Zojuist vond ik de bundel De papieren van de revolutie (Amsterdam, 1986) in de opslag. Daarin stak een kaartje van de bibliothecaresse Maria Hunink (1924-1988) en een brief van E.J. Fischer, de toenmalige directeur-bewindvoerder van het IISG, aan Igor Cornelissen (1935-2021). Over Maria Hunink schreef Igor eerder een column. Sindsdien is zij bij mij beroemd vanwege haar uitspraak over de door haar gewenste bewaarplaats van de papieren van de kompaan: ”U denkt toch wel aan het instituut, mijnheer Cornelissen?” Zojuist belde ik het IISG met de vraag of het instituut nog wel aan mijnheer Cornelissen denkt en of er al een plaatsingslijst en/of voorlopige inventaris is van het archief (voorzover relevant voor het IISG) van de kompaan. Ik ga dat nog horen.
Maria Hunink was jarenlang medewerkser van de anarchist Arthur Lehning (1899-2000) en ook zijn trouwe kameraad, als ik tenminste mag afgaan op de tekst van de overlijdensadvertentie. Daarin treft men ook een tekst aan van Michael Bakoenin: “Ik ben pas werkelijk vrij, als alle mensen om mij heen ook vrij zijn.” Die zin onthoud ik ook en als men mij vraagt of ik al vrij ben en wanneer dat zal zijn, weet ik het antwoord: “In het toekomstig paradijs.”
De bundel van Hunink staat vol met gegevens over de verwerving van de archieven, maar ik miste het schitterende verhaal over de nalatenschap van Gustav Landauer (1870-1919), de filosoof die net als Igor C. de geschriften van Peter Kropotkin verslond, en een atheïst die zich evenwel later tot Eckhart wendde en zich opnieuw gevoelig toonde voor het jodendom (m.n. het chassidisme). Hij ver-/hertaalde Eckhart in hedendaags Duits. Ik bezit een exemplaar van de Nederlandse vertaling van dat werk (1e druk, 1910, naar het Hoogduits van Gustav Landauer). Ooit vroeg ik Igor of hij Gustav Landauer kende. De naam zei hem wel iets, maar Igor had, naar zijn zeggen, niks met filosofie, noch met mystiek.
Uit de dagboeken van de schrijver & utopist Frederik van Eeden komt Landauer naar voren als een goede vriend en tot op zekere hoogte als een geestverwant. Hoewel Gustav Landauer en Martin Buber in hun briefwisseling wat roddelen over Van Eeden en hem wel ietwat wereldvreemd vinden. Uit de dagboeken weten we ook dat Van Eeden veel las in de geschriften van Eckhart en zelfs een boek over hem wilde schrijven. Enfin, er zou veel over te zeggen zijn – ook over zijn relatie met Landauer – maar dat ga ik niet doen. Wel nog een anekdote over de redding van de archieven van Landauer door de bibliothecaresse Anna Catharine Kleefstra (1884-1977). Zij was de voorgangster van Maria Hunink en stond ook wel bekend als Adama van Scheltema. Haar eerste huwelijk bleef kinderloos, “haar tweede huwelijk was met het IISG en uiterst vruchtbaar”, zo las ik ergens. Toen zij hoorde over gevaar dat het archief van Gustav Landauer liep (vanwege de opkomende macht van de nazi’s), reisde zij spoorslags af naar Duitsland. Voor de rest van het verhaal citeer ik letterlijk De AS, het blad waarvoor Igor tot aan zijn dood de column Bijvangst over anarchisten en andere marginalen schreef.
“Adama van Scheltema nam een spoorbiljet Amsterdam-Basel en een doorgaande trein. In Karlsruhe stapte zij echter uit om de volgende dag met de trein van hetzelfde uur door te reizen naar Basel, zodat het leek alsof zij alleen op doorreis was. De douane toonde inderdaad geen interesse in de Nederlandse dame. Uit Karlsruhe had zij echter twee koffers meegenomen met het archief. Zij moest er wel mee uitstappen aan de Duits-Zwitserse grens. Een nazi in uniform, met wie zij de coupé deelde, was echter zo vriendelijk de zware koffers voor haar te dragen, onwetend van het feit dat hij de geestelijke nalatenschap van Landauer meesleepte. En zo ziet men dat althans voor één keer de onwetendheid van een nationaal-socialist met de geest van Landauer positief is geweest.”
Morgen neem ik de dagboeken van Van Eeden mee naar het Spui – mitsgaders nog wat archivalia – om die ’s avond waarschijnlijk weer op te bergen in mijn eigen bewaarplaats. Niet iedereen kan een Adama van Scheltema zijn. Wel moet men blijven hopen, zoals ook Tsjechov deed. Die kocht twee dagen voor zijn overlijden nog een nieuw wit zomerpak.
En het dagboek (1878-1923) van Van Eeden is een Fundgrube, lieve lezers.