In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
oktober 3rd, 2022

De nieuwe mens en het oude boek: antiquariaat Pfann en de Oudemanhuispoort

De journalist Igor Cornelissen (1935-2021) liep regelmatig langs de boekenstalletjes in de Oudemanhuispoort te Amsterdam. In De brieven aan Colijn beschrijft hij op zijn eigen wijze – de literair-documentaire methode – de voornamelijk joodse boekhandelaren die rond 1900 de boekhandel in de Poort bepaalden. En dat niet alleen. Hij vertelt, via zijn alter ego journalist Ernst Stempher, over de eerste aankoop in de Poort. Volgens mijn gegevens was dat De oorsprong van het Christendom van de marxist & sociaaldemocraat Karl Kautsky (1854-1934), één van de strevers naar een nieuwe mens en een nieuwe maatschappij. Cornelissen kocht het boek van Kautsky op 27 april 1960 in de Oudemanhuispoort. Die datum staat althans in het betreffende boek. Overigens kocht hij het niet bij de beroemde boekhandelaar Hendrik Daniël Pfann sr. (1889-1957), want die was immers al drie jaar eerder overleden. Hij komt wel ter sprake op de pagina’s waar Cornelissen de situatie in de Oudemanhuispoort karakteriseert:

“Hoe lang stonden op die plek al niet de boekverkopers? Rond 1900 was de handel een vrijwel joodse aangelegenheid geweest. David Blok had er gestaan en Joep Emmering, de intellectueel onder de boekhandelaren die later een antiquariaat op het Rokin begon. Barend Frank had er boeken verkocht net als Van Kollem. Het langst had Barend Boekman, oom van de socialistische wethouder Emmanuel Boekman, er gestaan.

Generaties studenten waren door de Poort getrokken. En wetenschappelijke medewerkers. En professoren, toeristen en gewone kopers. Stempher kwam er al dertig jaar. Hij wist nog welk boek hij er het eerst had gekocht. Dat was De oorsprong van het Christendom van Karl Kautsky, vertaald door Herman Gorter. Drie gulden en vijftig cent had hij er voor betaald. Er werd boeiend in beschreven hoe Jezus als aanhanger van de opstandige sekte der Esseners wel moest revolteren tegen de autocratische joodse priesterkaste. Het boek, dat nog steeds gold als een klassiek voorbeeld van historisch-materialistische geschiedschrijving, kostte nu zeker het twintigvoudige. Het leek hem echter niet het moment om de secretaresses te vermoeien met zijn vroegere vondst in de Poort. Wat kon hen Kautsky en diens Oorsprong schelen?”

Iets verderop in De brieven van Colijn wordt een verhaal van de illustere boekenfamilie Pfann vertelt. Hendrik Daniël Pfann stond sinds 1925 in de Poort. Geliefd was hij niet onder de handelaren, omdat hij op veilingen nogal “hyena-achtige methoden” gebruikte of in elk geval niet meedeed aan het stromanspel van andere bieders.

Ik verklap niet alles, maar voeg wel een verhaal toe over het antiquariaat van Pfann. Of beter, meer dan één verhaal, maar uiteraard wel in één groots verband: Ecce Homo

Hendrik Daniël Pfann had in 1939 (of wellicht eerder) een antiquariaat op de Grimburgwal 15. Er waren ‘klanten’ die alleen al bij het horen van de naam Pfann schrik kregen. Zo vertelt Hans van Straten in Maatstaf over een ontmoeting met een man die als student een boek bij antiquariaat Pfann op de Grimburgwal stal. Mooi om te verkopen, misschien wel in De Poort. Hij had zich echter mis gerekend en de antiquaar Pfann verkeerd getaxeerd. Pfann was niet de blinde vink waar de student hem voor hield.

‘Ik ben ook student geweest,’ zei de man in het hoekje naast de bar, ‘maar ik had geen geld. Toen heb ik een keer een boek gestolen in het antiquariaat van meneer Pfann aan de Grimburgwal. Ik dacht dat hij het niet had gezien. Ik was daar zo zeker van, dat ik er de volgende dag weer heen ging. Meneer Pfann zag mij binnenkomen. “Leg je hand hier eens neer,” zei hij en wees op de rand van de tafel.

Ik deed het.

Hij zei: “Weet je wat wij doen met boekendieven?” Ik dacht, waar wil die man naar toe? Bliksemsnel greep hij uit een la een mes en zette de punt op mijn hand.

“Dit!”

Ik schrok ontzettend en holde de winkel uit. Ik wist niet hoe gauw ik die Grimburgwal achter mij moest laten. Het heeft jaren geduurd voor ik daar weer een voet durfde zetten.’

De dochter van Hendrik Daniël Pfann, Trijntje Maria Pfann (1915-?) kortweg Truus, trouwde in oktober 1939 met de schrijver en uitgever Samuel Barends (1915-2008). Samuel Barends vond dat zijn voornaam te joods was, veranderde die in Steven en werd onder meer berucht als de vertaler van Hitler’s Mein Kampf, het boek waarin hij aanstuurde op de creatie van een nieuwe mens. Steven Barends wilde zich inkopen bij zijn schoonvader Pfann en de boekwinkel op de Grimburgwal overnemen. Steven Barends woonde met zijn vrouw Truus boven het antiquariaat.

In zijn standaardwerk over het antiquariaat noemt Buijnster Truus “de omstuimige dochter” van H.D. Pfann Sr. Dat lijkt mij niet geheel onjuist getroffen. Truus Barends-Pfann liet zich ook in de poëzie gelden en publiceerde onder de naam Karin Moen gedichten in verschillende kranten. Zo verscheen in De Schouw van 15 juni 1944 het gedicht Soldaten-kind: “haar lijf stond donker en gebogen | in ’t wijkend blauw van avondschemering | en in de duisterende kamer hing | een zoete geur van zacht verblijden.” Het echtpaar Barends-Pfann, dat tijdens de oorlogsjaren twee dochters (Joka en Edda) kreeg, vervreemde tijdens de oorlog van elkaar. Na de oorlog verdween Steven Barends voorgoed naar Duitsland en in 1949 hertrouwde Truus Pfann met de antiquaar Frits van der Wal. Maar dat is een ander verhaal.

Haar vader Hendrik Daniël Pfann liet vanzelfsprekend ook in de marketing merken dat hij van het boek was. In een artikel over Amsterdam (5 december 1940) beschrijft Philip Mechanicus, journalist bij het Algemeen Handelsblad het bord dat boven Grimburgwal 15 hing: In ’t Oude Boeck daar kunt ghij lesen | hoe dat de nieuwe Mensch zal wesen | Dus wandelaar loop Hier niet voorby | Doch koop dit Oude boeck van mij. Het bord met het gedicht werd, zo las ik ergens, op marktdagen meegenomen naar de Oudemanhuispoort. Wanneer echter iemand een prent bij Pfann wilde kopen en naar de prijs informeerde met de zin: “wat kost dat ding?” kreeg hij nul op zijn rekest. Een prent is geen “ding”. En dat is ook zo.

Hendrik Daniel Pfann was, zo schrijft Cornelissen, een godvrezend man die op zondag in de Oude Kerk collecteerde en in 1957 met gezang van het Leger des Heils ten grave werd gedragen. Het oude boek uit het gedicht was, hoe kan het anders, een bijbel die overigens ooit verkocht werd door Hendrik Daniel Pfann Jr. (1911-1974). Hij had een, in zijn ogen, absurd hoge prijs genoemd. Tot zijn schrik hapte de klant toe. Thuisgekomen vertelde hij onder tranen het voorval. Later kon hij de bijbel tegen dezelfde prijs terugkopen omdat de toenmalige koper in financiële nood was geraakt.

Ook daarna kwam er geen einde aan de verbinding tussen boek en bijbel, want kleinzoon Henk Pfann (1940-2006) fietste tijdens zijn bakfietstochten altijd achter de Heilige Schrift zelf aan. Nog geen twintig jaar geleden, tot zijn dood, zag men hem in gans Amsterdam rondfietsen met zijn bak in de vorm van een bijbel.

Tot op het einde in 2006 behield Henk (Hendrik Daniël) Pfann, de laatste loot uit het antiquariaatsgeslacht Pfann, zijn stal in de Oudemanhuispoort.


Of alles klopt wat hierboven staat? Uiteraard, zo is genoemd boek (De oorsprong van het Christendom) van Kautsky – in combinatie met boeknoot 89 – inderdaad meer dan twintig keer zo duur als toen: voor € 55,00 kunt u het exemplaar hier bestellen (uiteraard incl. boeknoot 89).  Niet meer leverbaar.

De bijpassende boeknoot 89 (oplage: drie exemplaren, met romeinse nummering en cahiersteek, geïllustreerd en gesigneerd) is in voorbereiding en verschijnt medio oktober. In boeknoot 89 is ook het notenapparaat van De nieuwe mens en het oude boek opgenomen. De koper van Oorsprong ontvangt nummer I van boeknoot 89.

Boeknoot staat voor de cahierserie (gebonden met cahiersteek, geïllustreerd, genummerd en gesigneerd, beheer & uitgave door antiquariaat In 't Wasdom) waarin een verhaal wordt verteld rond een bijzonder boek.
januari 14th, 2021

De Russische reisschetsen van Philip Mechanicus

Bij zijn eerste reis in 1930, georganiseerd door de Nederlandse vertegenwoordiger van het Russische reisbureau Apie Prins, werd Philip Mechanicus vergezeld door architect H.P. Berlage en de kunstenaar Henri Pieck die op dat moment voor de Russische geheime dienst werkte. Pieck schreef een dik boek over de reis die alleen maar lof bevatte. Mechanicus daarentegen was kritisch en noemde de geheime dienst die iedere Rus in de gaten hield en hij wist ook al dat in de Ljoebjanka gevangenis de opgeslotenen onder erbarmelijke omstandigheden moesten leven.

Mechanicus was vooral nieuwsgierig, zoals het een journalist betaamt. Toen hij als jood in Westerbork zat (in afwachting van zijn transport naar en dood in Auschwitz) schreef hij In Depot dat lang na zijn dood werd uitgegeven. Een buitengewoon belangrijk boek.

Philip Mechanicus schreef over de seksuele wetten in Rusland (op de praktijk kon hij natuurlijk geen zicht hebben), de film en de economische toestand. Het jaar 1931 was volgens hem een  kritiek jaar. De hongersnoden in de Oekraïne moesten nog komen. Het grote enthousiasme die merkbaar was bij het begin van het vijfjarenplan was nog niet gedoofd, maar wel aanmerkelijk teruggelopen.

Het is jammer dat we niet meer te weten kunnen komen wie Mechanicus’  bronnen waren. Met wie sprak hij? Kende hij voldoende Russisch of moest hij het doen met (voorgeprogrammeerde? ) tolken?

In deze tijd, waarin Nederland over slavisten en kremlinologen beschikt, is het interessant te lezen hoe Mechanicus zich een weg baant door dat enorme en zelfs deels ondoordringbare land. Dat laatste is nog altijd zo, al weten we nu veel meer dan het Handelsblad toen kon weten. Wat Mechanicus zag, noteerde hij: de onafzienbare stoet van haveloze, dakloze wezen, bedelend langs de straten.

Als terzijde blijve niet onvermeld dat de toenmalige liberale hoofdredacteur van het Handelsblad, Von Balluseck, fel anti-nazi, afstamt van een Russische familie. Hij werd tijdens de bezetting door de Duitsers gearresteerd, kwam later en werd en na 1945 diplomaat.


Mechanicus, Philip (z.j.[ca. 1933]). Russische reisschetsen. [Verzamelde reisbrieven, overgenomen uit het Algemeen Handelblad van 1930, 1931 en 1932, met een voorwoord van D.J. von Balluseck.]. Uitgave van het Algemeen Handelsblad. Redelijk; omslag 'hersteld' (zie foto). Binnenwerk goed. 111 pp., met illustraties. Met ex libris van J. Kortenhorst. Uit de collectie Igor Cornelissen. € 15,50 (incl. pak- en verzendkosten). Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

december 20th, 2020

Philip Mechanicus, gezaghebbend journalist en chroniqueur van het menselijk bedrijf

Philip Mechanicus (1889-1944) haalde na publicatie van zijn dagboek In Dépôt (1964) paginalange stukken in de kranten die zijn verslag bespraken en prezen. Het was dan ook journalistiek vakwerk. Mechanicus was, wat men vroeger noemde, ‘een gezaghebbend journalist’. Hij werkte zich op van expeditieknecht tot journalist bij Het Volk. Hij had in Indië voor de Sumatra Post en De Locomotief geschreven. In 1919 keerde hij terug naar Nederland waar hij bij het Algemeen Handelsblad ging werken. Bij de publicatie van In Dépôt was Philip Mechanicus al twintig jaar dood, vermoord door de nazi’s.

Minder bekend dan het dagboek In Dépôt zijn de eveneens indrukkende reisverslagen over Palestina en Rusland van Philip Mechanicus. In Van sikkel en hamer (ca. 1932) doet Philip Mechanicus verslag van zijn reis naar door de Sovjetunie. Hij was er met een groep heengegaan. Eén van de reizigers was de beroemde architect H.P. Berlage (1856-1934), een ander was de tekenaar/schilder Henri Pieck (1895-1972) die spion (voor Moskou) aan het worden was, of al geslaagd was voor het praktijkexamen.

Anders dan Pieck schrijft Mechanicus over zijn reis geen juichverhaal. Hij had zijn ogen goed open. De kerken waren leeg en stonden in verval. En de economie? Alles stond in het teken van het eerste Vijfjarenplan. Mechanicus constateerde een soort staatssocialisme met sterk kapitalistische trekken waarbij van bovenaf alles werd gepland. En in het Kremlin waar de macht is samengebald,  was er eigenlijk maar één figuur die het laatste woord had: de despoot Stalin. In zijn boek is een afbeelding van Stalin opgenomen; die kijkt niet lief uit zijn ogen. Of is dat een interpretatie op basis van ‘kennis van nu’? Toch wist Mechanicus toen (in 1932) al heel veel. Hij schrijft overigens prachtige, bijkans lyrische hoofdstukken over het Russische landschap en de rivier de Wolga, die hem bekoort. Zijn precisie leidt, althans in dit geval, tot lyriek. Het tegenovergestelde kan ook. Feiten spreken.

Over de Sovjetunie en Rusland bestaat enorm veel literatuur. Mechanicus’ reisverslag behoort tot het betere, vroege  genre. Een journalist die zich niet in de luren liet leggen.


De journalist Philip Mechanicus, eerder redacteur buitenland van het Algemeen Handelsblad, kwam in mei 1943 in Westerbork aan. Er waren toen al veel treinen vertrokken naar de vernietigingskampen in Polen. Dat er in die kampen gasovens waren, hun laatste bestemming, wist geen van de gevangenen. Of de Duitse kampcommandant er van wist, is niet zeker. Iedere dinsdag vertrok een nieuwe trein. Men leefde, schreef Mechanicus, van dinsdag tot dinsdag.

Westerbork was een modelkamp. Men kreeg er te eten en er was uitstekende medische verzorging, Dat kon ook niet anders, want Westerbork herbergde een doorsnee van de joodse bevolking. Diamantbewerkers, gedoopten, orthodoxen, vrijdenkers, onderwijzers, handelsreizigers, rabbijnen, oplichters, scharrelaars, hoogleraren, artsen en verpleegsters. Aan alles merkt men dat Mechanicus een scherp waarnemer is. Hij verzwijgt niets, maar beschrijft nauwkeurig wat zich in het doorgangskamp afspeelt. Liefde en haat, wanhoop, berusting. Wonderen. Zieken die door deskundige (Joodse) artsen worden opgekalefaterd voor hun vertrek naar het oosten. Klaar voor de driedaagse treinreis die voor de meesten in de gaskamers eindigde. Dat wist niemand, bijna niemand. De muziekuitvoeringen (met commandant Gemmeker op de eerste rij) krijgen een plaats, evenals de opgekropte rancunes die Nederlandse joden tegen de Duitse joden (en vice versa) koesteren en die vaak tot een uitbarsting komen. Mechanicus schrijft ook over Weinreb, de man die zei dat hij mensen van transport kon vrijwaren.

Toen In Dépôt verscheen was het voor velen een eye-opener. Men wist dat het kamp had bestaan en sommigen van de ex-gevangenen hadden er over verteld. Maar nooit zo precies en boeiend als Mechanicus deed. Zoals Presser in het voorwoord schrijft: de uitstekende medische dienst kon één ding niet voorkomen, de deportatie aan het einde. Philip Mechanicus, steeds zijn blocnote bij de hand,  beschrijft de waanzin pijnlijk nauwkeurig.

Hij  overleefde Auschwitz niet.


Mechanicus, P. (1964). In dépôt. Dagboek uit Westerbork. Ingeleid door prof. dr. J. Presser. Amsterdam: Polak & Van Gennep. Gebruikssporen, leesvouwtjes in rug en verkleurd, 303 pp. Uit de collectie Igor Cornelissen. Niet meer leverbaar.

Mechanicus, P. (z.j. [1932]). Van sikkel en hamer. Amsterdam: Andries Blitz. I.z.g.st., gebonden, hardcover met titel in rode belettering, gebruikelijke roestvlekjes. Mooi rood schutblad. 157 pp., 1e druk. Met ingeplakt ex libris van C.C. Scova Righini [niet in Aarts & Kooyman]. Zeer zeldzaam. Met illustraties in zw/w (tekeningen). Uit de collectie Igor Cornelissen. € 230,00. Interesse? Neem contact met ons op.

Méér nieuwe oude boeken bij Cornelissen & De Jong

december 20th, 2020

“Ik heb hem gebracht die schriften van Meister Eckehardt”. Over Mechanicus en Hillesum

Afgelopen week zette ik een aantal nieuwe boeken op het net, waaronder twee scherpzinnige en journalistiek indrukwekkende werken van Philip Mechanicus (1889-1944). Mechanicus was in zijn laatste levensjaren – tijdens het verblijf in Westerbork – intensief bevriend met Etty Hillesum (1914-1943). Etty Hillesum las ik als jonge adolescent. Het intrigeerde mij niet alleen hoe zij met God en haar onderlichaam op gelijke goede voet stond, maar ik deelde ook haar liefde voor Augustinus, Rilke, Jung, Kierkegaard, Dostojewski en wie en wat al niet meer? Ik zag en las hoe zij worstelde met zichzelf. Gevoelig, een rijpend wordend zijn. Nog steeds herlees ik haar Nagelaten geschriften, zo ook vandaag. Ik besloot alle passages na te zoeken waarin Etty Hillesum het heeft over Philip Mechanicus: vanaf de allereerste ontmoeting tot het moment van haar vertrek met de dinsdagtrein. Overigens schrijft ook Philip Mechanicus in zijn dagboek In Dépôt ook over het gezin Hillesum. Hij kende Louis (Levi) Hillesum via zijn dochter Etty en bezoekt hem geregeld.

Ik ben niet ver gekomen in mijn voornemen de geschiedenis van een vriendschap te beschrijven, want stuitte al bij de tweede aanhaling uit het persoonsregister (van Philip Mechanicus) op Meister Eckhart. Bij het naspeuren van de lijn Mechanicus – Hillesum las ik een intrigerende passage waarin Etty haar vader beschrijft als een wat hulpeloze intellectueel die naast zijn dagelijkse boekenstudie ook het contact met Mechanicus onderhoudt. Etty vertelt vervolgens in een terloopse zin: “Ik heb hem [haar vader Louis] gebracht die schriften van Meister Eckehardt”.

De wat ongebruikelijke variant op de normale schrijfwijze van Eckhart doet vermoeden dat het gaat om een Duitse bloemlezing van Alois Bernt en niet om de Nederlandse vertaling van de traktaten en preken van Eckhart door Gustave Landauer (Zaltbommel, P.M. Wink, 1910). Toch genoot die vertaling – van ene J.N. (ik bezit een exemplaar ;-)) – wel degelijk bekendheid, met name in kringen rond Frederik van Eeden. Van Eeden was de centrale figuur rond Walden, onderdeel van een sociaal experiment waartoe ook een aantal Europese intellectuelen als Gustav Landauer en Martin Buber zich aangetrokken voelden. Van Eeden overwoog in die tijd om over Eckhart te schrijven, maar het kwam er niet van. Mogelijk vanwege problemen op Walden. Etty las in haar laatste levensjaren veel Eckhart. En ze las Van Eeden met wie zij de levenshouding van gelatenheid deelde.  Een overgave aan of tenminste een acceptatie van leed, zelfs van bewust toegebracht lijden. In dit verband noteert Etty in een aantekenboekje een frase van Eckhart die stelt dat het ‘vlugste dier, dat u naar de volkomenheid kan dragen (…) het lijden [is].’ Lijden en Gelassenheit; het zijn de twee zijden van eenzelfde medaille, passend bij eenzelfde levenshouding. Het ene veronderstelt of vraagt om het andere. Tegelijkertijd is er bij Etty sprake van een enorme kracht: wie grote kracht voelt is zacht, zo schrijft ze ergens in haar boekje Levenskunst. Dat is waar.

Die beide zaken signaleert ook Philip Mechanicus in zijn dagboek. Zonder de namen van de gezinsleden van de familie Hillesum te noemen beschrijft hij wat hij ziet: “de familie had gedacht, hem en de andere leden voor transport te kunnen behoeden. Desondanks hangt hun het fatum boven het hoofd (…) de man [Louis Hillesum] zegt kinderlijk blijmoedig: och, het zal wel meevallen; met moet het maar nemen zoals het valt. De dochter [Etty Hillesum] (die zelf gesperrt is) zegt: ‘afschuwelijk, mijn broer [Mischa Hillesum], die hier kan blijven, wil pers se met mijn ouders mee en hij is al niet helemaal normaal. De spanning is onverdragelijk. Wij hopen, dat het transport dinsdag niet doorgaat: maar dan komt een week van nieuwe spanning, en misschien nog één, en het eind van het lied is dat zij toch gaan. Ik zou willen vragen: Heer, maak het kort.’ Voor jonge mensen is dit leven van spanning te verdragen, zij kunnen het aan, maar oude mensen gaan eraan te gronde. Hoe eerder de lijdensweg ten einde is, hoe beter misschien. Elke dag kust de vrouw haar man, kust de dochter haar vader vol tederheid, ter begroeting en ten afscheid. Elke dag strijkt de dochter met haar hand liefderijk over de grijze kruin van haar vader, strijkt zij de plooien glad in het gerimpelde gezicht van haar moeder [Rebecca (Rivka) Hillesum-Bernstein]. De zuster volgt bezorgt de gangen van de broeder. Een aandoenlijk voorbeeld van een gelukkig gezin: een voorbeeldige wederzijdse hartelijkheid, een geestelijk deelgenootschap, een aangeboren aristocratisch levensgevoel.” (In Dépôt, pp. 79-80).

In haar dagboek schrijft Etty Hillesum over het dreigende (maar toch weer uitgestelde) vertrek van haar vriend Philip Mechanicus in juli 1943. Hij vertelt haar bij het inpakken van zijn bagage: “Ik ben hier milder geworden in dit kamp, alle mensen zijn voor mij gelijk geworden, het zijn allen grashalmen, die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan’ – Hij zei ook: ”Wanneer ik deze tijd overleef, dan zal ik als een rijper en verdiepter mens gestorven zijn.” Later m’n vader over z’n al bijna witgeworden kruin gestreken, die zei ‘als ik vannacht m’n oproep krijg, dan maak ik me heus niet druk, dan zal ik heel rustig vertrekken.” (Hillesum, pp. 659-660). Het vertrek van Mechanicus en de familie Hillesum werd die dinsdag weliswaar uitgesteld, maar de storm was slechts even gaan liggen om plaats te maken voor een orkaan.

Wij zijn grashalmen die buigen onder de storm, die plat liggen onder de orkaan. Wat een taal en wat een levens! Het zal duidelijk zijn: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943 behoort tot de collectie die ik niet verkoop.

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com