Afgelopen week zette ik een aantal nieuwe boeken op het net, waaronder twee scherpzinnige en journalistiek indrukwekkende werken van Philip Mechanicus (1889-1944). Mechanicus was in zijn laatste levensjaren – tijdens het verblijf in Westerbork – intensief bevriend met Etty Hillesum (1914-1943). Etty Hillesum las ik als jonge adolescent. Het intrigeerde mij niet alleen hoe zij met God en haar onderlichaam op gelijke goede voet stond, maar ik deelde ook haar liefde voor Augustinus, Rilke, Jung, Kierkegaard, Dostojewski en wie en wat al niet meer? Ik zag en las hoe zij worstelde met zichzelf. Gevoelig, een rijpend wordend zijn. Nog steeds herlees ik haar Nagelaten geschriften, zo ook vandaag. Ik besloot alle passages na te zoeken waarin Etty Hillesum het heeft over Philip Mechanicus: vanaf de allereerste ontmoeting tot het moment van haar vertrek met de dinsdagtrein. Overigens schrijft ook Philip Mechanicus in zijn dagboek In Dépôt ook over het gezin Hillesum. Hij kende Louis (Levi) Hillesum via zijn dochter Etty en bezoekt hem geregeld.
Ik ben niet ver gekomen in mijn voornemen de geschiedenis van een vriendschap te beschrijven, want stuitte al bij de tweede aanhaling uit het persoonsregister (van Philip Mechanicus) op Meister Eckhart. Bij het naspeuren van de lijn Mechanicus – Hillesum las ik een intrigerende passage waarin Etty haar vader beschrijft als een wat hulpeloze intellectueel die naast zijn dagelijkse boekenstudie ook het contact met Mechanicus onderhoudt. Etty vertelt vervolgens in een terloopse zin: “Ik heb hem [haar vader Louis] gebracht die schriften van Meister Eckehardt”.
De wat ongebruikelijke variant op de normale schrijfwijze van Eckhart doet vermoeden dat het gaat om een Duitse bloemlezing van Alois Bernt en niet om de Nederlandse vertaling van de traktaten en preken van Eckhart door Gustave Landauer (Zaltbommel, P.M. Wink, 1910). Toch genoot die vertaling – van ene J.N. (ik bezit een exemplaar ;-)) – wel degelijk bekendheid, met name in kringen rond Frederik van Eeden. Van Eeden was de centrale figuur rond Walden, onderdeel van een sociaal experiment waartoe ook een aantal Europese intellectuelen als Gustav Landauer en Martin Buber zich aangetrokken voelden. Van Eeden overwoog in die tijd om over Eckhart te schrijven, maar het kwam er niet van. Mogelijk vanwege problemen op Walden. Etty las in haar laatste levensjaren veel Eckhart. En ze las Van Eeden met wie zij de levenshouding van gelatenheid deelde. Een overgave aan of tenminste een acceptatie van leed, zelfs van bewust toegebracht lijden. In dit verband noteert Etty in een aantekenboekje een frase van Eckhart die stelt dat het ‘vlugste dier, dat u naar de volkomenheid kan dragen (…) het lijden [is].’ Lijden en Gelassenheit; het zijn de twee zijden van eenzelfde medaille, passend bij eenzelfde levenshouding. Het ene veronderstelt of vraagt om het andere. Tegelijkertijd is er bij Etty sprake van een enorme kracht: wie grote kracht voelt is zacht, zo schrijft ze ergens in haar boekje Levenskunst. Dat is waar.
Die beide zaken signaleert ook Philip Mechanicus in zijn dagboek. Zonder de namen van de gezinsleden van de familie Hillesum te noemen beschrijft hij wat hij ziet: “de familie had gedacht, hem en de andere leden voor transport te kunnen behoeden. Desondanks hangt hun het fatum boven het hoofd (…) de man [Louis Hillesum] zegt kinderlijk blijmoedig: och, het zal wel meevallen; met moet het maar nemen zoals het valt. De dochter [Etty Hillesum] (die zelf gesperrt is) zegt: ‘afschuwelijk, mijn broer [Mischa Hillesum], die hier kan blijven, wil pers se met mijn ouders mee en hij is al niet helemaal normaal. De spanning is onverdragelijk. Wij hopen, dat het transport dinsdag niet doorgaat: maar dan komt een week van nieuwe spanning, en misschien nog één, en het eind van het lied is dat zij toch gaan. Ik zou willen vragen: Heer, maak het kort.’ Voor jonge mensen is dit leven van spanning te verdragen, zij kunnen het aan, maar oude mensen gaan eraan te gronde. Hoe eerder de lijdensweg ten einde is, hoe beter misschien. Elke dag kust de vrouw haar man, kust de dochter haar vader vol tederheid, ter begroeting en ten afscheid. Elke dag strijkt de dochter met haar hand liefderijk over de grijze kruin van haar vader, strijkt zij de plooien glad in het gerimpelde gezicht van haar moeder [Rebecca (Rivka) Hillesum-Bernstein]. De zuster volgt bezorgt de gangen van de broeder. Een aandoenlijk voorbeeld van een gelukkig gezin: een voorbeeldige wederzijdse hartelijkheid, een geestelijk deelgenootschap, een aangeboren aristocratisch levensgevoel.” (In Dépôt, pp. 79-80).
In haar dagboek schrijft Etty Hillesum over het dreigende (maar toch weer uitgestelde) vertrek van haar vriend Philip Mechanicus in juli 1943. Hij vertelt haar bij het inpakken van zijn bagage: “Ik ben hier milder geworden in dit kamp, alle mensen zijn voor mij gelijk geworden, het zijn allen grashalmen, die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan’ – Hij zei ook: ”Wanneer ik deze tijd overleef, dan zal ik als een rijper en verdiepter mens gestorven zijn.” Later m’n vader over z’n al bijna witgeworden kruin gestreken, die zei ‘als ik vannacht m’n oproep krijg, dan maak ik me heus niet druk, dan zal ik heel rustig vertrekken.” (Hillesum, pp. 659-660). Het vertrek van Mechanicus en de familie Hillesum werd die dinsdag weliswaar uitgesteld, maar de storm was slechts even gaan liggen om plaats te maken voor een orkaan.
Wij zijn grashalmen die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan. Wat een taal en wat een levens! Het zal duidelijk zijn: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943 behoort tot de collectie die ik niet verkoop.