Gisteren als handelaar op proef naar het Spui gegaan en wat boeken verkocht. Daarbij veel geleerd. Niet alleen over het publiek, maar ook over de mens en mijzelve in het bijzonder. Zo leerde ik dat de Franstalige Celine (1e dr., 1932) bij verzamelaars een paar duizend euro waard kan zijn en dat mijn prijs (75 euro) veel te laag was. Ook leerde ik dat veel mensen – vooral mannen – gretig naar het boek met de rode lippen grepen, er even in bladerden en het daarna terzijde legden. Het was gebruikt en niet onopgemerkt gebleven.
Blijkbaar is het boek van Sarane Alexandrian te duur, ook al lijken de lippen op het omslag wel heel prachtig. Mens-zijn is verlangen. Te veel werkelijkheid in huis is dodelijk. Ook dat begrijp ik. Man Ray is intussen nog steeds te koop.
En er was bezoek van een groot verzamelaar van Nescio, een kenner van Elsschot. Een man met een bibliotheek als professor Kien uit Canetti’s Martyrium. Mooier nog, trouwens. Gelukkig heeft hij – anders dan Kien – geen huishoudster die misschien voor vuur, maar ook voor rook kan zorgen. Hij kocht De Trommius en ik ben er zeker van dat dit bijzondere exemplaar een waardige plek krijgt. Niet op een altaar, misschien wel op een plek die Abraham Trommius verdient: een katheder met een lampje erboven. Om licht te maken waar anders het duister heerst.
Toen kwam Chris Kooyman langs. Hij is één van de schrijvers van een boek – mijn boek – dat ik niet verkoop, maar toch in de aanbieding heb: Dit is mijn boek. Joodse exlibriscultuur in Nederland. Het exemplaar dat ik wel verkoop is van Igor Cornelissen bij wie ik het – bij leven – aantrof. Na wat bladeren wilde ik het ook hebben en ik kreeg het van de geliefde. Een waardig verjaardagscadeau. Kooyman was vooral geïnteresseerd in de boeken met de theaterstukken van Arthur Schnitzler. In die vier delen staat het exlibris van het echtpaar Wolff dat volgens mijn gegevens op 11 juni 1943 in Sobidor werd vermoord. Wat ik toen wist is opgeschreven in de column Over Arthur Schnitzler: dood, verderf en duisternis. En nochtans lichtheid. Ik was compleet vergeten dat ik eerder schreef over Arthur Schnitzler.
Chris Kooyman heeft veel gezag bij mij. Ik maak vaak gebruik van zijn handboek. Bij mijn beschrijving van de Gesammelte Werke van Schnitzler staat dat in de boeken een exlibris is opgenomen van Grete en Felix Woff met daarbij als toevoeging: niet in Aarts en Kooyman, 2017. Ooit vertelde mijn beoogd promotor dat er geen groter gezag bestaat dan dat iemand iets schrijft over een doopsgezinde predikant en dan, “uiteraard na raadpleging van jouw standaardwerk”, schrijft: niet in het repertorium van De Jong (2007). Dát repertorium zal er nooit komen, maar dit uiteraard geheel terzijde.
Wat er hopelijk wel komt is een supplement op Dit is mijn boek met daarin een beschrijving van het exlibris van het echtpaar Wolff. Met de notitie dat het exlibris afkomstig is uit de collectie Igor Cornelissen, m.n. uit de boekenverzameling van Igor die ik momenteel in het programma bookmanager beschrijf.
Het was gisteren een mooie, bijzondere en nuttige dag. En dat was het.