Jazz spelen is, ik spreek uit ervaring, opwindend, ernaar luisteren een waar genoegen. Er over lezen is goed te doen mits je er een jazzplaat bij opzet. Maar gedichten lezen over die muziek? Het is te doen, als de kunstenaar de goede toon weet te raken. Jan Hanlo kon het: “Het was half vijf ’s morgens in April / ik liep, en floot de St. Louis Blues / Maar ik floot die op mijn eigen wijze…” En dan verder zelf maar lezen.
Leuk vond ik ook Richter Roegholt in zijn gedicht Amsterdam. Hij laat daarin de kleine orgelman voortleven die in de jazztent Casablanca op de Zeedijk grote blonde meiden om en over zich heen liet dansen. Ik heb dat zelf gezien in de jaren vijftig.
Die orgelman, dat kleine kereltje, heette Japie Groenteman en iedereen kende hem want hij ging heel brutaal met zijn centenbakje langs de mensen op terrassen en in café’s. Ik zag hem eens bij Hoppe op het Spui binnenkomen. Hij vroeg eigenlijk niet om geld, maar eiste het op. Een ware nazaat van generatie schnorrers die je de gelegenheid gaven een goede daad te verrichten door iets van je rijkdom af te staan. Die schnorrers bestaan al lang niet meer en het is ook al weer lang geleden dat ik Japie in Amsterdam zag met zijn brutale, maar toch innemende koppie. Ik deed altijd een munt in zijn bakje. Het kwam ook omdat ik van die Amsterdamse draaiorgelmuziek hield. Als ik ‘s morgens een wals hoorde, kon de dag niet meer stuk. Nog bedankt Japie en Richter.
Verder zijn in de bundel natuurlijk Martin Schouten, Simon Vinkenoog, Jan Kal en Lucebert present, Kal hield van Frank Sinatra en Lucebert wist echt veel van jazz en had een uitgebreide collectie platen zoals ik eens zelf kon constateren.
Méér poëzie en/of meer muziekgeschiedenis
Geef een reactie