Onlangs vertaalde Irma Pieper opnieuw een roman van Karel Čapek (1890-1938): leven en werk van de componist Foltyn. Igor Cornelissen bezat meerdere vooroorlogse romans van de Tsjechische schrijver die hij bewonderde. Ik kocht vanmiddag de nieuwste vertaalde roman bij een Zwolse collega.
In leven en werk van de componist Foltyn uit 2021 schetst Čapek een perspectivistisch beeld van Beda Foltyn, de man die een kunstenaar wilde zijn, daarin geheel opgaat en zijn omgeving, maar vooral zichzelf bedriegt. Dat doet hij door verschillende mensen uit de omgeving van de hoofdpersoon, Beda Foltyn, aan het woord te laten. Uit de verschillende getuigenissen – uit verschillende stadia op de levensweg van Foltyn – komt waarheid naar boven of wordt in elk geval leugenachtigheid duidelijk.
De roman wordt niet door Karel Čapek voltooid. Zijn vrouw, de literator en actrice Olga Scheinpflugová (1902-1968), met wie Karel Čapek in 1935 trouwde, maakt de roman na zijn dood af. En dat doet zij op een volmaakt harmonische wijze, met een buitengewoon passende ‘ontmaskering’ van de hoofdpersoon. Ik verraad niets. Wel dat zij sterft bij de uitvoering van Moeder, een toneelstuk van Karel Čapek, dat werd opgevoerd tijdens de Praagse Lente: op het toneel. Dat staat trouwens niet in dit boek, dus uw leesplezier lijdt er niet onder.
Beda Foltyn had zeker wel de chaos in zich: de woestheid en ledigheid is er, maar de genade om eindige grenzen te stellen en af te scheiden; die genade bezat hij niet. Er is een passage waarin Čapek de scheppingsmythe gebruikt om iets over het verschil tussen goede en verdorven kunst te laten zien. Slechte kunst is daar waar er iets persoonlijks is achtergebleven dat geen vorm geworden is, niet afgescheiden is geweest. Dat afscheiden moet je zelf doen. De kunstenaar die schept, scheidt af en alleen hij en hij alleen kan dat persoonlijke afscheiden. Na het scheiden resteert puur goud.
Ik citeer: “De meeste kunstenaars, net als andere mensen, doen niets anders dan tot in het oneindige de materie vermeerderen in plaats van haar vorm te geven; sommigen spuwen haar uit als een helse lavastroom en anderen zetten haar af als het slijmerige slib op wateroevers; het woeste en onverloste land blijft steeds opnieuw opborrelen en omhoogkomen, wachtend op de ontzagwekkende, glorieuze discipline van het scheppen. Afscheiden, afscheiden! Nooit zal deze strenge wet, de wet van de eerste dag ophouden te gelden en af te schrikken.”
Karel Čapek bezocht begin jaren dertig Nederland (voor een PEN-congres) en beschrijft zijn belevenissen in een boekje. Hij is nogal mild in Over Holland, een uitgave die hij zelf illustreerde. De man was een multitalent: een schepper die kon scheiden. Hieronder staan de delen uit de collectie Cornelissen die nog wel beschikbaar zijn.