vierendelen. Een diepgravende studie die niet makkelijk is te lezen omdat Kam oude documenten raadpleegde in een voor ons moeilijke taal. Waar stond de galg precies?

Na zijn pensionering was Kam, die als jongeman in Helmond, zijn geboortestad, in het verzet verzeild raakte en het illegale Parool verspreidde, een vaste bezoeker van het stadsarchief. Hij maakte, maar dit geheel terzijde, zijn vlinderdasjes zelf. Ik kon hem nog eens een van de eerste naoorlogse nummers van Het Parool schenken waarin hij als directeur van de Helmondse editie vermeld stond. Hij was er blij mee. Nadat hij zijn medicijnen studie had afgerond, kwam hij naar Zwolle. Zijn patiënten, soms in de verre omtrek, bezocht hij per bromfiets. Een auto kwam pas later.

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com