Jacques Gans (1907-1972) was, wat je noemt, een uitvreter. Op het Barlaeus gymnasium kreeg hij les van de Neerlandicus Arnold Saalborn (1888-1973). Saalborn deed – zoals iedere docent die zijn vak verstaat – het coachen erbij, was een liefhebber van het toneel en promoveerde in 1931 op het sociale bewustzijn in de literatuur (tussen 1840-1880). Ik ben wel benieuwd naar dat proefschrift, misschien is het een vroege vorm van ‘woke’, met specifieke aandacht voor de onderliggende partij in het sociale verkeer. Anders en toch eender, maar naar verwachting zonder de verongelijkte toon vanuit het perspectief van de slachtoffers. Die waren indertijd meestal geen penvoerders.
Toen Saalborn voor de eerste keer het klaslokaal binnenging stal hij het hart van Jacques Gans. Saalborn ging voor de lessenaar staan, sloeg een boek open en slingerde daarna de eerste zin het klaslokaal in. Als een fanaal, schrijft Gans, ofwel een seinlicht of vuurtoren. Die eerste zin kwam uit Nescio: “Behalve de man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gezien dan de uitvreter.”
Het leven van Jacques Gans zou nooit meer hetzelfde zijn. Hij zoog het door Saalborn voorgelezen verhaal op met stijgende aandacht. “Dat is het!” dacht hij en “die vent is er achter!”. Het was het verhaal van Japi, die op banken in de regen aan de waterkant zich oefende in het versterven, om onaandoenlijk te worden voor honger en koude en ongrijpbaar voor het verdriet en het gezeur van de maatschappij.
En het verhaal was daarmee niet afgelopen voor Gans: “Nee”, zei Japi tegen de schilder Bavink, “ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme mensen. Ik denk ook niet. ’t Is jammer dat ik eten en slapen moet. Liefst zou ik dag en nacht blijven doorzitten.” Dat was ook voor Jacques Gans wel een pracht van een programma. Het programma van de uitvreter.
Hij voerde het ook uit. In zijn eigen tempo en op geheel eigen wijze. Als een bohemien zwierf hij door Parijs en Amsterdam. Toen hij op een morgen, ietwat aangeschoten, de sleutel in het slot van zijn woning stak, realiseerde hij zich dat er nu wel eens iets mis zou kunnen gaan.
En dat was ook zo.
Het was half vijf en daar zat zij: rechtop in bed, als een beledigde roos met alle lichten op en alle dorens uit en haar woede kwam als een dolkstoot op hem af. Hij realiseerde zich dat geen citaat van Baudelaire of Appolinnaire hem verder zou helpen. Het was over en uit. Of beter, het was een nieuw begin. Hij scheidde van de Deense Ester Margrethe Steffensen en schreef er een roman over: Liefde en goudvissen. Ik pakte het boek zojuist uit een van de dozen. Alleen al de titel is fantastisch! Elke zin is als met bloed geschreven. Ik citeer de eerste zinnen:
Te bedenken, dat ik van deze vrouw gehouden heb – en nog houd – en dat ik haar toch met evenveel liefde het mes tusschen de ribben gestooten had. Zij stond in de portiek van haar atelier, naast den postzegelwinkel.
“Je komt terug!” smeekte ik. Omdat ik niet smeeken kan, klonk het als een bevel.
De mislukking zit er al vanaf het begin ingebakken.
Jacques Gans schreef prachtige columns en deed heel veel andere interessante dingen. Nadat hij in de jaren vijftig voor De Telegraaf ging werken, schreven vele vrienden hem af. Willem Frederik Hermans was onder degenen die met hem afrekenden. Ook hij was een leerling geweest van Saalborn.
Nog steeds bezocht Gans de cafés, maar steeds vaker zat hij eenzaam aan een tafeltje. Als hij al genood werd verjoeg hij door zijn bulderend gelach de klandizie. Een hartinfarct maakte in 1972 een einde aan zijn leven. Hij had intussen wel het woord waargemaakt dat hij zijn vader toevoegde nadat hij van Saalborn het verhaal van Nescio hoorde: “Nu weet ik wat ik later ga worden! Zijn vader Levie vroeg wat dat dan wel zou zijn. “Een uitvreter”, had i geantwoord.
[Over de foto in cafe Scheltema (met v.l.n.r. Jacques Gans, Marlies Scholten, H.J.A. Hofland, Wim T. Schippers en Remco Campert), zie H.J.A. Hofland in De Groene Amsterdammer. Voor het proefschrift van Arnold Saalborn, zie de DBNL].
Gans, Jacques (1946). Liefde en goudvisschen. ‘s-Gravenhage: Daamen’s uitgeversmaatschappij. I.z.g.st., illustraties van C.A.B. Bantzinger, 318 pp., uit de collectie Igor Cornelissen. Gouden belettering op rug en gulden vignet op voorplat. € 25,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.
Méér nieuwe oude boeken bij antiquariaat Cornelissen & De Jong, waaronder ook Het Pamflet van Jacques Gans.