In 't Wasdom

antiquariaat Cornelissen & De Jong – Notter | Zwolle
december 31st, 2022

Over een ballade van Karel van het Reve en het geluk van Venetiaanse zwerfkatten

Ik prijs mij gelukkig en het is nog niet eens avond. Het is niet alleen omdat ik naar Max Richter’s On the Nature of Daylight luister, maar ook omdat de reeks van opeenvolgende toevalligheden allemaal naar dezelfde kant buigen: de kant van het geluk.

Verbaast u dit, nuchtere lezer?

Doe als ik en lees iets op oudjaarsdag. Na het wakker worden bladerde ik in een bundel met limericks (en een ballade) van Karel van het Reve en las op de laatste pagina’s de Duitse ballade die hij voor Judith Polak schreef. Adembenemend.

Gisteravond vond ik het bundeltje, legde het opzij en las vanmorgen op het schutblad dat Igor Cornelissen het boekje cadeau had gekregen van T.W. die, zoals ik toevallig weet, een beroemd Elsschotkenner is en bovendien alles van Nescio weet. T.W. weet bijvoorbeeld dat Japie uit de beroemde Elsschotbundel niet van de Waalbrug sprong, maar dat hij “op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, (…) van de Waalbrug [is] gestapt.” Het verschil tussen stappen en springen is van levensbelang, zo vertelde T.W. mij in een Amsterdams café. Ik heb dat als Maria in mijn hart bewaard, en weet sinds enige tijd ook dat het waar is.

Enfin, terug naar de Karel van het Reve die bevriend was met Judith Polak en haar man, de grafoloog Karl Polak, die zich na de oorlog liever “Van Polen” noemde. Van het Reve bracht met hen twee weken door in Castellina in Chianti. Daar huurden zij een appartement van de altoos dronken veearts Morelli die – als hij geen bier, jenever of wijn zoop – van zijn koffie met slagroom dronk. Dat leverde Van het Reve het basismateriaal op voor de  Tierarzballade.

Maar er was nog veel meer.

Het drinken van de veearts was op zichzelf niet erg – drinken is juist een teken van beschaving – maar de veearts Morelli had een goede vrouw die hij dagelijks bont en blauw sloeg. Met haar had hij een zoon gekregen die Van het Reve op een dag, op zijn onderbroek na, naakt aantrof. De zoon bleek van boven tot onder behaard te zijn. En dat gold zowel zijn voor- als achterkant. Ook dat is niet erg, maar wel bijzonder: “Er war behaart bis auf den Popo | und auch von vorne war das so”. Verder was hij van kop tot voet op liefde ingesteld. Zijn diepbehaarde borst, bil, buik en been brak menig meisjeshart: “Tierartztsöhnchen, bei mir bist dus schön”.

U raadt het al: dat loopt niet goed af. De zoon bespot zijn vader om zijn drankzucht en vertelt hem de meisjes aan hem over te laten, waarop zijn vader hem het raam uitsmijt terwijl hij hem naschreeuwt: “Kannst vögeln, kannste auch fliegen”. De zoon bleef dood op de straat liggen. Tja, het bewijst maar weer dat “vogelen” tot ongelukken leidt. De betekenis van “vogelen” is u natuurlijk bekend en anders kunt u het in het WNT nazoeken.

De ballade uit de bundel is opgedragen aan Judith Polak-Siliava met wie Van het Reve vaak in Venetië was. Zij was een emigrante uit Berlijn en woonde vanaf de jaren veertig in Amsterdam. Ze behield haar leven lang een zwaar Duits accent (het zgn. “emigranto”). Karel van het Reve kreeg op 16 juli 1992 een laatste brief van het echtpaar Polak: “als jullie deze brief krijgen, zijn Judith en ik dood.” Het ging in die laatste jaren niet goed met haar. Judith Polak kreeg in Venetië, waar ze bijna iedere steen kende, een TIA en later nog een. Karl was inmiddels oud en verzwakt en ging niet altijd meer mee. Judith  kende niet alleen iedere Venetiaanse steen, maar ook alle zwerfkatten uit de stad, katten die zij bij een oogontsteking van ogenzalf voorzag. Judith en Karl waren niet bepaald alledaags.

De historicus Richter Roegholt ontmoette het ex-communistische echtpaar Polak kort na afloop van de oorlog. Hij noemt hen “echt een gek echtpaar” en schrijft dat hun bed vrijwel dag en nacht schudde. Ook waren zij volgens hem wat grof in de mond en bespraken dagelijks vrijwel alle door de genderpsycholoog Henry Havelock Ellis (1859-1939) beschreven perversiteiten, die tegenwoordig niet meer pervers zijn, maar onder diversiteiten vallen. Naast de besprekingen beluisterden de Polaks de ganse dag Bach-cantates. Verstandig. Het riep overigens wel een vraag op bij iemand die zich verwonderd afvroeg: “wie kann eine solche Frau Bach lieben?”

Mij verbaast die combinatie overigens in het geheel niet, maar dit terzijde.

Aan het einde van zijn Tierarztballade geeft Karel van het Reve goede raad aan zijn (joodse) vrienden, waaronder de Polaks: “Ihr Juden, die dies lesen tut: Ich rate euch, seid auf der Hut! | Lasst euch beilebe nicht verhöhnen | Von tief behaarten Tierartzsöhnen.”

Het is een goed advies voor het nieuwe jaar, al gaat het natuurlijk wel wat ver om die veeartszonen – al dan niet behaard – na een wat spottende opmerking direct uit het raam te gooien.

Ik wens u een goed en mooi nieuwjaar. Blijf vogelen, houdt tijdens de jaarwisseling katten en honden binnen en behandel de oogontsteking van de zwerfkat met hoogwaardige zalf. Houzee!


Karel van het Reve (1991). Verbaast u dit, nuchtere lezer? Zevenentwintig limericks en een ballade. Amsterdam: C.J. Aarts.

Met potloodaantekening van Igor Cornelissen. Cadeau van T.W. op 3 mei 2003 ter gelegenheid van zijn 68e verjaardag. Café Reijnders Amsterdam. Niet te koop, binnenkort terug naar T.W. (met boeknoot 4679).

bronverwijzingen uit bovenstaande column (met hyperlinks, details alleen zichtbaar & toegankelijk voor ingelogde gebruikers van bookmanager. Binnenkort ook beschikbaar in voetnootonline.nl

oktober 3rd, 2022

De nieuwe mens en het oude boek: antiquariaat Pfann en de Oudemanhuispoort

De journalist Igor Cornelissen (1935-2021) liep regelmatig langs de boekenstalletjes in de Oudemanhuispoort te Amsterdam. In De brieven aan Colijn beschrijft hij op zijn eigen wijze – de literair-documentaire methode – de voornamelijk joodse boekhandelaren die rond 1900 de boekhandel in de Poort bepaalden. En dat niet alleen. Hij vertelt, via zijn alter ego journalist Ernst Stempher, over de eerste aankoop in de Poort. Volgens mijn gegevens was dat De oorsprong van het Christendom van de marxist & sociaaldemocraat Karl Kautsky (1854-1934), één van de strevers naar een nieuwe mens en een nieuwe maatschappij. Cornelissen kocht het boek van Kautsky op 27 april 1960 in de Oudemanhuispoort. Die datum staat althans in het betreffende boek. Overigens kocht hij het niet bij de beroemde boekhandelaar Hendrik Daniël Pfann sr. (1889-1957), want die was immers al drie jaar eerder overleden. Hij komt wel ter sprake op de pagina’s waar Cornelissen de situatie in de Oudemanhuispoort karakteriseert:

“Hoe lang stonden op die plek al niet de boekverkopers? Rond 1900 was de handel een vrijwel joodse aangelegenheid geweest. David Blok had er gestaan en Joep Emmering, de intellectueel onder de boekhandelaren die later een antiquariaat op het Rokin begon. Barend Frank had er boeken verkocht net als Van Kollem. Het langst had Barend Boekman, oom van de socialistische wethouder Emmanuel Boekman, er gestaan.

Generaties studenten waren door de Poort getrokken. En wetenschappelijke medewerkers. En professoren, toeristen en gewone kopers. Stempher kwam er al dertig jaar. Hij wist nog welk boek hij er het eerst had gekocht. Dat was De oorsprong van het Christendom van Karl Kautsky, vertaald door Herman Gorter. Drie gulden en vijftig cent had hij er voor betaald. Er werd boeiend in beschreven hoe Jezus als aanhanger van de opstandige sekte der Esseners wel moest revolteren tegen de autocratische joodse priesterkaste. Het boek, dat nog steeds gold als een klassiek voorbeeld van historisch-materialistische geschiedschrijving, kostte nu zeker het twintigvoudige. Het leek hem echter niet het moment om de secretaresses te vermoeien met zijn vroegere vondst in de Poort. Wat kon hen Kautsky en diens Oorsprong schelen?”

Iets verderop in De brieven van Colijn wordt een verhaal van de illustere boekenfamilie Pfann vertelt. Hendrik Daniël Pfann stond sinds 1925 in de Poort. Geliefd was hij niet onder de handelaren, omdat hij op veilingen nogal “hyena-achtige methoden” gebruikte of in elk geval niet meedeed aan het stromanspel van andere bieders.

Ik verklap niet alles, maar voeg wel een verhaal toe over het antiquariaat van Pfann. Of beter, meer dan één verhaal, maar uiteraard wel in één groots verband: Ecce Homo

Hendrik Daniël Pfann had in 1939 (of wellicht eerder) een antiquariaat op de Grimburgwal 15. Er waren ‘klanten’ die alleen al bij het horen van de naam Pfann schrik kregen. Zo vertelt Hans van Straten in Maatstaf over een ontmoeting met een man die als student een boek bij antiquariaat Pfann op de Grimburgwal stal. Mooi om te verkopen, misschien wel in De Poort. Hij had zich echter mis gerekend en de antiquaar Pfann verkeerd getaxeerd. Pfann was niet de blinde vink waar de student hem voor hield.

‘Ik ben ook student geweest,’ zei de man in het hoekje naast de bar, ‘maar ik had geen geld. Toen heb ik een keer een boek gestolen in het antiquariaat van meneer Pfann aan de Grimburgwal. Ik dacht dat hij het niet had gezien. Ik was daar zo zeker van, dat ik er de volgende dag weer heen ging. Meneer Pfann zag mij binnenkomen. “Leg je hand hier eens neer,” zei hij en wees op de rand van de tafel.

Ik deed het.

Hij zei: “Weet je wat wij doen met boekendieven?” Ik dacht, waar wil die man naar toe? Bliksemsnel greep hij uit een la een mes en zette de punt op mijn hand.

“Dit!”

Ik schrok ontzettend en holde de winkel uit. Ik wist niet hoe gauw ik die Grimburgwal achter mij moest laten. Het heeft jaren geduurd voor ik daar weer een voet durfde zetten.’

De dochter van Hendrik Daniël Pfann, Trijntje Maria Pfann (1915-?) kortweg Truus, trouwde in oktober 1939 met de schrijver en uitgever Samuel Barends (1915-2008). Samuel Barends vond dat zijn voornaam te joods was, veranderde die in Steven en werd onder meer berucht als de vertaler van Hitler’s Mein Kampf, het boek waarin hij aanstuurde op de creatie van een nieuwe mens. Steven Barends wilde zich inkopen bij zijn schoonvader Pfann en de boekwinkel op de Grimburgwal overnemen. Steven Barends woonde met zijn vrouw Truus boven het antiquariaat.

In zijn standaardwerk over het antiquariaat noemt Buijnster Truus “de omstuimige dochter” van H.D. Pfann Sr. Dat lijkt mij niet geheel onjuist getroffen. Truus Barends-Pfann liet zich ook in de poëzie gelden en publiceerde onder de naam Karin Moen gedichten in verschillende kranten. Zo verscheen in De Schouw van 15 juni 1944 het gedicht Soldaten-kind: “haar lijf stond donker en gebogen | in ’t wijkend blauw van avondschemering | en in de duisterende kamer hing | een zoete geur van zacht verblijden.” Het echtpaar Barends-Pfann, dat tijdens de oorlogsjaren twee dochters (Joka en Edda) kreeg, vervreemde tijdens de oorlog van elkaar. Na de oorlog verdween Steven Barends voorgoed naar Duitsland en in 1949 hertrouwde Truus Pfann met de antiquaar Frits van der Wal. Maar dat is een ander verhaal.

Haar vader Hendrik Daniël Pfann liet vanzelfsprekend ook in de marketing merken dat hij van het boek was. In een artikel over Amsterdam (5 december 1940) beschrijft Philip Mechanicus, journalist bij het Algemeen Handelsblad het bord dat boven Grimburgwal 15 hing: In ’t Oude Boeck daar kunt ghij lesen | hoe dat de nieuwe Mensch zal wesen | Dus wandelaar loop Hier niet voorby | Doch koop dit Oude boeck van mij. Het bord met het gedicht werd, zo las ik ergens, op marktdagen meegenomen naar de Oudemanhuispoort. Wanneer echter iemand een prent bij Pfann wilde kopen en naar de prijs informeerde met de zin: “wat kost dat ding?” kreeg hij nul op zijn rekest. Een prent is geen “ding”. En dat is ook zo.

Hendrik Daniel Pfann was, zo schrijft Cornelissen, een godvrezend man die op zondag in de Oude Kerk collecteerde en in 1957 met gezang van het Leger des Heils ten grave werd gedragen. Het oude boek uit het gedicht was, hoe kan het anders, een bijbel die overigens ooit verkocht werd door Hendrik Daniel Pfann Jr. (1911-1974). Hij had een, in zijn ogen, absurd hoge prijs genoemd. Tot zijn schrik hapte de klant toe. Thuisgekomen vertelde hij onder tranen het voorval. Later kon hij de bijbel tegen dezelfde prijs terugkopen omdat de toenmalige koper in financiële nood was geraakt.

Ook daarna kwam er geen einde aan de verbinding tussen boek en bijbel, want kleinzoon Henk Pfann (1940-2006) fietste tijdens zijn bakfietstochten altijd achter de Heilige Schrift zelf aan. Nog geen twintig jaar geleden, tot zijn dood, zag men hem in gans Amsterdam rondfietsen met zijn bak in de vorm van een bijbel.

Tot op het einde in 2006 behield Henk (Hendrik Daniël) Pfann, de laatste loot uit het antiquariaatsgeslacht Pfann, zijn stal in de Oudemanhuispoort.


Of alles klopt wat hierboven staat? Uiteraard, zo is genoemd boek (De oorsprong van het Christendom) van Kautsky – in combinatie met boeknoot 89 – inderdaad meer dan twintig keer zo duur als toen: voor € 55,00 kunt u het exemplaar hier bestellen (uiteraard incl. boeknoot 89).  Niet meer leverbaar.

De bijpassende boeknoot 89 (oplage: drie exemplaren, met romeinse nummering en cahiersteek, geïllustreerd en gesigneerd) is in voorbereiding en verschijnt medio oktober. In boeknoot 89 is ook het notenapparaat van De nieuwe mens en het oude boek opgenomen. De koper van Oorsprong ontvangt nummer I van boeknoot 89.

Boeknoot staat voor de cahierserie (gebonden met cahiersteek, geïllustreerd, genummerd en gesigneerd, beheer & uitgave door antiquariaat In 't Wasdom) waarin een verhaal wordt verteld rond een bijzonder boek.
augustus 16th, 2022

Alfred Dreyfus en “de man van eer”

Vanmorgen was ik bezig met een paar boeken over de zaak Dreyfus. De Dreyfusaffaire, die rond 1900 speelde, gaat over de waarheid in een spionagezaak waarbij de Joods-Franse officier Alfred Dreyfus (1859-1935) werd veroordeeld op basis van vervalste documenten en leugens. Hij zou voor Duitsland hebben gespioneerd, zo luidde de beschuldiging.

Het was niet alleen de schrijver Émile Zola (1840-1902) die voor Dreyfus opkwam. Ook de kolonel van de inlichtingendienst, Marie Georges Picquart (1854-1914), kwam achter de ware gang van zaken. Men verzocht hem echter de zaak stil te houden en te stoppen met zijn onderzoek. Piquardt had echter een actieve herinnering aan de door hem geziene documenten. En die actieve herinnering hield hij niet stil. Hij werd daarom van zijn taak ontheven en verbannen. Een Pieter-Omzigtje-avant-la-lettre, een poging hem te elimineren en voorgoed te laten verdwijnen.

Émile Zola kwam uiteindelijk niet tevergeefs op voor Dreyfus. Na zijn open brief aan de Franse president Fauré (januari 1898) werd hij veroordeeld wegens smaad en zou een jaar moeten zitten. Hij week op tijd uit naar Engeland en keerde na een jaar terug naar Frankrijk waar hij als held werd ontvangen. Pas in 1906 werd Alfred Dreyfus vrijgesproken en ook Picquart in ere hersteld. Hij bracht het tot minister van oorlog, maar dat is een ander verhaal. Achterin het boek over de zaak Dreyfus maakte Igor Cornelissen een potloodaantekening: Picquart was “een antisemiet, maar een man van eer” waarna Cornelissen verwijst naar pagina 90 waar die aantekening wordt bevestigd. En dat niet alleen, hij was – als vele andere mensen van eer – ook een Popperiaan [opnieuw avant la lettre], “bereid alles op te offeren om zijn overtuiging tegenover een wereld van tegenstanders tot haar recht te laten komen.” Feiten en bewijs waren bepalend voor de gekozen positie.

Met Émile Zola liep het tragisch af. Hij stierf aan koolmonoxidevergiftiging. In De duizelingwekkende jaren 1900-1914 schrijft Philip Blom dat een dakwerker vele jaren later bekende dat hij een stuk hout over de schoorsteen van het huis van Zola aanbracht om wraak te nemen op de verdediger van Alfred Dreyfus.

Waarheid is niet goedkoop. Zij kostte Alfred Dreyfus vele jaren van zijn leven, terwijl Émile Zola er voor werd omgebracht. Marie Georges Picquart viel als betrekkelijk jonge vijftiger – inmiddels bevorderd tot generaal en later nog minister van oorlog – van zijn paard. Die laatste val overleefde hij niet.

Alfred Dreyfus, wiens zoon Matthieu in de eerste wereldoorlog aan het front sneuvelde, stierf zelf in vredestijd. In de jaren voor zijn dood leefde hij teruggetrokken in het 8e arrondissement van Parijs, vlakbij het Parc Monceau waar geen reus, maar een windmolen staat.


Nr. 4250 - 53. Weil, Bruno (1931). De zaak Dreyfus. [Amsterdam]: Wereldbibliotheek. I.g.st., gebonden in linnen, 360 pp., vertaling P. Roosenburg, ill. (foto's [zw.&w.]), met verantwoording ill., bibliografie, noten en register. Ietwat kwetsbare, rafelige rug, gouden belettering (voorplat en rugtitel), met ingeplakte krantenknipsels en enkele potl.aant. van Igor Cornelissen.

Bij bovenstaande titel zit Boeknoot 4250 -> Jaap de Jong (2022). De reus en de windmolen ofwel Alfred Dreyfus (1859-1935) en de man van eer. Een uitgave van 't Wasdom te Zwolle | Notter. Met cahiersteek, ongepagineerd [4 pag.]. De voorkant (creme, mat verlijn) is geïllustreerd met een prent van Don Quichot van Pablo Picasso. Oplage 3 exemplaren (genummerd en gesigneerd, dit is nr. I). Niet meer leverbaar.

Zie bookmanager voor de beschrijving en evt. bestelling van de besproken items, waarvan alleen item 4249 nog leverbaar is.
augustus 15th, 2022

Alleen God kan ‘licht’ zeggen en het daarna laten dansen.

Een voetnoot bij de boeknoot

In de gedigitaliseerde krantenbak Delpher – met kranten tussen 1618-1995 – komt het woord boeknoot niet voor, behalve dan die ene keer in de Leeuwarder Courant van 24 oktober 1987. Daar wordt het eigendomsbewijs van een boek, de ex-libris, voorgesteld als een eigen boekmerk, een persoonlijke noot bij een boek, en in datzelfde artikel valt dan toch het woord: boek-noot.

Jammer is dat.

Met de omschrijving ben ik het eens: de boeknoot is “een persoonlijke noot bij een boek”. Maar liefst had ik, als Adam ooit, boeknoot zelf tot aanzijn geroepen door het als eerste bij de naam te noemen die haar wezen uitdrukt: boeknoot dus.

Maar alleen God kan het: “licht” zeggen en het daarna laten dansen. Vandaag heb ik geen bijzondere eisen en praat ik na wat iemand anders opschreef: boek-noot dus. Maar ik ga nog wel over het streepje tussen boek en noot. Dat mag weg. Nee, moet weg. Blijft over: boeknoot.

Dat is genoeg.

Boeknoot staat voor de cahierserie (gebonden met een eenvoudige cahiersteek) waarin een verhaal wordt verteld over een bijzonder boek. Vaak is dat verhaal geannoteerd (met voetnoten), maar niet altijd. Een boeknoot met een voetnoot heeft mijn voorkeur. Het allitereert lekker, nietwaar?

De papieren boeknoot is niet gelijk aan de onlineversie. Er zijn afwijkingen wat betreft tekstinhoud en -lengte, lay-out en afbeeldingen. De papieren uitgave wordt ambachtelijk, naar de wijze der boekbinders (voorzien van een eenvoudige cahiersteek), gebonden. Zo nodig hanteer ik het boekbinderslijm. Wees gerust. Ik knoei niet met lijm. Ik volgde eerder wel een driedaagse boekbinderscursus bij Henk Francino in Deventer. Knoei ik toch, dan is het voor eigen rekening.

Iedere boeknoot heeft een eigen nummer. Dat is hetzelfde nummer als het besproken item uit de boekcollectie. Boek en boeknoot worden in een unieke combinatie aangeboden. De boeknoot uit de cahierserie is overigens ook los, in een beperkte oplage, verkrijgbaar.

Bij boeknood beveel ik boeknoot aan.

Boeknoot 4679 is uit. Er zijn nog enkele exemplaren.

PHP Code Snippets Powered By : XYZScripts.com